Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 05-08-2010, BN4685, AWB 10/34 en 10/35 OB

Rechtbank 's-Gravenhage, 05-08-2010, BN4685, AWB 10/34 en 10/35 OB

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
5 augustus 2010
Datum publicatie
23 augustus 2010
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2010:BN4685
Zaaknummer
AWB 10/34 en 10/35 OB

Inhoudsindicatie

Omzetbelasting. Geen verlaagd tarief voor vervoer van parachutespringers per vliegtuig.

Eiseres exploiteert een vliegtuit ten behoeve van het parachutespringen. De door eiseres geleverde prestatie heeft naar het oordeel van de rechtbank als kenmerkend element het vervoer van parachutisten naar de plaats van de afsprong. Eiseres levert geen aanvullende of samenhangende diensten, zoals het geven van springinstructie, het begeleiden van de parachutespringers tijdens de sprong of het vervoer na de landing. Naar het oordeel van de rechtbank kan onder deze omstandigheden de door eiseres verrichte prestatie niet worden aangemerkt als 'het recht gebruik te maken van een sportaccommodatie' in de zin van punt 14 van bijlage III van de BTW-richtlijn noch als 'het geven van gelegenheid tot sportbeoefening' in de zin van post b3 van tabel I bij deWet OB. Indien al de landingsplaats en de luchtruimte daarboven zouden kunnen worden aangemerkt als een sportaccomodatie heeft te gelden dat de door eiseres geleverde prestatie zich niet uitstrekt tot het ter beschikking stellen daarvan of het verlenen van een recht van gebruik daarvan, maar slechts tot het vervoer daar naartoe. De door eiseres geleverde prestatie is niet feitelijk op één lijn is te stellen met skydiven in een windtunnel op de grond, zodat geen sprake is van een ongelijke behandeling van gelijke gevallen. Om deze reden faalt zowel het beroep op het neutraliteitsbeginsel als het beroep op het gelijkheidsbeginsel. Beroepen ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht

Afdeling 4, enkelvoudige kamer

Procedurenummer: AWB 10/34 en 10/35 OB

Uitspraakdatum: 5 augustus 2010

Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

in de gedingen tussen

Stichting [X], gevestigd te [Z], eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/[te P], verweerder.

I PROCESVERLOOP

1.1. Eiseres heeft over het tijdvak 1 oktober 2008 tot en met 31 december 2008 op aangifte € 5.689 aan omzetbelasting voldaan. Daarna heeft eiseres over het tijdvak 1 april 2009 tot en met 30 juni 2009 op aangifte € 9.063 aan omzetbelasting voldaan.

1.2. Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 23 november 2009 de bezwaren tegen de voldoeningen op aangifte afgewezen.

1.3. Eiseres heeft daartegen bij brieven van 2 januari 2010, op diezelfde dag verzonden per aangetekende post en door de rechtbank ontvangen op 5 januari 2010, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en verweerschriften ingediend.

1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juli 2010 te 's-Gravenhage.

Namens eiseres zijn daar verschenen [A] en [B]. Namens verweerder zijn verschenen mr. [C] en [D].

II OVERWEGINGEN

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1. Eiseres is eigenaresse van een vliegtuig dat zij exploiteert ten behoeve van het parachutespringen. Het vliegtuig is ingericht en gecertificeerd voor het vervoer van parachutespringers in binnen- en buitenland. Het is niet voorzien van stoelen en ramen.

De parachutisten maken tegen betaling gebruik van het vliegtuig in het kader van het parachutespringen. Zij worden, na een briefing door de piloot en een instructeur, vanaf het vliegveld Zestienhoven naar de plaats van afspringen in de omgeving van Rhoon gevlogen. Het vliegtuig wordt gevlogen door onbetaalde vrijwilligers. Na de landing worden de parachutisten met een busje, dat eigendom is van de vereniging waarbij zij zijn aangesloten, teruggebracht naar Zestienhoven. Het vliegtuig wordt niet voor andere doeleinden gebruikt.

2.2. De afrekening van de vergoeding voor het gebruik van het vliegtuig vindt veelal plaats tussen eiseres en de sportvereniging waarbij de parachutisten zijn aangesloten. Wanneer het vliegtuig wordt gebruikt voor wedstrijden of soortgelijke evenementen wordt de vergoeding berekend op basis de daadwerkelijke vliegtijd. Eiseres is verantwoordelijk voor het onderhoud en de luchtwaardigheid van het vliegtuig alsmede voor het gebruik daarvan tijdens het parachutespringen. Eiseres stelt geen materiaal aan de parachutisten ter beschikking.

