Rechtbank 's-Gravenhage, 23-04-2010, BM6905, AWB 09/9179 DIVBEL
Rechtbank 's-Gravenhage, 23-04-2010, BM6905, AWB 09/9179 DIVBEL
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 23 april 2010
- Datum publicatie
- 7 juni 2010
- ECLI
- ECLI:NL:RBSGR:2010:BM6905
- Zaaknummer
- AWB 09/9179 DIVBEL
Inhoudsindicatie
Boete: datum terbeschikkingstelling dividend is bepalend voor betalingstermijn. Naar het oordeel van de rechtbank is het dividend door de AVA onvoorwaardelijk vastgesteld en daarmee op die datum vorderbaar geworden en in de beschikkingsmacht van de aandeelhouder gekomen. Dat de betaling feitelijk op een latere datum heeft plaatsgevonden, doet hier niet aan af. Beroep ongegrond.
Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Afdeling 4, enkelvoudige kamer
Procedurenummer: AWB 09/9179 DIVBEL
Uitspraakdatum: 23 april 2010
Proces-verbaal van de mondelinge UITSPRAAK ingevolge artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[X] Holding B.V., gevestigd te [Z], eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/[te P], verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 22 december 2009 op het bezwaar van eiseres tegen de aan hem opgelegde verzuimboete van € 630.
I ZITTING
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 april 2010.
Namens eiseres is verschenen drs. [A]. Namens verweerder is verschenen
mr. [B], bijgestaan door [C].
II BESLISSING
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
III OVERWEGINGEN
3.1 Directeur en enig aandeelhouder van eiseres is de heer [A]. In de notulen van de Algemene Vergadering van Aandeelhouders van eiseres (hierna: de AVA) gehouden op 10 juli 2009 is vastgelegd dat de AVA heeft besloten om uit de overige reserves een dividend van € 210.000 uit te keren aan de aandeelhouder.
3.2 Op 10 augustus 2009 heeft eiseres aangifte dividendbelasting gedaan. Eiseres vermeldt op het aangiftebiljet dat op 10 juli 2009 een uitdeling van winst van € 210.000 ter beschikking is gesteld en dat hierover € 31.500 (15 procent van € 210.000) aan dividendbelasting dient te worden afgedragen.
3.3 Het te betalen bedrag aan dividendbelasting is op 15 september 2009 op de bankrekening van de belastingdienst bijgeschreven.
3.4 Met dagtekening 19 oktober 2009 heeft verweerder aan eiseres een verzuimboete van € 630 opgelegd wegens het niet tijdig betalen van dividendbelasting. De verzuimboete bedraagt 2 procent van het niet tijdig betaalde bedrag van € 31.500.
3.5 Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de boetebeschikking. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de boetebeschikking gehandhaafd.
3.6 In geschil is of de verzuimboete terecht aan eiseres is opgelegd. In geschil is daarbij ook op welke datum het dividend aan de aandeelhouder ter beschikking is gesteld.
3.7 Eiseres heeft zich in haar beroepschrift op het standpunt gesteld dat de termijn voor betaling van de dividendbelasting niet afliep op 10 augustus 2009 maar op 10 september 2009. Eiseres heeft voorts gesteld dat de betaaltermijn slechts met 2 dagen is overschreden nu het te betalen bedrag op 12 september 2009 is overgemaakt naar de rekening van de belastingdienst. Eiseres heeft gesteld dat de betaling van de dividendbelasting te laat is gedaan in verband met vakantie. Eiseres acht het onevenredig dat haar voor een termijnoverschrijding van twee dagen de volledige boete van 2 procent is opgelegd. Dit is volgens eiseres te meer onredelijk nu verweerder niet eerst een aanmaning heeft gestuurd en de boete is opgelegd op basis van recent aangescherpt boetebeleid dat door verweerder niet expliciet is gecommuniceerd. Ter zitting heeft eiseres nader betoogd dat het dividend niet op 10 juli 2009 ter beschikking is gesteld maar pas op het moment van de feitelijke betaling aan de aandeelhouder, te weten op 12 september 2009 middels een boeking in rekening-courant.
