Rechtbank 's-Gravenhage, 07-07-2010, BN3680, AWB 09/261 en 09/1916 IB/PVV
Rechtbank 's-Gravenhage, 07-07-2010, BN3680, AWB 09/261 en 09/1916 IB/PVV
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 7 juli 2010
- Datum publicatie
- 11 augustus 2010
- ECLI
- ECLI:NL:RBSGR:2010:BN3680
- Zaaknummer
- AWB 09/261 en 09/1916 IB/PVV
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Art. 8.9 Wet IB 2001. Eiseres heeft in 2004 en 2005 een nihil inkomen. Daarom bedraagt haar gecombineerde heffingskorting in die jaren nihil. De echtgenoot van eiseres was voor de jaren 2004 en 2005, na toepassing van het Verdrag Nederland-België 2001, geen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen verschuldigd. De gecombineerde inkomensheffing van de echtgenoot van eiseres bedraagt in die jaren derhalve eveneens nihil. Dit sluit toepassing van de verhoging van de gecombineerde heffingskorting van eiseres op de voet van art. 8.9 Wet IB 2001 uit. Eiseres beroept zicht tevergeefs op communautair recht en het gelijkheidsbeginsel.
Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Afdeling 4, meervoudige kamer
Procedurenummers: AWB 09/261 en 09/1916 IB/PVV
Uitspraakdatum: 7 juli 2010
Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
In het geding tussen
[X], wonende te [Z], eiseres,
en
de Inspecteur van de Belastingdienst [te P], verweerder.
I PROCESVERLOOP
1.1 Aan eiseres zijn aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd voor de jaren 2004 en 2005 ten bedrage van € 1.827 en € 1.894 (aanslagnummers [nummer 1] en [nummer 2]; hierna: de aanslagen). Voorts zijn bij beschikkingen bedragen van respectievelijk € 252 en € 258 aan heffingsrente in rekening gebracht (hierna: de beschikkingen heffingsrente).
1.2 Eiseres heeft tegen de aanslagen en de beschikkingen bezwaar gemaakt. Bij de bestreden uitspraken op de bezwaren heeft verweerder de aanslagen en de beschikkingen heffingsrente gehandhaafd.
1.3 Eiseres heeft tegen de uitspraken op bezwaar bij brieven van 12 januari 2009, ontvangen bij de rechtbank op 13 januari 2009 en 11 maart 2009, ontvangen bij de rechtbank op 13 maart 2009, beroep ingesteld. Bij brieven van respectievelijk 25 februari 2009 en 15 april 2009 heeft eiseres de gronden van de beroepen aangevuld.
1.4 Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en verweerschriften ingediend. Op 4 maart 2010 heeft verweerder in beide procedures een nader stuk ingediend. Eiseres heeft ter zitting op de nadere stukken van verweerder kunnen reageren.
1.5 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 maart 2010 te 's-Gravenhage. Namens eiseres is verschenen haar gemachtigde [A]. Namens verweerder is verschenen [B].
1.6 De beroepen van eiseres zijn gezamenlijk behandeld met de beroepen van haar echtgenoot, [Y], inzake de hem opgelegde aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen en de bij beschikking aan hem vergoede, onderscheidenlijk in rekening gebrachte, heffingsrente voor de jaren 2004 en 2005 (procedurenummers AWB 09/264 en AWB 09/1917). Hetgeen is aangevoerd en overgelegd in één van deze zaken geldt - voor zover van belang - tevens als aangevoerd en overgelegd in de andere zaken.
II FEITEN
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1 De echtgenoot van eiseres woonde in 2004 en 2005 in Nederland; hij was in die jaren in loondienst werkzaam in België.
2.2 Eiseres heeft in de jaren 2004 en 2005 geen inkomen genoten.
2.3 Eiseres heeft op 14 november 2003 gevraagd om een voorlopige teruggaaf voor het jaar 2004. Het verzoek strekte tot uitbetaling van de gecombineerde heffingskorting. Bij beschikking van 15 januari 2004 heeft verweerder een voorlopige teruggaaf van € 1.827 verleend. Bij beschikking van 15 januari 2005 heeft verweerder voor het jaar 2005 een voorlopige teruggaaf van € 1.894 verleend. Deze voorlopige teruggaaf is gebaseerd op de voor het jaar 2004 verleende voorlopige teruggaaf.