2.3. Voor de door haar verrichte activiteiten is eiseres ondernemer in de zin van de omzetbelasting. Met die activiteiten behaalde eiseres over het tijdvak

1 oktober 2008 tot en met 31 december 2008 een belaste omzet van € 49.710 en over het tijdvak 1 april 2009 tot en met 30 juni 2009 een belaste omzet van € 82.747.

3. Geschil

3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of de door eiseres verrichte prestaties zijn onderworpen aan het algemene tarief van 19 percent of aan het verlaagde tarief van zes percent ingevolge artikel 9, tweede lid, onderdeel a, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet) juncto post b3 van de bij de Wet behorende tabel I (hierna: post b3).

De over het tijdvak 1 april 2009 tot en met 30 juni 2009 aangegeven belaste omzet wegens intracommunautaire verwervingen van € 592 is, zoals ter zitting is vastgesteld, niet in geschil.

3.2. Eiseres neemt het standpunt in dat de door haar verrichte prestaties zijn aan te merken als het gelegenheid geven tot sportbeoefening in de zin van post b3. Zij wijst daartoe mede op punt 14 van bijlage III bij Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (hierna: de BTW-richtlijn) en is van mening dat het vliegtuig kwalificeert als een sportaccomodatie in de zin van die bepaling. Eiseres neemt voorts het standpunt in dat het door de Belastingdienst gemaakte onderscheid tussen parachutespringen vanuit een vliegtuig en het skydiven in een windtunnel in strijd is met de BTW-richtlijn en bovendien een ongeoorloofde discriminatie inhoudt.

3.3. Verweerder neemt het standpunt in dat het vliegtuig geen sportaccomodatie is in de zin van punt 14 van bijlage III bij de BTW-richtlijn of het Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 27 september 2007, nr. CPP2007/536M (V-N 2007/54.22), en dat de door eiseres verrichte prestatie louter bestaat uit het vervoer van personen en niet uit het gelegenheid geven tot sportbeoefening. Verweerder neemt voorts het standpunt in dat het door de Belastingdienst gemaakte onderscheid tussen parachutespringen vanuit een vliegtuig en het skydiven in een windtunnel niet in strijd is met de BTW-richtlijn en ook geen ongeoorloofde discriminatie inhoudt.

3.4. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en een teruggaaf van omzetbelasting van respectievelijk € 6.463 (over het tijdvak 1 oktober 2008 tot en met 31 december 2008) en € 10.758 (over het tijdvak 1 april 2009 tot en met 30 juni 2009).

Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.

4. Overwegingen omtrent het geschil

4.1. Tussen partijen is niet (langer) in geschil dat parachutespringen een vorm van actieve sportbeoefening is.

4.2. Post b3. luidende: 'Het geven van gelegenheid tot sportbeoefening', moet worden uitgelegd op een wijze die aansluit bij het bepaalde in artikel 98, tweede lid, van de BTW-richtlijn en punt 14 van de daarbij behorende bijlage III, luidende: 'Het recht gebruik te maken van sportaccommodaties' (vgl. HR 10 augustus 2007, nr. 43 169, LJN AZ3758, BNB 2007/277).

4.3. Gezien de vaststaande feiten heeft de door eiseres geleverde prestatie naar het oordeel van de rechtbank als kenmerkend element het vervoer van parachutisten naar de plaats van de afsprong. Eiseres levert geen aanvullende of samenhangende diensten, zoals het geven van springinstructie, het begeleiden van de parachutespringers tijdens de sprong of het vervoer na de landing. Naar het oordeel van de rechtbank kan onder deze omstandigheden de door eiseres verrichte prestatie niet worden aangemerkt als 'het recht gebruik te maken van een sportaccommodatie' noch als 'het geven van gelegenheid tot sportbeoefening' in de hiervoor onder 4.2 bedoelde zin. Indien al de landingsplaats en de luchtruimte daarboven zouden kunnen worden aangemerkt als een sportaccomodatie heeft te gelden dat de door eiseres geleverde prestatie zich niet uitstrekt tot het ter beschikking stellen daarvan of het verlenen van een recht van gebruik daarvan, maar slechts tot het vervoer daar naartoe.

4.4. Het overwogene onder 4.3 brengt mee dat de door eiseres geleverde prestatie niet kan worden gerangschikt onder post b3. Het brengt tevens mee dat de door eiseres geleverde prestatie niet feitelijk op één lijn is te stellen met skydiven in een windtunnel op de grond, zodat geen sprake is van een ongelijke behandeling van gelijke gevallen. Om deze reden faalt zowel het beroep op het neutraliteitsbeginsel als het beroep op het gelijkheidsbeginsel.

4.5. Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

III BESLISSING

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. G.J. van Leijenhorst, in tegenwoordigheid van de griffier

mr. L.M. Holdert.

Uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2010.

RECHTSMIDDEL

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.