Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 05-08-2010, BN4683, AWB 10/242 en 10/253 OB

Rechtbank 's-Gravenhage, 05-08-2010, BN4683, AWB 10/242 en 10/253 OB

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
5 augustus 2010
Datum publicatie
23 augustus 2010
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2010:BN4683
Zaaknummer
AWB 10/242 en 10/253 OB

Inhoudsindicatie

Omzetbelasting. Intracommunautaire transacties. Eiser verkoopt keukengerei aan particulieren. De rechtbank acht aannemelijk dat eiser deze goederen in Nederland aanschaft en vervolgens naar België vervoert om ze aldaar te verkopen. Aldus verricht eiser een fictieve levering in de zin van art. 3a, lid 1, Wet OB. Art. 5, lid 1, onderdeel a, wijst voor dat geval Nederland aan plaats van levering, zodat aan toepassing van art. 32 (oud) niet wordt toegekomen. Het vervoer van Nederland naar België levert een intracommunautaire verwerving in België op. Nu gesteld noch gebleken is dat daarover in België BTW is betaald, worden deze leveringen op grond van art. 17b, lid 2, en art. 17d in Nederland belast tegen het algemene tarief. Beroepen gegrond.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht

Afdeling 4, enkelvoudige kamer

Procedurenummer: AWB 10/242 en 10/253 OB

Uitspraakdatum: 5 augustus 2010

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak ingevolge artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

in de gedingen tussen

[X], wonende te [Z], eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/[te P], verweerder.

De bestreden uitspraken op bezwaar

De uitspraken van verweerder van 4 december 2009 op de bezwaren van eiser tegen de aan eiser over de tijdvakken 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007 en 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008 opgelegde naheffingsaanslagen omzetbelasting (aanslagnummers [nummer 1] en [nummer 2]) en de daarbij opgelegde vergrijpboetes.

I ZITTING

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juli 2010. Namens eiser is daar verschenen [A]. Namens verweerder is verschenen mr. [B].

II BESLISSING

De rechtbank:

- verklaart de beroepen gegrond;

- vernietigt de uitspraken op bezwaar;

- vermindert de naheffingsaanslagen tot respectievelijk € 4.441 (tijdvak 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007) en € 5.752 (tijdvak 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008);

- vernietigt de boetebeschikkingen;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;

- veroordeelt verweerder de proceskosten van eiser ten bedrage van € 874 aan hem te voldoen;

- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van in totaal € 300 aan hem vergoedt.

III OVERWEGINGEN

III.1. De rechtbank gaat voor dit geding uit van de volgende vaststaande feiten:

i) eiser verkoopt keukengerei aan particulieren. Voor deze activiteit is hij ondernemer in de zin van de omzetbelasting. Hij is woonachtig in Nederland. Ter zitting verklaarde eisers gemachtigde dat eiser geen bedrijfsvoorraad aanhoudt, maar inkoopt, naar België rijdt en daar zijn koopwaar uitvent, waarna hij terugkeert naar Nederland;

ii) aan eiser is door de Nederlandse fiscus een BTW-identificatienummer toegekend;

iii) eiser is niet in enige andere lid-staat geregistreerd als ondernemer voor de omzetbelasting en over de door hem behaalde omzet heeft eiser in Nederland noch elders omzetbelasting voldaan;

iv) de met de verkoop behaalde omzet bedroeg € 27.815 in 2007 en € 33.600 in 2008;

v) naar aanleiding van een bij eiser ingesteld boekenonderzoek heeft verweerder - naast een niet in geschil zijnde correctie wegens privégebruik auto - 19 percent omzetbelasting nageheven over de behaalde omzet;

vi) de gronden voor de opgelegde vergrijpboetes van 25 percent zijn vermeld in onderdeel 6.2 van het controlerapport. Dit onderdeel is tevens bedoeld als de mededeling in de zin van artikel 67k van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (tekst tot 1 januari 2010; hierna: AWR). Eiser is niet de in het tweede lid van dat artikel bedoelde gelegenheid geboden de gronden voor de boetes te betwisten.

III.2. In geschil zijn de naheffing over de omzet en de vergrijpboetes. Daarbij is met name in geschil waar eiser leveringen heeft verricht en, zo deze in Nederland hebben plaatsgevonden, of daarop het zogeheten nultarief van toepassing is op grond van artikel 9, tweede lid, onderdeel b, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet) en post a.6 van de bij de Wet behorende tabel II (hierna: post a.6).

III.3. Verweerder neemt - zo heeft hij ter zitting toegelicht - primair het standpunt in dat

eiser zijn goederen in Nederland heeft geleverd en niet in het buitenland, zoals eiser stelt. Verweerder beroept zich in dit verband op (voorheen) artikel 32 van de Wet. Eiser heeft daartegenover gesteld dat de door hem verrichte verkopen plaatsvonden in het buitenland, met name in België, en dat hij daartoe de te verkopen goederen in zijn auto naar het buitenland vervoerde, om aldaar zijn handelswaar langs de deuren uit te venten.

