Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 15-06-2010, ECLI:NL:RBSGR:2010:BW2810 ECLI:NL:RBSGR:2010:13645 BN3564, AWB 08/6702 IB/PVV

Rechtbank 's-Gravenhage, 15-06-2010, ECLI:NL:RBSGR:2010:BW2810 ECLI:NL:RBSGR:2010:13645 BN3564, AWB 08/6702 IB/PVV

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
15 juni 2010
Datum publicatie
10 augustus 2010
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2010:BN3564
Zaaknummer
AWB 08/6702 IB/PVV

Inhoudsindicatie

De vader van eiser is actief als belegger in vastgoed en bezit 100% van de aandelen in X BV. X BV houdt zich bezig met de handel in onroerende zaken. In februari 2002 heeft X BV een pand gekocht voor € 104.369,45. In juli 2002 heeft de BV het pand voor € 110.000 verkocht aan eiser, die het vervolgens op dezelfde dag heeft (door)verkocht aan een derde voor € 154.285,27. In geschil is of eiser met de (door)verkoop van het pand een belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden heeft behaald. Rechtbank Den Haag acht aannemelijk dat de BV en diens aandeelhouder (eisers vader) van meet af aan met hun deskundigheid konden voorzien dat met de aan- en verkoop van het pand een voordeel kon worden behaald. Deze kennis en deskundigheid rekent de rechtbank toe aan eiser. Ook acht de rechtbank aannemelijk dat eiser al bij de aankoop van het pand de bedoeling had om het door te verkopen om daarmee een voordeel te behalen, en dat de kennis en deskundigheid van eisers vader en X BV een gewichtige factor hebben gevormd bij het behalen van het voordeel. De rechtbank oordeelt dan ook dat in dit geval sprake is van het rendabel maken van het pand door gebruikmaking van voorkennis of daarmee vergelijkbare bijzondere vormen van kennis dan wel deskundigheid als bedoeld in art. 3.90 in verbinding met 3.91, lid 1, onderdeel c, Wet IB 2001, zodat ter zake van het door eiser met de verkoop van het pand behaalde voordeel sprake is van een belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht

Afdeling 4, meervoudige kamer

Procedurenummer: AWB 08/6702 IB/PVV

Uitspraakdatum: 15 juni 2010

Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

In het geding tussen

[X], wonende te [Z], eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/[te P], verweerder.

I PROCESVERLOOP

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2002 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (aanslagnummer [nummer]) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 52.569.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 31 juli 2008 de navorderingsaanslag gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen bij brief van 8 september 2008, op dezelfde dag ontvangen bij de rechtbank, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2009 te 's-Gravenhage.

Namens eiser is daar verschenen [A]. Namens verweerder zijn verschenen [B] en [C].

Eiser heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan verweerder.

Verweerder heeft ter zitting een nader stuk overgelegd. Eiser heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van dit stuk.

Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

1.1. Eiser is in september 2001 afgestudeerd in Leiden. Tot 1 oktober 2002 woonde hij op het adres [adres 1] te Leiden. Vanaf 1 oktober 2002 woonde hij het onderhavige jaar samen met [Y] op het adres [adres 2] te Leiden.

1.2. Eiser was in de periode 1 januari 2002 tot 31 december 2002 werkzaam bij [D] BV, een bedrijf gevestigd te Groningen. De werkzaamheden van eiser vonden plaats in Leiden. Vanaf 15 november 2002 was eiser tevens werkzaam bij [E te] Twente. Sinds 1 april 2003 geniet eiser looninkomsten van de [F te] Leiden.

1.3. Eisers vader is actief als belegger in vastgoed in Rotterdam en bezit (middellijk) 100% van de aandelen in [G] BV (hierna: de BV). De BV houdt zich bezig met de handel in en exploitatie van onroerende zaken. Bij akte van levering van 6 februari 2002 heeft de BV de eigendom verkregen van het pand [adres 3] te Rotterdam (hierna: het pand). De koopsom bedroeg € 104.369,45. Blijkens pagina 3 van de leveringsakte heeft de BV het pand gekocht als beleggingsobject.

