Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 23-04-2010, BM5666, AWB 08/7391 IB/PVV

Rechtbank 's-Gravenhage, 23-04-2010, BM5666, AWB 08/7391 IB/PVV

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
23 april 2010
Datum publicatie
26 mei 2010
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2010:BM5666
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 08/7391 IB/PVV

Inhoudsindicatie

Omkering van de bewijslast omdat eiser niet heeft voldaan aan zijn administratieverplichting. Geen sprake van overmacht.

Beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht

Afdeling 4, enkelvoudige kamer

Procedurenummer: AWB 08/7391 IB/PVV

Uitspraakdatum: 23 april 2010

Proces-verbaal van de mondelinge UITSPRAAK ingevolge artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

In het geding tussen

[X], wonende te [Z], eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/[ te P], verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 29 augustus 2008 op het bezwaar van eiser tegen de aan eiser voor het jaar 2001 opgelegde navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 530.160 (aanslagnummer [nummer]).

I ZITTING

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 april 2010.

Eiser is daar in persoon verschenen, alsmede diens gemachtigde [A], bijgestaan door mr. [B]. Namens verweerder is verschenen mr. drs. [C], bijgestaan door [D] en mr. [E].

Eiser heeft bij faxen van 4 maart 2010 en 24 maart 2010 om uitstel van de zitting verzocht. Ter zitting heeft de rechtbank uiteengezet waarom er geen uitstel is verleend.

II BESLISSING

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de navorderingsaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 250.959, onder verrekening van een bedrag aan voorheffingen van € 14.167;

- vermindert de heffingsrente tot een bedrag rekening houdende met het nader vastgestelde bedrag aan verschuldigde belasting;

- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

- veroordeelt verweerder de kosten van bezwaar en beroep ten bedrage van € 966 aan eiser te voldoen;

- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 38 aan hem vergoedt.

III OVERWEGINGEN

1. Eiser is in het onderhavige jaar eigenaar van de eenmanszaak [F] ([G]), een adviesbureau, alsmede van [H], een computerspeciaalzaak. Voorts is eiser in het onderhavige jaar directeur en enig aandeelhouder van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [I] Holding B.V. (hierna: [I]), een beheer- en beleggingsmaatschappij, en is hij als financieel directeur in loondienst bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [J] B.V. (hierna: de BV).

2. Verweerder heeft met dagtekening 21 oktober 2005 aan eiser een ambtshalve aanslag inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen voor het jaar 2001 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 150.000, alsmede een verzuimboete opgelegd. Deze aanslag staat - in verband met een aanhangige hoger beroepsprocedure inzake deze aanslag - nog niet onherroepelijk vast.

3. In 2003 heeft verweerder een boekenonderzoek bij [H] ingesteld betreffende de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over het tijdvak 1 november 1998 tot en met 31 december 2003. De uitkomsten van het onderzoek zijn neergelegd in een tot de gedingstukken behorend controlerapport van verweerder van 27 maart 2006 (hierna: het controlerapport). Verweerder heeft daarbij onder meer geconstateerd dat eiser, ondanks eerdere waarschuwingen daartoe bij een vorig boekenonderzoek, geen kas- en geen grootboekadministratie heeft gevoerd. Ook ontbrak er een voorraadadministratie. Wel waren er maandelijkse spreadsheets van de in- en verkopen aanwezig. In die spreadsheets stonden echter geen begin- en eindsaldi van de kas vermeld. Daarnaast was er omzet betreffende zogenoemde specials - meestal contante verkopen van configuraties - niet in de spreadsheets verkopen verantwoord.

4. Naar aanleiding van de bevindingen van het boekenonderzoek alsmede de resultaten van een onderzoek door de FIOD-ECD, waarvan het op 10 februari 2006 opgemaakte proces-verbaal eveneens tot de gedingstukken behoort, is met dagtekening 27 mei 2006 aan eiser de onderhavige navorderingsaanslag opgelegd. Tevens is bij beschikking een bedrag van € 31.552 aan heffingsrente in rekening gebracht.

5. Verweerder heeft vervolgens bij uitspraak op bezwaar het belastbare inkomen uit werk en woning verminderd tot op € 336.186 alsmede het bedrag aan in rekening gebrachte heffingsrente verminderd tot op € 10.483. Het belastbare inkomen uit werk en woning bestaat uit de volgende correcties:

tabel 1

6. Bij fax van 29 maart 2010 heeft eiser voor het jaar 2001 alsnog aangifte gedaan naar een verlies uit werk en woning van € 127.308.

