Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 25-08-2010, BN8429, AWB 08/2758 IB/PVV

Rechtbank 's-Gravenhage, 25-08-2010, BN8429, AWB 08/2758 IB/PVV

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
25 augustus 2010
Datum publicatie
28 september 2010
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2010:BN8429
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 08/2758 IB/PVV

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Opbrengsten uit handel in vuurwerk. Navorderingsaanslag terecht opgelegd. Vergrijpboete gematigd wegens samenloop met vergrijpboeten die zijn opgelegd bij de naheffing van omzetbelasting en de navordering van inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over andere jaren. Voorts vermindering vergrijpboete wegens overschrijding redelijke termijn.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht, Afdeling 4, meervoudige kamer

Procedurenummer: AWB 08/2758 IB/PVV

Uitspraakdatum: 25 augustus 2010

Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

In het geding tussen

[X], wonende te [Z], eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/[te P], verweerder.

I PROCESVERLOOP

1.1. Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2002 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [nummer]) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 33.435, alsmede bij beschikking een boete van € 1.193.

1.2. Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 18 maart 2008 de navorderingsaanslag verminderd tot € 26.725 en de boete tot € 521.

1.3. Eiser heeft daartegen bij brief van 8 april 2008, ontvangen bij de rechtbank op 14 april 2008, beroep ingesteld.

1.4. De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:54 Awb het onderhavige beroepschrift wegens het niet betalen van het verschuldigde griffierecht niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft tegen die beslissing verzet aangetekend.

1.5. Het eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 december 2009 te 's-Gravenhage. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn adviseur [A] en [B]. Namens verweerder zijn verschenen mr. [C] en [D].

1.6. Bij uitspraak van 15 december 2009 heeft de rechtbank het verzet van eiser tegen de onder 1.4 vermelde uitspraak van de rechtbank gegrond verklaard.

1.7. Bij brief van 16 december 2009 heeft de rechtbank het vooronderzoek heropend en eiser in de gelegenheid gesteld om stukken toe te zenden waaruit blijkt dat eiser, zoals hij ter zitting van 15 december 2009 heeft gesteld, op of rond 2 juni 2003 via de BMW-dealer een financiering is aangegaan voor een bedrag van € 35.512 voor de aankoop van zijn BMW 325CI Cabrio.

1.8. Eiser heeft aan de rechtbank een kopie overgelegd van een overeenkomst van geldlening die eiser heeft afgesloten bij BMW Financial Services voor de aankoop van zijn BMW 325CI Cabrio.

1.9. Bij brief van 12 januari 2010 heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om op het onder 1.8 vermelde stuk te reageren.

1.10. Verweerder heeft een nader stuk ingediend, gedagtekend 1 februari 2010, door de rechtbank ontvangen op 2 februari 2010.

1.11. Bij brief van 16 februari 2010 heeft eiser de rechtbank verzocht om op het nader stuk van verweerder te mogen reageren. De rechtbank heeft dit verzoek bij brief van 24 februari 2010 ingewilligd.

1.12. Een nadere reactie van eiser op het schrijven van verweerder van 1 februari 2010 is door de rechtbank ontvangen op 23 maart 2010.

1.13. Het tweede onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juni 2010 te 's-Gravenhage. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door [E] en [B]. Namens eiser zijn verschenen mr. [C] en [D].

1.14. Op beide zittingen zijn tevens behandeld de beroepen van eiser in de zaken bekend onder de nummers AWB 08/2401 OB, AWB 08/4517 IB/PVV, AWB 08/2759 IB/PVV en AWB 08/2760 IB/PVV.

Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

1.15. Eiser is fulltime in dienstbetrekking werkzaam bij [F] BV. Daarnaast drijft eiser een onderneming onder de naam [G]. De activiteiten van de onderneming bestaan uit het graveren van kentekens in autoruiten. De onderneming is sinds 13 juli 1993 opgenomen in het handelsregister. Sinds die datum is eiser bij de Belastingdienst in de administratie opgenomen als ondernemer voor de inkomstenbelasting en de omzetbelasting. In zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor 2002 heeft eiser een verlies uit onderneming aangegeven van € 1.142 en in zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor 2003 heeft hij een verlies uit onderneming aangegeven van € 1.020. De daarop volgende jaren heeft eiser winst noch verlies aangegeven.

1.16. Onderzoek van de FIOD-ECD naar de handel in illegaal vuurwerk heeft met betrekking tot eiser tot de volgende bevindingen geleid. In de jaren 2002 tot en met 2005 heeft eiser grote hoeveelheden zogenoemd spektakelvuurwerk ingekocht bij een groothandel in vuurwerk in België (hierna: de groothandel), te weten:

- in het vierde kwartaal van 2002 heeft eiser de groothandel achttien keer bezocht en heeft hij in totaal voor een bedrag van € 5.174,98 aan vuurwerk gekocht;

- in het vierde kwartaal van 2003 heeft eiser de groothandel twaalf keer bezocht en heeft hij in totaal voor een bedrag van € 3.969,74 aan vuurwerk gekocht;

- in het vierde kwartaal van 2004 heeft eiser de groothandel elf keer bezocht en heeft hij in totaal voor een bedrag van € 4.378,30 aan vuurwerk gekocht;

- in het vierde kwartaal van 2005 heeft eiser de groothandel elf keer bezocht en heeft hij in totaal voor een bedrag van € 3.871,00 aan vuurwerk gekocht.