1.4. Bij akte van 31 juli 2002 om 16:30 uur heeft de BV het pand geleverd aan eiser tegen een koopsom van € 110.000. Blijkens de leveringsakte vond de levering plaats krachtens de door de BV met eiser aangegane mondelinge koopovereenkomst en zal eiser het pand gebruiken als beleggingsobject. De koopsom van € 110.000 alsmede het verschil tussen het volledige bedrag aan overdrachtsbelasting en het bedrag verschuldigd na vermindering door toepassing van artikel 13 van de Wet op belastingen van rechtsverkeer 1970 (WBR) heeft eiser aan de BV voldaan door middel van verrekening.

1.5. Vervolgens heeft eiser op dezelfde dag bij akte van 31 juli 2002 om 16:39 uur het pand geleverd aan [H] tegen een koopsom van € 154.285,27. De levering vond zijn grond in de tussen eiser en [H] aangegane koopovereenkomst van 17 juli 2002.

[H] heeft voor de financiering van de aankoop van het pand een hypothecaire lening afgesloten bij de BV. De koopsom van € 154.285,27 alsmede het verschil tussen het volledige bedrag aan overdrachtsbelasting en het bedrag verschuldigd na vermindering door toepassing van artikel 13 van de WBR heeft [H] aan eiser voldaan door middel van verrekening.

1.6. Eiser heeft voor 2002 aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 8.284. Daarbij heeft hij het voordeel behaald met de verkoop van het pand niet als (box 1) inkomen aangegeven. De definitieve aanslag inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen 2002 is met dagtekening 5 september 2003 conform de ingediende aangifte opgelegd.

1.7. Naar aanleiding van een boekenonderzoek bij de BV is met dagtekening 31 december 2007 aan eiser de onderhavige navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 52.569. Hierbij is het aangegeven belastbare inkomen uit werk en woning verhoogd met € 44.285 ter zake van het met de verkoop van het pand behaalde voordeel (het afgeronde verschil van € 154.285,27 en € 110.000).

Geschil

1.8. In geschil is het antwoord op de vraag of terzake van het door eiser met de verkoop van het pand behaalde voordeel sprake is van een belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden. Zo deze vraag bevestigend beantwoord moet worden is in geschil of dit voordeel terecht is vastgesteld op een bedrag van € 44.285. Eiser beantwoordt beide vragen ontkennend en verweerder bevestigend. Niet in geschil is dat terzake van het door eiser met de verkoop van het pand behaalde voordeel geen sprake is van belastbare winst of belastbaar loon.

1.9. Eiser concludeert primair tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de navorderingsaanslag. Eiser stelt zich daarbij op het standpunt dat het met de verkoop van het pand behaalde voordeel niet belast is. Subsidiair stelt eiser dat het resultaat uit overige werkzaamheden op nihil gesteld dient te worden dan wel € 6.285 bedraagt.

1.10. Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat de navorderingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd en concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. Subsidiair stelt verweerder dat het resultaat uit overige werkzaamheden € 41.453 bedraagt.

1.11. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken

II OVERWEGINGEN

2.1. Artikel 3.90 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) bepaalt:

Belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden is het gezamenlijke bedrag van het resultaat uit een of meer werkzaamheden die geen belastbare winst of belastbaar loon genereren.

Ingevolge artikel 3.91, eerste lid, onderdeel c van de Wet IB 2001 wordt - voor zover hier van belang - onder werkzaamheid mede verstaan:

"het rendabel maken van vermogen op een wijze die normaal, actief vermogensbeheer te buiten gaat, zoals bij (...) het aanwenden door de belastingplichtige van voorkennis of daarmee vergelijkbare bijzondere vormen van kennis".

2.2. Uit voornoemde wettelijke bepalingen, alsmede uit de onder de voorheen geldende regeling in de Wet op de inkomstenbelasting 1964 gewezen jurisprudentie, volgt dat van belastbare arbeidsinkomsten sprake is indien de aan- en verkoop van (een) pand(en) gepaard gaat met werkzaamheden die naar hun aard en omvang onmiskenbaar zijn gericht op het behalen van - redelijkerwijs te verwachten - voordelen die het bij normaal actief vermogensbeheer te verwachten rendement te boven gaan. Eveneens is bij de aan- en verkoop van panden sprake van belastbare arbeidsinkomsten indien bijzondere kennis er in belangrijke mate toe heeft bijgedragen dat de belastingplichtige met die aan- en verkoop voordeel heeft kunnen behalen. (Vgl. HR 9 oktober 2009, nr. 43035, LJN BI0481).