2.4 De echtgenoot van eiseres heeft in Nederland voor de jaren 2004 en 2005 aangifte gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van respectievelijk € 37.135 en
€ 39.963. In de aangiften heeft de echtgenoot van eiseres verzocht om toepassing van de compensatieregeling voor Nederlandse grensarbeiders, die is geregeld in artikel 27 van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk België tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, van 5 juni 2001, Trb. 2001,136 (hierna: het Verdrag; de tekst van artikel 27, paragraaf 1 en 2, van het Verdrag is opgenomen onder 4.1.6).
2.5 Verweerder heeft de door de echtgenoot van eiseres voor 2004 en 2005 verschuldigde inkomstenbelasting en premieheffing volksverzekeringen vastgesteld op nihil. De aan de echtgenoot van eiseres op grond van de onder 2.4 genoemde compensatieregeling toekomende algemene en bijzondere compensatie, heeft verweerder berekend op:
tabel 1
Bij de bepaling van de algemene en bijzondere compensatie heeft verweerder rekening gehouden met een "Overgehevelde heffingskorting Partner" van:
tabel 2
2.6 Naar aanleiding van de vaststelling van de door de echtgenoot van eiseres voor de jaren 2004 en 2005 verschuldigde belasting op nihil heeft verweerder eiseres de aanslagen en beschikkingen opgelegd, onderscheidenlijk gegeven. Bij de aanslagen zijn de onder 2.3. genoemde teruggaven teruggenomen.
III GESCHIL
3.1 In geschil is of eiseres recht heeft op de verhoging van de gecombineerde heffingskorting. Bij bevestigende beantwoording van deze vraag is het bedrag van de verhoging van de gecombineerde heffingskorting in geschil.
3.2 Eiseres neemt het standpunt in dat zij recht heeft op de verhoging van de gecombineerde heffingskorting als bedoeld in artikel 8.9, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001). Voorts stelt eiseres zich op het standpunt dat het bedrag van de aan haar toekomende verhoging van de gecombineerde heffingskorting alle in artikel 8.1, aanhef en onderdeel d, van de Wet IB 2001 genoemde heffingskortingen omvat, dus ook de heffingskorting voor de algemene verzekering bijzondere ziektekosten. Eiseres betoogt dat, indien niet reeds de wet tot een bevestigende beantwoording van de in geschil zijnde vragen noopt, het gelijkheidsbeginsel daartoe verplicht, omdat een ontkennende beantwoording zou leiden tot een ongeoorloofde ongelijke behandeling van enerzijds niet-verdienende partners van grensarbeiders en anderzijds niet-verdienende partners van niet-grensarbeiders.
3.3 Verweerder beantwoordt de in geschil zijnde vragen ontkennend. Hij voert daartoe aan dat, nu de gecombineerde inkomensheffing van de partner van eiseres in 2004 en 2005 nihil bedraagt, de verhoging van de gecombineerde heffingskorting van eiseres eveneens nihil bedraagt. Van een ongeoorloofde ongelijke behandeling van gelijke gevallen is geen sprake.
3.4 Ter zitting heeft verweerder het standpunt ingenomen dat bij handhaving van de aanslagen de aan eiseres in rekening gebrachte heffingsrente, gelet op het arrest van de Hoge Raad van 25 september 2009, nr. 07/13362, LJN BJ8524, verminderd dient te worden tot € 186 (2004) en € 75 (2005).
