Rechtbank 's-Gravenhage, 28-04-2010, ECLI:NL:RBSGR:2010:8947 BM4074, AWB 09/7151 WOB
Rechtbank 's-Gravenhage, 28-04-2010, ECLI:NL:RBSGR:2010:8947 BM4074, AWB 09/7151 WOB
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 28 april 2010
- Datum publicatie
- 11 mei 2010
- ECLI
- ECLI:NL:RBSGR:2010:BM4074
- Zaaknummer
- AWB 09/7151 WOB
Inhoudsindicatie
In behandeling nemen, wob-verzoek, leges.
Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Afdeling 3, meervoudige kamer
Reg.nr.: AWB 09/7151 WOB
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[eiser], wonende te [plaats], eiser,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Kaag en Braassem (rechtsopvolger van de gemeenten Alkemade en Jacobswoude), verweerder.
I PROCESVERLOOP
Bij brief van 15 maart 2009 heeft eiser op grond van de Wet openbaarheid bestuur (Wob) verzocht om openbaarmaking van informatie inzake het actieplan Nederland Open in Verbinding.
Bij nota van 1 april 2009 is van eiser een bedrag van € 23,- aan leges gevorderd voor het in behandeling nemen van eisers Wob-verzoek (€ 21,50) en voor het verstrekken van drie kopieën (€ 1,50).
Bij besluit van 26 augustus 2009 heeft verweerder eisers bezwaar gericht tegen het heffen van leges voor het verstrekken van drie kopieën gegrond verklaard. Eisers bezwaar gericht tegen het heffen van leges voor het in behandeling nemen van zijn Wob-verzoek, is ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
De zaak is op 22 maart 2010 ter zitting behandeld. Eiser is in persoon verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R. van der Plas.
II OVERWEGINGEN
1 In geschil is of van eiser terecht een bedrag aan leges van € 21,50 is gevorderd voor het in behandeling nemen van zijn Wob-verzoek.
2 Eiser heeft betoogd dat hem geen leges in rekening mogen worden gebracht, omdat de door verweerder verrichte werkzaamheden, bestaande uit het in behandeling nemen van zijn Wob-verzoek, niet kunnen worden aangemerkt als een dienst als bedoeld in artikel 229, eerste lid, aanhef en onder b, van de Gemeentewet maar moeten worden aangemerkt als een door verweerder jegens burgers na te leven recht op informatie.
3 De rechtbank overweegt als volgt.
3.1 Artikel 2, eerste lid, van de Wob, bepaalt, voor zover hier van belang, dat een bestuursorgaan bij de uitvoering van zijn taak informatie verstrekt overeenkomstig de Wob en daarbij uitgaat van het algemeen belang van informatie.
3.2 Artikel 3, derde lid, van de Wob, bepaalt, dat de verzoeker bij zijn verzoek (om informatie) geen belang behoeft te stellen.
3.3 Artikel 14, aanhef en onder b, van de Wob, bepaalt, voor zover hier van belang, dat voor gemeenten door hun besturen nadere regels kunnen worden gesteld omtrent de uitvoering van het bij of krachtens de Wob bepaalde.
3.4 De rechtbank overweegt dat in de Wob geen bepalingen opgenomen met betrekking tot legesheffing en die wet derhalve geen wettelijke basis biedt om leges te heffen ter zake van het in behandeling nemen van Wob-verzoeken.
3.5 Verweerder heeft de Legesverordening 2009 (hierna: Legesverordening) aan de nota van 1 april 2009 ten grondslag gelegd. Artikel 2 van de Legesverordening luidt:
“Onder de naam “leges” worden rechten geheven ter zake van het genot van door het gemeentebestuur verstrekte diensten, genoemd in de verordening en de daarbij behorende tarieventabel.”
Ingevolge onderdeel 1.1.7 van de Tarieventabel, behorende bij de Legesverordening, bedragen de leges voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het afgeven van stukken die op grond van de Wob worden verstrekt € 21,50.
3.6 Kennelijk is het begrip “dienst” in artikel 2 van de Legesverordening in dezelfde zin gebruikt als in artikel 229, eerste lid, aanhef en onder b, van de Gemeentewet.
3.7 Of verweerder van eiser leges mocht vragen hangt af van het antwoord op de vraag of de door verweerder verrichte werkzaamheden als dienst kunnen worden aangemerkt. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
3.8 Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (hierna: HR) kunnen door of vanwege het gemeentebestuur verrichte werkzaamheden slechts als een dienst worden aangemerkt, indien het gaat om werkzaamheden die liggen buiten het gebied van de publieke taakuitoefening en rechtstreeks en in overheersende mate verband houden met dienstverlening ten behoeve van een individualiseerbaar belang (zie bijvoorbeeld het arrest van de HR van 17 april 2009, LJN BI1253).
3.9 Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de door verweerder verrichte werkzaamheden niet worden aangemerkt als een dienst in voormelde zin.
Verweerder dient bij het in behandeling nemen van eisers Wob-verzoek het algemene belang van openbaarheid van informatie en meer concreet de openbaarheid van informatie over de uitoefening van het gemeentelijke ICT-beleid.
De stelling van verweerder dat de betreffende werkzaamheden verband houden met eisers individuele beroepsmatige belang doet, wat daar ook van zij, aan het vorenstaande niet af gelet op het derde lid van artikel 3 van de Wob, dat bepaalt dat de verzoeker bij zijn verzoek geen belang behoeft te stellen.
3.10 Nu verweerder geen dienst in voormelde zin heeft geleverd, kan artikel 229, eerste lid, aanhef en onder b, van de Gemeentewet niet als wettelijke grondslag dienen voor onderdeel 1.1.7 van de Tarieventabel, waardoor dit deel van de Tarieventabel onverbindend is. Dit betekent dat voor onderhavige legesheffing geen wettelijke grondslag aanwezig is en het beroep derhalve gegrond moet worden verklaard.
De overige door eiser aangedragen beroepsgronden behoeven daarom geen bespreking.
4 Het bestreden besluit zal worden vernietigd.
De rechtbank ziet grond aanwezig met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien en de nota van 1 april 2009 te herroepen.
5 De rechtbank ziet tevens aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar en beroep heeft moeten maken.
Voor vergoeding komen in aanmerking de door eiser gemaakte reiskosten openbaar vervoer, laagste klasse, voor de trajecten [traject 1] (€ 33,60) en [traject 2]
(€ 28,40), zijnde een bedrag van € 62,-.
III BESLISSING
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 26 augustus 2009;
- herroept de nota van 1 april 2009;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van
€ 62,- , welk bedrag aan eiser moet worden vergoed;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht, te weten
€ 41,-, vergoedt.
Aldus vastgesteld door mrs. C.C. de Rijke-Maas, G.P. Kleijn en G.F. van der Linden-Burgers, in tegenwoordigheid van de griffier mr. A. Erkan.
Uitgesproken in het openbaar op 28 april 2010
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ’s-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.