III.4. De rechtbank acht de hiervoor weergegeven stelling van eiser aannemelijk, gezien de ter zitting gegeven toelichting welke door verweerder niet gemotiveerd is weersproken en gezien de vermelding in onderdeel 2 van het controlerapport dat eiser zijn werkzaamheden hoofdzakelijk in België verrichtte. Het standpunt van eiser, dat overeenstemt met het door verweerder ter zitting ingenomen subsidiaire standpunt, brengt mee dat eiser goederen voor bedrijfsdoeleinden heeft vervoerd naar een andere lid-staat, hetgeen een (fictieve) levering als bedoeld in artikel 3a, eerste en tweede lid, aanhef, van de Wet inhoudt. Nu gesteld noch gebleken is dat zich één van de in dat tweede lid genoemde uitzonderingen voordoet, zijn de (fictieve) leveringen ingevolge artikel 5, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet verricht op de plaats waar het vervoer aanvangt, derhalve in Nederland. Het vorenstaande brengt mee dat aan toepassing van artikel 32 van de Wet niet wordt toegekomen, aangezien dat artikel tegenbewijs slechts toelaat in andere gevallen dan die waarin de plaats waar de prestatie wordt verricht reeds in de Wet wordt vastgesteld (vgl. HR 10 augustus 1980,

nr. 19 974, BNB 1980/292).

III.5. Artikel 17a, eerste lid, van de Wet wijst als intracommunautaire verwerving van goederen aan de verwerving van goederen ingevolge een levering van deze goederen door een als zodanig handelende ondernemer, welke goederen worden verzonden of vervoerd van een lid-staat naar een andere lid-staat. Het vervoer door eiser van de door hem te verkopen goederen van Nederland naar België levert een intracommunautaire verwerving in België op. Niet gesteld of gebleken is dat ter zake van deze intracommunautaire verwervingen in België omzetbelasting is geheven. Om die reden worden de intracommunautaire verwervingen op grond van artikel 17b, tweede lid, van de Wet in Nederland verricht en zijn zij alhier belast. Op grond van artikel 17d van de Wet is daarop niet het nultarief maar het algemene tarief van 19 percent van toepassing.

III.6. Hetgeen hiervóór is overwogen, leidt tot de slotsom dat de door eiser verrichte verkopen in Nederland zijn belast tegen het algemene tarief van 19 percent. De rechtbank sluit zich aan bij het standpunt van verweerder dat de naheffingsaanslagen niettemin moeten worden verminderd, omdat de verschuldigde omzetbelasting geacht moet worden te zijn begrepen in de gerealiseerde omzet. De rechtbank volgt verweerder in de ter zitting gemaakte nadere berekening van de over de verkopen te heffen omzetbelasting (€ 4.441 voor 2007 en € 5.364 voor 2008). De naheffingsaanslagen moeten bijgevolg worden verminderd tot respectievelijk € 4.441 (tijdvak 1 januari 2007 tot en met

31 december 2007) en € 5.752 (tijdvak 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008).

III.7. Aan de vergrijpboetes ligt ten grondslag het verwijt dat eiser de met de verkopen behaalde omzet niet heeft verantwoord en niet kon aantonen dat de omzet in het buitenland is behaald. Ter zitting heeft verweerder dit verwijt aldus toegelicht dat eiser had moeten weten dat de verkoop van keukengerei aan particulieren is belast met omzetbelasting. In de visie van verweerder is daarom sprake van grove schuld als bedoeld in artikel 67f AWR.

III.8. Zoals hiervoor is overwogen, acht de rechtbank aannemelijk dat eiser de door hem verkochte goederen naar België heeft vervoerd en aldus intracommunautaire leveringen heeft verricht. Op dergelijke leveringen is in beginsel het nultarief van toepassing. Dat eiser te weinig omzetbelasting heeft betaald is, zoals voortvloeit uit het hiervoor overwogene, niet het gevolg van het feit dat de goederen niet naar een ander land zijn vervoerd, maar van het feit dat ter zake van de intracommunautaire verwervingen in België geen omzetbelasting is geheven. Dat eiser ter zake van dat feit grove schuld - dat wil zeggen in laakbaarheid aan opzet grenzende onachtzaamheid - kan worden verweten, heeft verweerder niet bewezen. Hetgeen hij heeft aangevoerd en onder III.7 is weergegeven, acht de rechtbank daartoe onvoldoende. De rechtbank zal daarom de boetes vernietigen.

III.9. Gelet op het vorenoverwogene zijn de beroepen gegrond. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van de beide beroepen redelijkerwijs heeft moeten maken, waarbij de rechtbank, gezien de inhoud van de dossiers, de beide zaken aanmerkt als met elkaar samenhangende zaken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 874 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1). Voor vergoeding van in de bezwaarfase gemaakte kosten is geen reden, omdat gesteld noch gebleken is dat in de bezwaarfase een verzoek om vergoeding van dergelijke kosten is gedaan.

Aldus vastgesteld door mr. G.J. van Leijenhorst, in tegenwoordigheid van de griffier

mr. L.M. Holdert.

Uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2010.

RECHTSMIDDEL

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.