IV OVERWEGINGEN
Wettelijk kader
4.1.1 Artikel 8.1, aanhef en onderdelen b. en d., van de Wet IB 2001 luidt:
In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(...)
b. gecombineerde inkomensheffing: het gezamenlijke bedrag, na toepassing van de regelingen ter voorkoming van dubbele belasting, van de belasting op het belastbare inkomen uit werk en woning, de belasting op het belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang, de belasting op het belastbare inkomen uit sparen en beleggen en de volgens artikel 10, eerste en tweede lid, van de Wet financiering volksverzekeringen berekende premie voor de volksverzekeringen;
(...)
d. gecombineerde heffingskorting: het gezamenlijke bedrag van de heffingskorting voor de inkomstenbelasting, de heffingskorting voor de algemene ouderdomsverzekering, de heffingskorting voor de nabestaandenverzekering en de heffingskorting voor de algemene verzekering bijzondere ziektekosten.
4.1.2 Artikel 8.8 van de Wet IB 2001 luidt:
De gecombineerde heffingskorting bedraagt maximaal het bedrag van de gecombineerde inkomensheffing.
4.1.3 Artikel 8.9, eerste en tweede lid, van de Wet IB 2001 luidt:
1. Indien de gecombineerde heffingskorting door artikel 8.8. zou worden zou worden beperkt tot een niveau beneden het gezamenlijke bedrag van de algemene heffingskorting en de voor de belastingplichtige geldende arbeidskorting, kinderkorting, aanvullende kinderkorting, combinatiekorting en aanvullende combinatiekorting wordt indien de belastingplichtige in het kalenderjaar gedurende meer dan zes maanden dezelfde partner heeft, de gecombineerde heffingskorting verhoogd tot het gezamenlijke bedrag van de voor hem geldende algemene heffingskorting, de arbeidskorting, de kinderkorting, de aanvullende kinderkorting, de combinatiekorting en de aanvullende combinatiekorting .
2. De verhoging van de gecombineerde heffingskorting bedraagt maximaal het bedrag van de door de partner verschuldigde gecombineerde inkomensheffing verminderd met zijn gecombineerde heffingskorting.
4.1.4 Artikel 45a, eerste en tweede lid, van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Uitvoeringsregeling) luidt:
1. Indien de belastingplichtige een partner heeft ten aanzien van wie in het kalenderjaar de in artikel 8.8 van de wet bedoelde maximering van de gecombineerde heffingskorting toepassing vindt, wordt bij de berekening van hetgeen ingevolge artikel 27, paragraaf 1, van [het Verdrag] wordt aangemerkt als ingehouden Nederlandse loonbelasting, het bedrag aan Nederlandse inkomstenbelasting en premie als bedoeld in de Wet financiering volksverzekeringen dat de belastingplichtige verschuldigd zou zijn geweest indien hij de in artikel 27, paragraaf 1, van dat verdrag bedoelde beloningen uit Nederland zou hebben verkregen, verminderd met de verhoging, bedoeld in artikel 8.9 van de wet, van de gecombineerde heffingskorting waarop zijn partner recht zou hebben gehad, indien hij bedoelde beloningen daadwerkelijk uit Nederland zou hebben verkregen en Nederland daarover belasting en premie zou hebben geheven.
2. Indien de belastingplichtige een partner heeft ten aanzien van wie in het kalenderjaar de in artikel 8.8 van de wet bedoelde maximering van de gecombineerde heffingskorting toepassing vindt, wordt bij de berekening van hetgeen ingevolge artikel 27, paragraaf 2, van het in het eerste lid bedoelde verdrag wordt aangemerkt als ingehouden Nederlandse loonbelasting, het bedrag aan Nederlandse inkomstenbelasting dat de belastingplichtige verschuldigd zou zijn geweest indien de in artikel 27, paragraaf 2, van dat verdrag bedoelde beloningen uitsluitend in Nederland zouden zijn belast, verminderd met de verhoging, bedoeld in artikel 8.9 van de wet, van de gecombineerde heffingskorting, waarop zijn partner recht zou hebben gehad indien uitsluitend in Nederland over de bedoelde beloningen belasting zou zijn geheven.
