Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 19-06-2010, BN3580, AWB 07/6096 LB/PVV

Rechtbank 's-Gravenhage, 19-06-2010, BN3580, AWB 07/6096 LB/PVV

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
19 juni 2010
Datum publicatie
10 augustus 2010
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2010:BN3580
Zaaknummer
AWB 07/6096 LB/PVV

Inhoudsindicatie

Loonbelasting. Eiseres beschikt voor een groot aantal medewerkers niet over een kopie van een geldig identiteitsbewijs. Verweerder legt haar voor de jaren 2000 tot en met 2003 naheffingsaanslagen loonbelasting op. Tevens legt verweerder eiseres een naheffingsaanslag op wegens het niet verhalen van de nageheven loonbelasting op de werknemers. In geschil is of dit laatste terecht is en of verweerder daarbij het juiste tarief heeft gehanteerd. De rechtbank oordeelt dat eiseres niets heeft aangevoerd waarmee zij aannemelijk maakt dat verhaal feitelijk mogelijk was. Omdat eiseres onvoldoende gevolg heeft gegeven aan de uit artikel 26b van de Wet op de loonbelasting voortvloeiende verplichtingen, heeft eiseres zichzelf in deze positie gebracht en is geen sprake van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het voordeel van het niet verhalen van de nageheven loonbelasting buiten aanmerking zou kunnen blijven.

Aangaande het tarief oordeelt de rechtbank dat het tarief 52 procent is, onverschillig of het gaat om heffing van loonbelasting of gecombineerde heffing van loonbelasting en premie volksverzekeringen. Niet relevant is dus of een anonieme werknemer wel of niet premieplichtig is voor de volksverzekeringen.

Beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht, afdeling 4, enkelvoudige kamer

Procedurenummer: AWB 07/6096 LB/PVV

Uitspraakdatum: 19 juni 2009

Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

In het geding tussen

[X] B.V., gevestigd te [Z], eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/[te P], verweerder.

I Procesverloop

I.1 Verweerder heeft aan eiseres over het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 14 juni 2005 op 26 juli 2005 een naheffingsaanslag (aanslagnummer [nummer]) loonbelasting en premies volksverzekering opgelegd.

I.2 Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 10 juni 2007 de naheffingsaanslag gehandhaafd.

I.3 Eiseres heeft daartegen bij brief van 15 augustus 2007, ontvangen bij de rechtbank op 16 augustus 2007, beroep ingesteld.

I.4 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

I.5 Eiseres heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd. Verweerder heeft afgezien van een conclusie van dupliek.

I.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 maart 2009 te 's-Gravenhage.

Namens eiseres zijn daar verschenen [A], bestuurder, diens echtgenote [B], [C], gemachtigde, bijgestaan door [D]. Namens verweerder zijn verschenen mr. [E] en [F].

Partijen hebben beiden ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan elkaar.

I.7 Ter zitting heeft tevens de mondelinge behandeling plaatsgevonden van het beroep van eiseres betreffende de aan haar opgelegde naheffingsaanslagen loonbelasting en premie volksverzekeringen voor de tijdvakken 1 januari 1999 tot en met 31 december 1999 en 1 januari 2004 tot en met 31 december 2004, procedurenummers AWB 07/ 6094 LB/PVV en AWB 07/ 6095 LB/PVV. Al hetgeen in die zaken is aangevoerd en overgelegd wordt tevens geacht te zijn aangevoerd en overgelegd in deze zaak.

II Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

II.1 Blijkens het rapport met dagtekening 14 juni 2005 van een door verweerder ingesteld boekenonderzoek bij eiseres beschikt zij voor een groot aantal medewerkers in de jaren 2000 tot en met 2003 niet over een kopie van een geldig identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

II.2 Verweerder heeft in verband hiermede over het tijdvak van 1 januari 2000 tot en met 31 december 2003 een naheffingsaanslag loonbelasting opgelegd van € 143.600 (aanslagnummer [nummer]; Procedurenummer AWB 07/6095 LB/PVV). Van de naheffingsaanslag heeft € 117.762 betrekking op het loon dat is uitbetaald aan werknemers van wie als onder II.1 genoemd.

In het jaar 2005 heeft verweerder het bedrag van € 117.762 uit hoofde van het niet verhalen van de nageheven loonbelasting op de betreffende werknemers in de heffing betrokken. De naheffingsaanslag is vastgesteld op € 153.560. Verweerder is daarbij uitgegaan van een tarief van 130,4%.

III Geschil en standpunten van partijen

III.1In geschil is of verweerder terecht het voordeel heeft nageheven, dat de werknemers hebben genoten doordat zij de van eiseres nageheven loonbelasting over het tijdvak van 1 januari 2000 tot en met 31 december 2003 niet op deze werknemers heeft verhaald. Tevens is in geschil of verweerder daarbij het juiste tarief heeft gehanteerd.

III.2 Eiseres stelt dat er ten onrechte van uit is gegaan dat de nageheven loonbelasting niet op de betreffende werknemers zal worden verhaald. Voorts stelt eiseres dat haar verzoek om eindheffing achterwege te laten door verweerder is genegeerd.

Indien de nageheven loonbelasting niet kan worden verhaald dan vindt dat zijn oorzaak in bijzondere omstandigheden die eiseres niet kunnen worden aangerekend.

Eiseres stelt dat in het toegepaste anoniementarief ten onrechte de premies volksverzekering zijn begrepen.

