Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 09-07-2010, ECLI:NL:RBSGR:2010:13648 BN3568, AWB 09/201 IB/PVV

Rechtbank 's-Gravenhage, 09-07-2010, ECLI:NL:RBSGR:2010:13648 BN3568, AWB 09/201 IB/PVV

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
9 juli 2010
Datum publicatie
10 augustus 2010
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2010:BN3568
Zaaknummer
AWB 09/201 IB/PVV

Inhoudsindicatie

Bij DGA, die daarnaast fulltime hoogleraar is, is gebruikelijk loon conform de WAZ-norm van toepassing, want een lager loon is niet aannemelijk gemaakt. Beroep op vertrouwensbeginsel faalt.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht, Afdeling 4, meervoudige kamer

Procedurenummer: AWB 09/201 IB/PVV

Uitspraakdatum: 9 juli 2010

Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

In het geding tussen

[X], wonende te [Z], eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/[te P], verweerder.

I PROCESVERLOOP

1.1. Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2004 een aanslag (aanslagnummer [nummer]) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 171.947 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.235.

1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 12 december 2008 de aanslag gehandhaafd.

1.3. Eiser heeft daartegen bij brief van 9 januari 2009, ontvangen bij de rechtbank op

12 januari 2009, beroep ingesteld. Het beroepschrift is bij brief van 3 februari 2009, door de rechtbank ontvangen op 4 februari 2009, gemotiveerd. Hierbij waren tevens een aantal bijlagen gevoegd.

1.4. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.5. Eiser heeft vóór de zitting bij faxbericht van 25 mei 2010 nadere stukken ingediend. Deze stukken, houdende de pleitnota met een tweetal bijlagen, zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.

1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 mei 2010 te 's-Gravenhage. Namens eiser is verschenen mr. [A]. Namens verweerder is verschenen

[B]. Ter zitting is tevens behandeld het beroep van eiser in de zaak bekend onder nummer AWB 08/7139 IB/PVV. Verweerder heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan eiser en de rechtbank. Eiser heeft ter zitting op de pleitnota kunnen reageren.

Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

1.7. Eiser is [arts] van beroep. In 2003 is eiser fulltime in dienstbetrekking bij [ziekenhuis 1] als hoogleraar [functie]. Het loon van het [ziekenhuis 1] bedroeg in 2003 € 130.986. In 2004 is eiser fulltime in dienstbetrekking bij het [ziekenhuis 2], eveneens als hoogleraar [functie]. Zijn loon van het [ziekenhuis 2] bedroeg in 2004 € 142.340. Daarnaast is eiser in 2003 en 2004 directeur en enig aandeelhouder van [X] Beheer B.V. (hierna: de BV). De BV wordt in het handelsregister omschreven als een bedrijfsorganisatie- en adviesbureau met name in de medische sector. De BV houdt in 2003 50% van de aandelen in [C] BV. Vanaf augustus 2004 is de BV enig aandeelhouder van [C] BV. De activiteiten van [C] BV bestaan volgens het handelsregister uit het adviseren van personen en instanties in de gezondheidszorg en het fungeren als monitor van onderzoek ten behoeve van de farmaceutische industrie. Naast eiser en zijn echtgenote, die voor haar werkzaamheden voor de BV in 2003 en 2004 een meewerkvergoeding heeft ontvangen van € 9.600, heeft de BV geen andere werknemers.

1.8. Bij de behandeling van de aangifte vennootschapsbelasting van de BV voor het jaar 2003 is door de Belastingdienst geconstateerd dat er in tegenstelling tot voorgaande jaren geen loonkosten voor eiser waren geboekt.

1.9. Bij brief van verweerder van 23 september 2004 is de BV in de gelegenheid gesteld om aan te geven waarom er in 2003 geen salaris aan eiser is uitbetaald. Bij brief van 28 september 2004 heeft de BV geantwoord dat zij niet in staat was om salaris uit te betalen en dat eiser slechts in geringe mate werkzaamheden voor de BV heeft verricht.

1.10. Bij brief van 11 november 2004 heeft verweerder aan de BV meegedeeld dat hij de argumenten om geen salaris aan eiser uit te betalen niet steekhoudend acht en dat hij daarom voornemens is om een arbeidsbeloning in aanmerking te nemen van ten minste € 38.118. Na correspondentie over en weer heeft verweerder voorts bij brief van 18 juli 2005 aan de adviseur van eiser meegedeeld dat hij heeft besloten om een gebruikelijk loon van € 38.118 in het inkomen van eiser te betrekken.

1.11. Bij het vaststellen van de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor 2003 is conform voormeld voornemen het aangegeven belastbare inkomen uit werk en woning verhoogd met een bedrag van € 38.118. Bij het vaststellen van de aanslag vennootschapsbelasting voor 2003 is de belastbare winst met hetzelfde bedrag verminderd. Eiser heeft tegen beide aanslagen bezwaar gemaakt.

1.12. Voor 2004 heeft de BV aan loonkosten voor eiser een bedrag geboekt van € 3.800. De aanslag vennootschapsbelasting 2004 is, gedurende de bezwaarprocedures inzake de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2003 en de aanslag vennootschapsbelasting 2003, vastgesteld conform de aangifte waarin een loon van eiser ten laste van de winst is gebracht van € 3.800. Bij het vaststellen van de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor 2004 is het aangegeven belastbare inkomen uit werk en woning gecorrigeerd in dier voege dat het aangeven inkomen uit dienstbetrekking is verhoogd met het verschil tussen het gebruikelijk loon van € 38.118 en het aangeven loon uit de BV van € 3.800.