3.8 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de betalingstermijn voor de door eiseres verschuldigde dividendbelasting eindigde op 10 augustus 2009, zijnde één maand na de in het aangiftebiljet en in de notulen van de AVA vermelde terbeschikkingstelling. Verweerder heeft verder aangevoerd dat hij de verzuimboete heeft opgelegd conform het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (hierna: BBBB) zoals dit met ingang van 1 juli 2009 geldt. Verweerder stelt zich op het standpunt dat van een wanverhouding tussen verzuim en boete geen sprake is nu eiseres de betalingstermijn met ruim een maand heeft overschreden en overigens niet is gebleken van afwezigheid van alle schuld aan de zijde van eiseres.
3.9 Ingevolge artikel 7, derde lid, van de Wet op de Dividendbelasting 1965 is de inhoudingsplichtige verplicht de belasting in te houden op het tijdstip waarop de opbrengst ter beschikking is gesteld. Ter beschikking stellen kan worden geacht alle momenten te omvatten die voor de heffing van de loon- en inkomstenbelasting 'genieten' opleveren in de zin van artikel 13a van de Wet op de loonbelasting 1964 en artikel 3:146, eerste lid en artikel 4:43, eerste lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 2001.
3.10 Uit de notulen van de AVA van 10 juli 2009 volgt dat eiseres op die datum heeft besloten om een dividend van € 210.000 uit te keren aan de aandeelhouder. Naar het oordeel van de rechtbank is het dividend op 10 juli 2009 onvoorwaardelijk vastgesteld. Daarmee is het dividend op die datum vorderbaar geworden en in de beschikkingsmacht van de aandeelhouder gekomen. De datum van terbeschikkingstelling van het dividend is dan ook 10 juli 2009. Dat de betaling feitelijk op een latere datum heeft plaatsgevonden, doet hier niet aan af (Vgl. Gerechtshof Amsterdam 7 april 1999, LJN AA8166; Gerechtshof 's-Gravenhage 29 februari 2000, LJN AV7201).
3.11 Ingevolge artikel 19, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) is de inhoudingsplichtige gehouden de belasting overeenkomstig de aangifte aan de belastingdienst te betalen binnen één maand na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan. Ingevolge artikel 67c van de AWR kan de inspecteur aan een inhoudingsplichtige een verzuimboete opleggen indien deze de belasting die op aangifte moet worden voldaan niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn heeft betaald.
3.12 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, eindigde de betalingstermijn voor de door eiseres af te dragen dividendbelasting één maand na de datum van terbeschikkingstelling van het dividend, te weten op 10 augustus 2009. Het verschuldigde bedrag van € 31.500 is op 15 september 2009 op de rekening van de belastingdienst bijgeschreven. Nu vaststaat dat eiseres de betalingstermijn met meer dan een maand heeft overschreden, is de rechtbank van oordeel dat verweerder met het opleggen van de onderhavige boete conform het BBBB geen blijk heeft gegeven van een onevenredige belangenafweging. Dat het BBBB met ingang van 1 juli 2009 is gewijzigd, doet hier niet aan af, reeds omdat de gewijzigde tekst van het BBBB openbaar is gemaakt in de Staatscourant 2009, nr. 20226 van 30 december 2009.
3.13 Op grond van paragraaf 4, eerste lid, van het BBBB blijft het opleggen van een verzuimboete geheel achterwege bij afwezigheid van alle schuld. Eiseres heeft aangevoerd dat de dividendbelasting te laat is betaald in verband met vakantie. De rechtbank is van oordeel dat eiseres op 10 juli 2009 op de hoogte was, althans behoorde te zijn, van de betalingstermijn voor de dividendbelasting. Alsdan heeft eiseres voldoende tijd gehad om zonodig passende maatregelen te treffen. Eiseres heeft een en ander nagelaten. Van afwezigheid van alle schuld is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
3.14 De rechtbank acht de oplegging van de verzuimboete terecht, en mede in aanmerking nemend de duur van de overschrijding van de betalingstermijn, ook overigens passend en geboden.
3.15 Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond.
3.16 De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Aldus vastgesteld door mr. M.P.M. Loos in tegenwoordigheid van de griffier
mr. U.A. Salomons.
Uitgesproken in het openbaar op 23 april 2010.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.