2.3. Naar het oordeel van de rechtbank is in het onderhavige geval terzake van de aan- en verkoop van het pand door eiser sprake van het rendabel maken van het pand door gebruikmaking van voorkennis of daarmee vergelijkbare bijzondere vormen van kennis dan wel deskundigheid als bedoeld in artikel 3.90 in verbinding met 3.91, lid 1, onderdeel c, van de Wet IB 2001. Gelet hierop is naar het oordeel van de rechtbank terzake van het door eiser met de verkoop van het pand behaalde voordeel sprake van een belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden. Daarbij neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.

2.4. Uit de onder 1.3, 1.4 en 1.5 genoemde transacties volgt dat eiser in een relatief korte periode, namelijk op één en dezelfde dag, een aanzienlijke vermogenswinst heeft gerealiseerd. Gelet hierop, in samenhang bezien met de activiteiten van de BV en diens aandeelhouder (eisers vader) op de onroerendgoedmarkt en de daarmee door hen opgedane kennis, acht de rechtbank het aannemelijk dat reeds bij de aankoop van het pand door de BV objectief beschouwd te verwachten viel dat het pand met een aanzienlijke winst zou kunnen worden (door)verkocht. Meer in het bijzonder acht de rechtbank het aannemelijk dat de BV en diens aandeelhouder (eisers vader) reeds bij de aankoop van het pand, en anders zeker bij de levering aan eiser, met hun deskundigheid konden voorzien dat met de aan- en verkoop van het pand een voordeel kon worden behaald. Dit wordt nog versterkt door de omstandigheid dat de BV het pand kon kopen omdat een andere koper op het laatste moment moest afhaken. Uit de stukken blijkt dat eiser daarvan ook op de hoogte was.

2.5. Gezien de familiaire banden tussen eiser en de aandeelhouder van de BV rekent de rechtbank de kennis en deskundigheid van de BV en diens aandeelhouder toe aan eiser. Daarbij neemt de rechtbank tevens in aanmerking dat de aan- en verkoopprijs door dan wel aan eiser zijn voldaan via de BV door middel van verrekening. De BV is verder bij de verkoop van het pand door eiser aan [H] als financierder opgetreden voor [H] en heeft aan [H] een hypothecaire lening verstrekt voor de aankoop van het pand. De BV is - wat betreft de financiële afwikkeling - bij alle transacties betreffende het pand actief betrokken geweest.

2.6. De rechtbank acht voorts aannemelijk, gelet op de feitelijke gang van zaken en hetgeen verweerder daartoe heeft aangevoerd, dat eiser al bij de aankoop van het pand de bedoeling had om het door te verkopen om daarmee een voordeel te behalen. Het andersluidende standpunt van eiser, namelijk dat hij het pand had gekocht, dan wel de BV het pand voor hem had laten kopen met de intentie om dit te verbouwen en (deels) zelf te gaan bewonen, acht de rechtbank niet aannemelijk gemaakt. In hetgeen eiser hiertoe heeft aangevoerd en de bewijsmiddelen die hij daarbij heeft overgelegd, ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding om anders te oordelen. De enkele stelling dat eiser na het afronden van zijn studie in 2001 in Rotterdam naar een woning is gaan zoeken omdat de prijzen daar lager zouden zijn dan in Leiden en daarom het pand heeft gekocht, deels voor zelfbewoning en deels voor verhuur, is daartoe onvoldoende. Daarbij overweegt de rechtbank dat uit de gevolgde handelwijze bij het aan- en verkopen van het pand door eerst de BV en daarna eiser op geen enkele manier kan worden afgeleid dat eiser daadwerkelijk het voornemen heeft gehad het pand uiteindelijk zelf te gaan bewonen. Van de gestelde verbouwingswerkzaamheden is niets gebleken.

2.7. Voor zover eiser heeft willen stellen dat hij na zijn studie met Leiden niet een sterkere band had dan met (de omgeving van) Rotterdam, kan de rechtbank hem daarin dan niet volgen. Daarbij overweegt de rechtbank dat uit de gedingstukken blijkt dat de (financiële) banden van eiser met Leiden - ook na zijn afstuderen - aanzienlijk sterker zijn dan met Rotterdam, zij het alleen al via zijn werk. Zijn werkzaamheden gedurende het jaar 2002 voor de het bedrijf in Groningen vonden immers feitelijk plaats in Leiden, terwijl zijn werkzaamheden voor [E te] Twente - naar eiser zelf stelt in zijn pleitnota - vooruitliepen op zijn, reeds langere tijd van tevoren toegezegde, nieuwe baan voor de [F te] Leiden.