4.1.5 Artikel 15, § 1, van het Verdrag luidt:
Onder voorbehoud van de bepalingen van de artikelen 16, 18, 19 en 20 zijn lonen, salarissen en andere soortgelijke beloningen verkregen door de inwoner van een verdragsluitende Staat ter zake van een dienstbetrekking slechts in die Staat belastbaar tenzij de dienstbetrekking in de andere verdragsluitende Staat wordt uitgeoefend. Indien de dienstbetrekking aldaar wordt uitgeoefend, mogen de ter zake daarvan verkregen beloningen in die andere Staat worden belast.
4.1.6 Artikel 27, § 1 en § 2, van het Verdrag luidt:
1. Aan natuurlijke personen die inwoner zijn van Nederland en uit België beloningen verkrijgen die ingevolge de bepalingen van artikel 15, 16, 17 en 18, paragraaf 6, van dit Verdrag ter heffing aan België zijn toegewezen, zal Nederland een vermindering van belasting verlenen, voor zover de som van de verschuldigde Nederlandse en Belgische belasting en de verschuldigde premie als bedoeld in de Wet financiering volksverzekeringen dan wel daarmee vergelijkbare bijdragen en premies ingevolge de Belgische sociale zekerheid meer bedraagt dan het bedrag dat aan Nederlandse belasting en premie als bedoeld in de Wet financiering volksverzekeringen zou zijn geheven indien zij die beloningen uit Nederland zouden hebben verkregen en Nederland daarover belasting en premie als is bedoeld in de Wet financiering volksverzekeringen zou hebben geheven.
Deze vermindering wordt gerealiseerd door, voor zover nodig, in België verschuldigde belasting en bijdragen en premies sociale zekerheid, voor zover deze vergelijkbaar zijn met premies die worden geheven ingevolge de Wet financiering volksverzekeringen, aan te merken als ingehouden Nederlandse loonbelasting en te verrekenen met de in Nederland verschuldigde belasting en premie als is bedoeld in de Wet financiering volksverzekeringen.
2. Ten aanzien van natuurlijke personen die inwoner zijn van Nederland en die beloningen verkrijgen die voor het tijdstip waarop de bepalingen van dit Verdrag van toepassing zijn, ingevolge de bepalingen van paragraaf 3, subparagraaf 1, van artikel 15 van de op 19 oktober 1970 te Brussel getekende Overeenkomst tussen de regering van het Koninkrijk België en de regering van het Koninkrijk der Nederlanden tot het vermijden van dubbele belasting op het gebied van belastingen naar het inkomen en naar het vermogen en tot het vaststellen van enige andere regelen verband houdende met de belastingheffing, met Protocol, ter heffing aan Nederland waren toegewezen en die ingevolge de bepalingen van artikel 15 van dit Verdrag ter heffing aan België zijn toegewezen, zal Nederland een netto inkomensachteruitgang die zij als gevolg van die wijziging in de toedeling van heffingsrechten lijden, compenseren tot het moment waarop die netto inkomensachteruitgang nihil bedraagt of tot het moment waarop zij niet langer zodanige beloningen uit dezelfde dienstbetrekking verkrijgen.
Deze compensatie wordt gerealiseerd door, voor zover nodig, in België verschuldigde belasting en bijdragen en premies sociale zekerheid, voor zover deze vergelijkbaar zijn met premies die worden geheven ingevolge de Wet financiering volksverzekeringen, aan te merken als ingehouden Nederlandse loonbelasting en te verrekenen met de in Nederland verschuldigde belasting en premie als is bedoeld in de Wet financiering volksverzekeringen.
De op grond van artikel 27, § 1, van het Verdrag verleende vermindering wordt hierna aangeduid als de algemene compensatie; de op grond van artikel 27, § 2, van het Verdrag verleende vermindering wordt hierna aangeduid als de bijzondere compensatie.