7. In geschil is of de navorderingsaanslag terecht en naar een juist bedrag is opgelegd.

Bewijslastverdeling

8. Verweerder neemt het standpunt in dat eiser niet de vereiste aangifte heeft gedaan en dat eiser evenmin aan de verplichtingen als bedoeld in artikel 47 en artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr) heeft voldaan en concludeert tot omkering van de bewijslast.

9. Artikel 52, eerste lid, van de Awr bepaalt dat administratieplichtigen gehouden zijn van hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf, zelfstandig beroep of werkzaamheid naar de eisen van dat bedrijf, dat zelfstandig beroep of die werkzaamheid op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken.

10. De rechtbank stelt voorop dat eiser, die als administratieplichtige is aan te merken, de door verweerder in het controlerapport genoemde gebreken in zijn administratie niet heeft weersproken. Uit de inhoud van dit rapport kan, naar het oordeel van de rechtbank, geen andere conclusie worden getrokken dan dat de administratie van eiser dermate ernstige gebreken vertoont dat eiser niet heeft voldaan aan zijn administratieverplichting als bedoeld in artikel 52, eerste lid, van de Awr. De stelling van eiser ter zitting, dat de administraties van collega's, die soortgelijke administraties hebben gevoerd, door andere eenheden van de belastingdienst wel zijn geaccepteerd, maakt de ernst van de gebreken van eisers administratie niet anders. Voor zover eiser heeft bedoeld een beroep op het gelijkheidsbeginsel te doen, stuit dit beroep reeds af op de omstandigheid dat verweerder, behoudens hier niet gestelde en ook niet gebleken uitzonderingsgevallen, niet gebonden is aan beslissingen van een andere eenheid.

11. De stelling van eiser, dat het hem niet kan worden verweten dat hij zijn administratie niet op de juiste wijze heeft gevoerd, omdat niet alle door de fiscus in beslag genomen bescheiden zijn geretourneerd alsmede diverse door de fiscus geretourneerde computerbestanden zijn beschadigd, vormt naar het oordeel van de rechtbank geen rechtvaardiging voor de hiervoor bedoelde ernstige gebreken. Eiser heeft zijn stelling niet nader geconcretiseerd of met bewijzen onderbouwd. Bovendien heeft de eerste inbeslagname door de fiscus pas op 10 september 2003, ruim anderhalf jaar na het

(boek-)jaar 2001, plaatsgevonden. Van overmacht in de zin van artikel 54 van de Awr is dan ook geen sprake.

12. Nu eiser niet aan zijn administratieverplichting als bedoeld in artikel 52, eerste lid, van de Awr heeft voldaan, is de rechtbank van oordeel dat in dit geval, ingevolge het bepaalde in artikel 27e, aanhef, onderdeel b, en slot, van de Awr, de bewijslast - behoudens de correcties betreffende het gebruikelijke loon en het privé-gebruik auto, waarbij de bewijslast reeds op eiser rust - dient te worden omgekeerd. Op grond van het vorenstaande komt de rechtbank niet meer toe aan de vraag of eiser de vereiste aangifte heeft gedaan dan wel of eiser aan zijn verplichtingen als bedoeld in artikel 47 van de Awr heeft voldaan. Hetgeen partijen daartoe hebben aangevoerd, behoeft dan ook geen behandeling meer.

13. Het vorenstaande brengt mee dat de rechtbank het beroep ongegrond verklaart, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is dan wel eiser zijn stellingen met betrekking tot het gebruikelijke loon en het privé-gebruik auto aannemelijk maakt.

Winst uit onderneming

14. Met betrekking tot de winstcorrectie [H] en [F] van € 141.343 heeft eiser geen bewijs geleverd, waaruit blijkt dat het door verweerder in aanmerking genomen bedrag onjuist zou zijn. De stelling van eiser dat hij niet in staat is om enig bewijs te leveren, omdat niet alle door de fiscus in beslag genomen bescheiden zijn geretourneerd alsmede diverse door de fiscus geretourneerde computerbestanden zijn beschadigd, kan aan voormeld oordeel niet afdoen, nu hij ook daarvan, zoals reeds hiervoor onder 12 is overwogen, geen bewijs heeft geleverd.

15. Verweerder heeft zich ten aanzien van de winstcorrectie gebaseerd op een, tot de gedingstukken behorende, inkomensverklaring van de voormalige accountant van eiser, [K] (hierna: de accountant), van 17 januari 2003. Eiser heeft betwist dat de accountant de voormelde inkomensverklaring heeft opgesteld en heeft daartoe verwezen naar een, tot de gedingstukken behorende, proces-verbaal van een getuigenverhoor, waarin de accountant op 16 januari 2006 heeft verklaard dat hij - ondanks facturen daartoe - geen inkomensverklaringen voor eiser heeft opgemaakt. De inkomensverklaring staat echter op briefpapier van de accountant. Hoewel de herkomst van de inkomensverklaring ook ter zitting niet duidelijk is geworden, staat dit naar het oordeel van de rechtbank er niet aan in de weg dat verweerder in redelijkheid van de gegevens op de inkomensverklaring mocht uitgaan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de door verweerder aangebrachte winstcorrectie op een redelijke schatting berust.