Geschil

1.13. Tussen partijen is in geschil of het aangegeven belastbare inkomen uit werk en woning terecht is verhoogd met - kort gezegd - een gebruikelijklooncorrectie van (€ 38.118 - € 3.800 =) € 34.318. Eiser beantwoordt deze vraag ontkennend en verweerder bevestigend. Zo deze vraag bevestigend wordt beantwoord, is tussen partijen in geschil of het vertrouwensbeginsel aan de correctie in de weg staat. Eiser beantwoordt deze laatste vraag bevestigend en verweerder ontkennend.

1.14. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de belastingaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 137.629.

1.15. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

1.16. Voor de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

II OVERWEGINGEN

2.1. Op grond van artikel 12a van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: de Wet) dient het in een jaar genoten loon van degene met een aanmerkelijk belang in de vennootschap ten behoeve waarvan hij arbeid verricht, ten minste gesteld te worden op het voor dat jaar vastgestelde maximum premie-inkomen dat in aanmerking wordt genomen ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen. Voor het onderhavige jaar bedraagt het maximum premie-inkomen € 38.118. Op deze regel bestaat voor zover hier van belang de volgende uitzondering. Indien aannemelijk is dat ter zake van soortgelijke dienstbetrekkingen waarbij een aanmerkelijk belang geen rol speelt, in het economische verkeer een lager loon gebruikelijk is, wordt het in een jaar genoten loon gesteld op dat lagere loon.

2.2. Op eiser rust de bewijslast aannemelijk te maken dat in zijn geval een lager loon gebruikelijk is. Eiser heeft daartoe aangevoerd dat hij naast zijn fulltime baan als hoogleraar slechts enkele uren per week, te stellen op maximaal vier uur per week, werkzaamheden heeft verricht voor de BV. Het gebruikelijk loon dient volgens eiser daarom te worden gesteld op 4/40 (= 1/10) van € 38.118. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.

2.3. Gelet op het feit dat eiser in 2004 fulltime in dienstbetrekking was bij het [ziekenhuis 2] acht de rechtbank aannemelijk dat eiser niet op voltijdsbasis voor de BV werkzaam is geweest. De rechtbank acht echter niet aannemelijk, zoals eiser stelt, dat hij in 2004 niet meer dan vier uur per week werkzaamheden voor de BV heeft verricht. Ter zitting heeft eiser verklaard dat hij al zijn nevenwerkzaamheden heeft verricht namens de BV, zodat alle kosten van die werkzaamheden aan de BV zijn toegerekend. Blijkens de verlies- & winstrekening van de BV over 2004 heeft de BV in dat jaar onder meer € 12.458 aan auto- en transportkosten ten laste van de winst zijn gebracht en € 21.399 aan verkoopkosten. Gelet op de omvang van deze kosten acht de rechtbank niet aannemelijk dat eiser niet meer dan vier uur per week werkzaamheden heeft verricht voor de BV. Dit wordt voorts ondersteund door het overzicht van de omzet van de BV en de tijdsbesteding van eiser. Uit dit overzicht blijkt dat de werkzaamheden van eiser voor [D] volgens zijn eigen opgaaf al een halve dag per week besloegen, terwijl eiser volgens datzelfde overzicht in 2004 in ieder geval ook werkzaamheden heeft verricht voor [E] BV, [F] en [G]. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook niet aannemelijk geworden dat moet worden uitgegaan van een lager loon dan artikel 12a van de Wet voorschrijft. Mitsdien is in beginsel terecht een gebruikelijk loon van € 38.118 in aanmerking genomen en is het aangegeven belastbare inkomen uit werk en woning in zoverre terecht gecorrigeerd met het verschil tussen € 38.118 en het aangegeven loon uit de BV van € 3.800.

2.4. De rechtbank komt vervolgens toe aan de vraag of het beroep op het vertrouwensbeginsel aan - kort gezegd - de gebruikelijklooncorrectie in de weg staat. Hiertoe heeft eiser gesteld dat de omstandigheid dat, hangende de bezwaarprocedure inzake de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2003, de aanslag vennootschapsbelasting 2004 is vastgesteld conform de aangifte, bij hem het in rechte te beschermen vertrouwen heeft gewekt dat het gebruikelijk loon voor 2004 kan worden vastgesteld op € 3.800, zoals door hem in zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2004 is aangegeven. Naar het oordeel van de rechtbank faalt ook deze stelling. In aanmerking genomen dat het bezwaar van eiser tegen de correctie gebruikelijk loon voor 2003 nog in behandeling was, kon eiser naar het oordeel van de rechtbank aan de aanslag vennootschapsbelasting 2004, die overigens is opgelegd zonder dat het ten laste van de winst gebrachte loon van eiser van € 3.800 uitdrukkelijk en gemotiveerd aan de orde is gesteld, in redelijkheid niet het vertrouwen ontlenen dat verweerder van zijn standpunt dat het gebruikelijk loon voor de aanslagregeling inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2003 en 2004 op € 38.118 dient te worden vastgesteld, was teruggekomen. Dit geldt temeer nu verweerder, zoals hij onweersproken heeft gesteld, ten tijde van de vaststelling van de aanslag vennootschapsbelasting 2004 nog in afwachting was van nadere informatie ten behoeve van de afhandeling van de bezwaarprocedure inzake de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2003.

2.5. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

III BESLISSING

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. T. van Rij, mr. I. Obbink-Reijngoud en mr. M.P.M. Loos, in tegenwoordigheid van de griffier mr. W.M.M.A. van der Vegt.

Uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2010.

RECHTSMIDDEL

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.