III.3 Verweerder heeft de stellingen van eiseres gemotiveerd weersproken.

III.4 Eiseres concludeert:

primair : tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de belastingaanslag;

subsidiair tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de belastingaanslag naar een bedrag van € 4.086;

meer subsidiair: tot gegrondverklarign van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de belastingaanslag naar een bedrag van € 28.708;

meest subsidiair: tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de belastingaanslag naar een bedrag van € 127.536

III.5 Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

III.6 Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

IV Overwegingen

IV.1 Als regel vindt naheffing over het voordeel dat een werknemer geniet als de inhoudingsplichtige geen of te weinig loonbelasting op het loon inhoudt en dat vervolgens niet op de werknemer verhaalt plaats bij wijze van eindheffing als is bedoeld in artikel 31, eerste lid van de Wet in verbinding met het tweede lid, onder a, eerste volzin en het vierde lid van deze bepaling. De inhoudingsplichtige kan op grond van artikel 31, tweede lid, onder a, ten eerste, van de Wet verzoeken eindheffing achterwege te laten. Is hiervan sprake dan zal het voordeel in de heffing moeten worden betrokken op het tijdstip dat de inhoudingsplichtige besluit om van verhaal af te zien, dan wel op het tijdstip dat verhaal niet mogelijk blijkt te zijn.

IV.2 Eiseres heeft gesteld dat zij heeft verzocht eindheffing achterwege te laten en dat verweerder dit verzoek niet heeft ingewilligd. Uit het rapport van het boekenonderzoek blijkt dat de berekening op individuele basis heeft plaatsgevonden en wel met toepassing van het tarief van artikel 26b van de Wet. Daarmee heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank het verzoek van eiseres om eindheffing achterwege te laten ingewilligd.

IV.3 Eiseres heeft gesteld naar aanleiding van de bevindingen bij het boekenonderzoek pogingen te hebben ondernomen om de nageheven loonbelasting te verhalen op de betreffende werknemers. Vaststaat dat zij daar niet in alle gevallen in is geslaagd. Zij beschikte niet over gegevens van de woon- of verblijfplaats van de betreffende werknemers en heeft deze niet kunnen achterhalen. Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat eiseres aannemelijk maakt dat zij het recht op en de feitelijke mogelijkheid tot verhaal van die belasting heeft. Tegen de gemotiveerde betwisting door verweerder heeft eiseres niets aangevoerd waarmee zij aannemelijk maakt dat verhaal feitelijk mogelijk was.

IV.4 Aangaande stelling van eiseres dat een mogelijk niet kunnen verhalen van de bij haar nageheven loonbelasting op de betreffende werknemers zijn oorzaak vindt in omstandigheden die niet aan haar kunnen worden toegerekend overweegt de rechtbank als volgt. Blijkens het arrest van de Hoge Raad van 19 oktober 1988, nr. 25 381, BNB 1988/336 blijft het voordeel van het niet verhalen van de nageheven loonbelasting buiten aanmerking, indien de inhoudingsplichtige wegens bijzondere omstandigheden niet kan verhalen op de werknemers. Hiervan is geen sprake indien de inhoudingsplichtige zich in een situatie heeft begeven waarbij hij de niet denkbeeldige kans heeft aanvaard dat verhaal niet meer mogelijk is.

IV.5 Gelet op de omstandigheid dat het gaat om werknemers waarvan is komen vast te staan dat eiseres niet over een kopie van een geldig identiteitsbewijs beschikt en het feit dat de wetgever blijkens het bepaalde in artikel 26b van de Wet aan eiser een bijzondere zorg voor de vaststelling van de juiste identiteit en daarmee de juiste woon- en verblijfplaats heeft opgedragen en eiseres daar onvoldoende gevolg aan heeft gegeven, kan niet worden gesproken van een bijzondere omstandigheid die buiten de dienstbetrekking is gelegen. Door haar eigen toedoen heeft eiseres zichzelf in die positie gebracht.

IV.6 Inzake de stelling van eiseres over de tariefstoepassing wijst de rechtbank op

HR 8 december 2006, nr. 41160, BNB 2007/82 waar onder 5.2 het volgende is overwogen: "Artikel 26b van de Wet regelt een vast hoog tarief voor gevallen waarin, kort gezegd, werknemers niet hebben voldaan aan de verplichting tot het verstrekken van ( juiste gegevens) omtrent hun persoon. Volgens de regeling zoals deze gold voor het onderhavige tijdvak bedraagt het tarief 52 percent, onverschillig of het gaat om (eerste volzin van het artikel) alleen heffing van loonbelasting dan wel ( tweede volzin) gecombineerde heffing van loonbelasting en premie volksverzekeringen. Niet relevant is dus de stelling dat een bepaalde anonieme werknemer niet premieplichtig is voor de volksverzekeringen. Ook al zou dat zo zijn, dan zou een gecombineerde aanslag loonbelasting en premie volksverzekeringen moeten worden geacht uitsluitend uit loonbelasting naar het tarief van 52 percent te bestaan. Het middel, dat van een andere opvatting uitgaat, faalt derhalve."

IV.7 Gelet op het hiervoor overwogene is het beroep ongegrond.

V Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

VI Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. D.J. de Korte, in tegenwoordigheid van de griffier H. van Lingen en uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2009.

RECHTSMIDDEL

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.