Verzwegen omzet specials

16. Eiser heeft niet weersproken dat er sprake is van verzwegen omzet betreffende de zogenoemde specials. Eiser heeft geen bewijs geleverd, waaruit blijkt dat het door verweerder in aanmerking genomen omzetcorrectie van € 46.739 onjuist zou zijn. Evenmin heeft hij aangetoond dat die omzet door een ex-medewerker van [H] zou zijn vervreemd. Eiser heeft geen stukken in het geding gebracht, waaruit blijkt dat, naar hij heeft gesteld, tegen die ex-medewerker aangifte is gedaan, laat staan dat die ex-medewerker daarvoor is vervolgd. Nu voorts de onderhavige omzetcorrectie is gebaseerd op concrete bevindingen van de FIOD-ECD, zoals die uit het hiervoor onder 4 genoemde proces-verbaal van de FIOD-ECD naar voren komen, waarnaar ook in het controlerapport wordt verwezen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder deze correctie in redelijkheid heeft kunnen aanbrengen.

Loon BV

17. Eiser heeft aangevoerd dat de uitbetaling van zijn loon in guldens in plaats van in euro's heeft plaatsgevonden. Uit het door verweerder overgelegde afschrift van de loonheffingsgegevens van de BV over 2001, bijlage 22 bij het verweerschrift, blijkt inderdaad dat eisers loon in guldens is uitbetaald. Dat geldt ook voor de inhoudingen. Derhalve dient een correctie van € 43.094 in plaats van € 94.968 in aanmerking te worden genomen. Daarnaast komt een bedrag van € 14.167 in plaats van € 31.219 als te verrekenen loonheffing in aanmerking. Dat eiser, naar hij heeft gesteld, in 2001 een te hoog loon van de BV heeft ontvangen en dat het loon in een later jaar, kennelijk pas in 2004, naar een bedrag van € 24.416 zou zijn gecorrigeerd, doet aan voormeld oordeel niet af. Gelet op het bepaalde in artikel 3.146, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, tekst 2001, (hierna: de Wet), is eisers stelling, wat daar overigens ook van zij, voor het in geding zijnde jaar niet van belang. Vast staat immers dat eiser in 2001 voormeld bedrag van € 43.094 aan loon heeft genoten.

Loon [I]

18. Eiser heeft gesteld dat hij in 2001 slechts 0,5 uur per week aan werkzaamheden voor [I] heeft verricht en dat aan hem daarvoor een vergoeding van € 436 is betaald. Alsdan rust op eiser de bewijslast om aannemelijk te maken dat de hoogte van het gebruikelijke loon lager is dan de door verweerder in aanmerking genomen maximale WAZ-grondslag voor het jaar 2001 van € 38.118. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser daarin niet geslaagd. Het enkel inbrengen van een urenoverzicht, waarin slechts staat vermeld dat eiser in een week respectievelijk 21 uur voor [H], 5 uur voor [F], 16 uur voor de BV en 0,5 uur voor [I] werkzaam is geweest, acht de rechtbank, zonder nadere onderbouwing met concrete gegevens, daarvoor onvoldoende.

19. Het vorenoverwogene laat onverlet dat naar het oordeel van de rechtbank de correctie naar de maximale WAZ-grondslag in dit geval niet redelijk is. De rechtbank overweegt daarbij dat er, gelet op de andere activiteiten van eiser, tenminste sprake is van een "deeltijdfunctie" en wijst voorts op het besluit van de staatssecretaris van Financiën van

22 mei 2001, nr. CPP2000/3172, VN 2001/30.32. Uit voormeld beleidsbesluit valt op te maken dat, indien de werkzaamheden van een aanmerkelijk belang werknemer louter tot vermogensbeheer zijn beperkt, het gebruikelijke loon in het algemeen onder de WAZ-grondslag kan blijven. De rechtbank ziet niet in waarom zij hier tot een andersluidend oordeel zou moeten komen, te meer nu verweerder, ook desgevraagd, geen nadere onderbouwing van de door hem aangebrachte correctie gebruikelijk loon heeft gegeven. De rechtbank bepaalt, bij gebrek aan gegevens over de BV, het gebruikelijke loon van eiser schattenderwijs op € 4.765 (5 uur / 40 uur x € 38.118).