4.1.7 Artikel 13, tweede lid, aanhef en onderdeel a, van de Verordening (EEG) Nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (hierna: de Verordening 1408/71), luidt:
Onder voorbehoud van de artikelen 14 tot en met 17:
a) is op degene die op het grondgebied van een Lid-Staat werkzaamheden in loondienst uitoefent, de wetgeving van die Staat van toepassing zelfs indien hij op het grondgebied van een andere Lid- Staat woont of indien de zetel van de onderneming of het domicilie van de
werkgever waarbij hij werkzaam is, zich bevindt op het grondgebied van een andere Lid-Staat;
4.1.8 Artikel 19, eerste en tweede lid, van de Verordening 1408/71 luidt:
1. De werknemer of zelfstandige die op het grondgebied van een andere Lid-Staat dan de bevoegde Staat woont en aan de in de wettelijke regeling van de bevoegde Staat gestelde voorwaarden voor het recht op prestaties voldoet, eventueel met inachtneming van artikel 18, heeft in de Staat op het grondgebied waarvan hij woont, recht op:
a) verstrekkingen, welke voor rekening van het bevoegde orgaan door het orgaan van de woonplaats worden verleend, volgens de door dit orgaan toegepaste wettelijke regeling, alsof hij bij laatstbedoeld orgaan was aangesloten;
b) uitkeringen welke door het bevoegde orgaan worden verleend volgens de door dit orgaan toegepaste wettelijke regeling. Na overeenstemming tussen het bevoegde orgaan en het orgaan van de woonplaats kunnen deze uitkeringen evenwel door laatstbedoeld orgaan voor rekening van het eerstbedoelde worden verleend volgens de wettelijke regeling van de bevoegde Staat.
2. Lid 1 is van overeenkomstige toepassing op de gezinsleden die op het grondgebied van een andere dan de bevoegde Lid-Staat wonen, voor zover zij krachtens de wettelijke regeling van de Staat, op het grondgebied waarvan zij wonen, geen recht op deze prestaties hebben.
Beoordeling van het geschil
4.2 Vaststaat dat eiseres in 2004 en 2005 geen inkomen heeft genoten. Bij een inkomen van nihil is het bedrag van de gecombineerde inkomensheffing als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet IB 2001 eveneens nihil. Gelet op artikel 8.8 van de Wet IB 2001 leidt dit ertoe dat ook de gecombineerde heffingskorting van eiseres voor de jaren 2004 en 2005 nihil bedraagt.
4.3 Niet in geschil is dat de echtgenoot van eiseres voor de jaren 2004 en 2005, na toepassing van het Verdrag, geen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen verschuldigd is. Derhalve bedraagt de gecombineerde inkomensheffing van de echtgenoot van eiseres als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet IB 2001 nihil. Gelet op artikel 8.9, tweede lid, van de Wet IB 2001 leidt het een en ander ertoe dat ook de verhoging van de gecombineerde heffingskorting van eiseres voor de jaren 2004 en 2005 nihil bedraagt.
4.4 Naar het oordeel van de rechtbank slaag het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel niet. Hiertoe overweegt de rechtbank het volgende. Dat de verhoging van de gecombineerde heffingskorting, op grond van de onder 4.2 genoemde redenen, niet aan eiseres zelf kon worden verleend, neemt niet weg dat de verhoging van de gecombineerde heffingskorting wel degelijk is toegepast. Op grond van het bepaalde in artikel 45a van de Uitvoeringsregeling is de op de voet van artikel 27 van het Verdrag aan de echtgenoot van eiseres toegekende compensatie vermeerderd met het bedrag van de verhoging van de gecombineerde heffingskorting die van toepassing zou zijn geweest als de onder 4.2 genoemde redenen zich niet zouden hebben voorgedaan. Dat daarbij de heffingskorting voor de algemene verzekering bijzondere ziektekosten niet in aanmerking is genomen, vloeit rechtstreeks voort uit de omstandigheid dat eiseres niet in Nederland op grond van de algemene verzekering voor ziektekosten tegen ziektekosten is verzekerd. Zij is immers op grond van artikel 19, tweede lid, van de Verordening 1408/71 als gezinslid voor ziektekosten (mee)verzekerd in België. Voor zover in het voorgaande al een ongelijke behandeling van eiseres in vergelijking met niet verdienende partners van in Nederland wonende en werkzame belastingplichtigen besloten ligt, is de rechtbank van oordeel dat de wetgever voor deze ongelijke behandeling een objectieve en redelijke rechtvaardiging aanwezig heeft kunnen achten. Bij dit oordeel neemt de rechtbank in aanmerking dat aan de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid toekomt bij het beantwoorden van de vraag of een objectieve en redelijke rechtvaardiging is om (in een bepaald opzicht) gelijke gevallen niettemin in verschillende zin te regelen (vergelijk Hoge Raad, 12 juli 2002, nr. 35 900, LJN AE5214) en voorts dat de wijze waarop de verhoging van de gecombineerde heffingskorting en de "overheveling" daarvan in gevallen als dit is geregeld, geenszins van alle redelijkheid is ontbloot.