2.8. Al het voorgaande in acht nemend houdt de rechtbank het ervoor dat eiser het oogmerk had om met de aan- en verkoop van het pand een voordeel te behalen, welk voordeel eiser heeft kunnen behalen en ook feitelijk heeft behaald door gebruik te maken van de aan hem toe te rekenen kennis en deskundigheid van zijn vader en de BV, en dat aldus die kennis en deskundigheid een gewichtige factor hebben gevormd bij het behalen van het voordeel. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder derhalve terecht geconcludeerd dat ter zake van de aan- en verkoop van het pand door eiser sprake is van een overige werkzaamheid en heeft verweerder het hiermee behaalde voordeel terecht in de heffing betrokken.

Omvang voordeel

2.9. Met betrekking tot de omvang van het in aanmerking te nemen voordeel overweegt de rechtbank dat verweerder terecht is uitgegaan van het verschil tussen de aankoopprijs van € 110.000 en de verkoopprijs van 154.285,27. Daarvan uitgaande heeft verweerder het belastbare resultaat uit overige werkzaamheden terecht op € 44.285 vastgesteld. Dat er (verbouwings)kosten zijn gemaakt die nog op dit resultaat in mindering gebracht dienen te worden, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt. Eiser heeft weliswaar gesteld dat hij verbouwingskosten heeft gemaakt, maar hij heeft geen bewijsmiddelen overgelegd die dit ondersteunen. De stelling dat de BV betalingen aan hem heeft gedaan waaruit hij verbouwingskosten heeft voldaan, is zonder de overlegging van nadere bewijsmiddelen daartoe onvoldoende. Op geen enkele wijze blijkt immers dat kasbetalingen van de BV aan eiser zijn aangewend voor het pand. Dat eiser, naar hij stelt, zijn administratie met de nota's van de verbouwing na een verhuizing in 2007 heeft weggegooid, komt - wat daar ook van zij - voor zijn risico. Dit heeft in ieder geval geen gevolgen voor (de verdeling van) de bewijslast die te dezen op eiser rust. Dat de definitieve aanslag voor 2002 reeds was opgelegd, doet daar niet aan af. Dit betekent immers niet dat eiser de voor dat jaar van belang zijnde bescheiden niet langer hoefde te bewaren.

2.10. Voor zover eiser stelt dat er geen rekening is gehouden met de door hem betaalde overdrachtsbelasting, kan de rechtbank hem daarin niet volgen. Zoals verweerder in zijn verweerschrift heeft aangevoerd, is aan eiser bij de verkoop van het pand aan [H] een bedrag betaald dat overeenkomt met het eerder door eiser aan de BV verschuldigde bedrag aan overdrachtsbelasting. Per saldo heeft dat voor eiser dus niet tot een op het met de verkoop behaalde voordeel in mindering te brengen kostenpost geleid.

2.11. Nu ook overigens niet is gebleken van kosten of andere uitgaven die op het resultaat in mindering dienen te komen, ziet de rechtbank geen aanleiding om het belastbare resultaat uit overige werkzaamheden op een lager bedrag dan € 44.285 vast te stellen.

2.12. Eiser heeft zich in zijn pleitnota nog op het standpunt gesteld dat het resultaat op nihil dient te worden vastgesteld, omdat de belastingdienst bij een controle voor - onder meer - de vennootschapsbelasting bij de BV het standpunt heeft ingenomen dat deze ter zake van (de verkoop van) het pand zich bewust een voordeel van € 44.285 heeft laten ontgaan, en verweerder dit voordeel bij de aanslagregeling bij de belastbare winst van de BV heeft betrokken. De rechtbank kan eiser in dit standpunt niet volgen. Daarbij overweegt de rechtbank dat de aanslagregeling bij de BV (hetgeen ook geldt voor de eventuele daaropvolgende bezwaar- en beroepsprocedures) los staat van de onderhavige procedure. Overigens heeft verweerder ter zitting aangegeven dat in geval (uiteindelijk) sprake zal blijken te zijn van dubbele heffing, dat zal worden aangepast.

2.13. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

Proceskosten

2.14. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

III BESLISSING

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. I. Obbink-Reijngoud, mr. J.M. Vink en mr. S.K.A. Efstratiades, in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.J. Kwestro.

Uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2010

RECHTSMIDDEL

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.