Privé-gebruik auto

20. De bijtelling voor het privé-gebruik auto ziet op twee in 2001 aan eiser ter beschikking gestelde auto's, te weten een Audi A6 met kenteken [kenteken 1] en een catalogusprijs van

€ 54.618 en - voor een periode van zes maanden - een VW Lupo met kenteken [kenteken 2] en een catalogusprijs van € 10.905. Ingevolge het bepaalde in artikel 3.20, tweede lid, van de Wet ligt het op de weg van eiser om aan te tonen dat met elk van de in het onderhavige jaar aan hem ter beschikking gestelde auto's op jaarbasis voor minder dan 500 kilometer voor privé-doeleinden is gebruikt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser met hetgeen hij heeft aangevoerd niet het vereiste bewijs geleverd. Eiser heeft geen kilometeradministratie overgelegd. Ook anderszins heeft eiser niet aangetoond dat met elk van de aan hem ter beschikking gestelde auto's op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden is gebruikt. Hetgeen eiser daartoe heeft aangevoerd, ziet immers op een andere auto - een Audi A2 met kenteken [kenteken 3] - dan waarop de onderhavige correctie ziet. Daarnaast heeft eiser evenmin bewijs geleverd van zijn stelling dat er wel kilometerlijsten aanwezig waren, maar dat deze niet, althans middels onleesbaar geworden computerbestanden, door de fiscus zijn geretourneerd. Het voorgaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder terecht de onderhavige correctie privé-gebruik auto heeft toegepast.

Aftrekbare kosten

21. Eiser heeft in zijn aangifte tevens nog een aantal aftrekposten - eigen woning en andere kosten onroerend goed ten bedrage van € 89.535 en ziektekosten ten bedrage van € 1.569 - opgevoerd. Nog los van de vraag of die aftrekposten, naar verweerder heeft gesteld, reeds bij eisers echtgenote in aanmerking zijn genomen, rust op eiser, nu het om aftrekposten gaat, de bewijslast om aannemelijk te maken dat hij recht heeft op aftrek. Eiser is daarin niet geslaagd. Een enkele, blote stelling is daarvoor volstrekt onvoldoende.

Bewijsaanbod

22. Eiser heeft nog aangegeven dat hij zonodig nader bewijs van zijn stellingen aanbiedt. De rechtbank wijst dit voorwaardelijke bewijsaanbod af, nu eiser niet concreet heeft aangegeven welke feiten hij precies wil bewijzen.

Terugwijzing

23. Tot slot heeft eiser nog verzocht om alle zaken van eiser te verwijzen naar een andere eenheid binnen de belastingdienst. De rechtbank is tot een dergelijke verwijzing echter niet bevoegd. De door de belastingdienst gekozen werkwijze en interne organisatie, zoals in de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003 is vastgelegd, betreft immers een aangelegenheid die enkel de belastingdienst aangaat en staat dan ook niet ter beoordeling aan de belastingrechter.

24. Voor zover eiser heeft bedoeld te stellen dat verweerder in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel heeft gehandeld, faalt dit beroep eveneens. Voor een afzonderlijke toetsing van een navorderingsaanslag aan het zorgvuldigheidsbeginsel is naar het oordeel van de rechtbank geen plaats, nu de bevoegdheid van verweerder om via een navorderingsaanslag bij de aanslagregeling gemaakte fouten te herstellen uitputtend is geregeld in artikel 16 van de Awr (vgl. Hoge Raad 19 februari 1992, nr. 27 662, BNB 1992/150).

Heffingsrente

25. Eiser heeft geen afzonderlijke gronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente aangevoerd. Nu, gelet op het vorenoverwogene onder 17 en 19 de onderhavige navorderingsaanslag wordt verminderd, dient de terzake van deze aanslag in rekening gebrachte heffingsrente dienovereenkomstig te worden verminderd.

Slotsom

26. Op grond van het vorenstaande is het beroep gegrond. Het belastbare inkomen uit werk en woning dient te worden verminderd naar een bedrag van € 250.959, onder verrekening van een bedrag aan voorheffingen van € 14.167. Voorts dient de heffingsrente te worden verminderd tot een bedrag rekening houdende met het nader vastgestelde bedrag aan verschuldigde belasting.

27. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar en beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 966 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 161, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1). Voor een hogere vergoeding acht de rechtbank geen termen aanwezig. Bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Besluit, die afwijking van de forfaitaire regeling voor de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand rechtvaardigen, zijn niet gebleken.

Aldus vastgesteld door mr. J.P.F. Slijpen, in tegenwoordigheid van de griffier

mr. U.A. Salomons.

Uitgesproken in het openbaar op 23 april 2010.

RECHTSMIDDEL

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.