4.5 De rechtbank heeft nog bezien of de wettelijke regelingen die ertoe leiden dat de aan eiseres toekomende (verhoging van de) gecombineerde inkomensheffing nihil bedraagt en dat bij de berekening van de aan de echtgenoot van eiseres toekomende compensatie de heffingskorting voor de algemene verzekering bijzondere ziektekosten buiten aanmerking is gelaten, in strijd zijn met het communautaire recht. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe het volgende. Geen bepaling van communautair recht verplicht de Nederlandse wetgever ertoe een belastingplichtige die geen inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen verschuldigd is, niettemin een gecombineerde heffingskorting toe te kennen. Evenmin verplicht enige bepaling van communautair recht de Nederlandse wetgever ertoe, indien een belastingplichtige geen inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen verschuldigd is, diens partner zonder eigen inkomen een verhoging van de gecombineerde heffingskorting toe te kennen. De omstandigheid dat bij de berekening van de aan de echtgenoot van eiseres toekomende bijzondere compensatie de heffingskorting voor de algemene verzekering bijzondere ziektekosten buiten aanmerking is gelaten, vloeit rechtstreeks voort uit de verschillen tussen de financieringstelsels voor de sociale verzekeringen in de verschillende lidstaten van de Europese Unie en kan niet worden geduid als een tekortkoming van de Nederlandse wettelijke regeling (vergelijk Hoge Raad, 26 november 2004, nr. 39 444, LJN AP1415).
4.6 Eiseres heeft het onder 3.4 vermelde standpunt van verweerder inzake de heffingsrente niet betwist. Nu dit standpunt naar het oordeel van de rechtbank geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, zal de rechtbank de beroepen inzake de beschikkingen heffingsrente gegrond verklaren. Gelet op het geen onder 4.2 tot en met 4.5 is overwogen, zal de rechtbank de beroepen inzake de aanslagen ongegrond verklaren.
Proceskosten
4.7 De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van de beroepen inzake de beschikkingen heffingsrente redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank merkt deze beroepen en het beroep van de echtgenoot van eiseres tegen de hem voor het jaar 2005 in rekening gebrachte heffingsrente aan als samenhangende zaken in de van artikel 3, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit). De kosten zijn op de voet van het Besluit voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van de beroepschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322, een wegingsfactor van 1,0 voor minder dan 4 samenhangende zaken en een wegingsfactor voor het gewicht van de zaken van 1,0). Van de aldus berekende proceskostenvergoeding kent de rechtbank 50% toe aan eiseres en 50% aan haar echtgenoot.
V BESLISSING
De rechtbank
- verklaart de beroepen inzake de aanslagen ongegrond;
- verklaart de beroepen inzake de beschikkingen heffingsrente gegrond;
- vernietigt de uitspraken op de bezwaren tegen de beschikkingen heffingsrente;
- herziet de beschikkingen heffingsrente aldus dat de heffingsrente voor het jaar 2004 wordt verminderd tot € 186 en de heffingsrente voor het jaar 2005 wordt verminderd tot € 75;
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;
- veroordeelt verweerder de kosten van de beroepen ten bedrage van € 322 aan eiseres te
voldoen;
- gelast dat verweerder de door eiseres betaalde griffierechten van € 39 en € 41 aan haar vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. I. Obbink-Reijngoud, mr. G.J. van Leijenhorst en
mr. M.P.M. Loos, in tegenwoordigheid van de griffier mr. I.H.H.L. Kolthof.
Uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2010.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.