1.17. Volgens de FIOD-ECD gaat het om inkopen van spektakelvuurwerk van diverse klassen dat in België niet mag worden verkocht aan particulieren. Dit vuurwerk kan alleen worden gekocht door vuurwerkbedrijven en handelaren. Buitenlandse handelaren dienen daarbij een uittreksel van de Kamer van Koophandel, een omzetbelastingformulier, alsmede een inschrijvingsbewijs van het voertuig waarmee het vuurwerk wordt vervoerd te overleggen.

1.18. De FIOD-ECD heeft de onder 1.16 en 1.17 vermelde bevindingen aan de Belastingdienst ter beschikking gesteld. Naar aanleiding hiervan heeft de Belastingdienst een boekenonderzoek bij eiser ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor de jaren 2002 tot en met 2005 en de aangiften omzetbelasting over de jaren 2002 tot en met 2005. De bevindingen van het boekenonderzoek zijn neergelegd in een controlerapport van 22 mei 2007. Een afschrift van dit rapport is aan de rechtbank overgelegd.

1.19. Naar aanleiding van voormeld boekenonderzoek is aan eiser onder meer de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd. Eiser heeft tegen deze naheffingsaanslag bezwaar gemaakt. In de bezwaarfase heeft eiser twee verklaringen van buren overgelegd. Beiden verklaren dat ze wel eens zijn meegereden met eiser naar de groothandel in België en dat zij daar hebben gezien dat andere klanten aan eiser hebben gevraagd of hij voor hen vuurwerk wilde kopen en dat eiser daarmee een aantal keer heeft ingestemd. Verweerder heeft hierin aanleiding gezien om 30% van de totale inkopen toe te rekenen aan vuurwerk dat eiser heeft gekocht voor derden en waarvoor eiser geen winstopslag heeft berekend. Voorts heeft verweerder het winstpercentage verlaagd van 300% tot 200% om op die wijze rekening te houden met eisers stelling dat veel van het ingekochte vuurwerk is doorverkocht aan vrienden, familie en buren. De naheffingsaanslag is dienovereenkomstig verminderd.

Geschil

1.20. Tussen partijen is in geschil of de onderhavige navorderingsaanslag en de vergrijpboete terecht zijn opgelegd.

1.21. Eiser stelt dat hij niet heeft gehandeld in vuurwerk. Hij is dan ook van mening dat de navorderingsaanslag en de vergrijpboete ten onrechte zijn opgelegd.

1.22. Verweerder stelt dat de navorderingsaanslag en de vergrijpboete terecht en tot het juiste bedrag zijn opgelegd.

1.23. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de navorderingsaanslag en de boetebeschikking.

1.24. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

1.25. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

II OVERWEGINGEN

2.1. Eiser bestrijdt dat hij heeft gehandeld in vuurwerk. Vuurwerk is voor hem een hobby; daarom gaat hij in het vierde kwartaal vaak op en neer naar België om aldaar bijzonder vuurwerk te kopen voor zichzelf en zijn familie. Het overgrote deel van het vuurwerk heeft hij echter gekocht voor mensen die op dat moment toevallig bij de groothandel aanwezig waren en die zelf niet over de vereiste documenten beschikten om vuurwerk te kopen. Hij heeft hiervoor geen vergoeding berekend.

2.2. Verweerder dient gegeven eisers ontkenning aannemelijk te maken dat eiser wel heeft gehandeld in vuurwerk en daarmee omzet heeft behaald waarover hij ten onrechte geen belasting heeft voldaan. Verweerder heeft daartoe in eerste instantie het volgende aangevoerd.

2.3. Uit door de FIOD-ECD van de groothandel ontvangen gegevens blijkt dat eiser in de periode 2002 tot en met 2005 met gebruikmaking van zijn omzetbelastingnummer in totaal 52 keer spektakelvuurwerk heeft ingekocht. De bedragen waarvoor eiser jaarlijks vuurwerk heeft gekocht, variëren van € 3.871,00 tot € 5.174,98. De aangekochte hoeveelheden vuurwerk zijn te groot voor eigen gebruik. De stelling van eiser dat hij het overgrote deel van het vuurwerk heeft gekocht voor derden die toevallig bij de groothandel aanwezig waren, strookt niet met de gegevens in de vijfentwintig vrachtbrieven waarover verweerder beschikt. In deze vrachtbrieven uit 2004 en 2005 wordt eiser vermeld als "bestemmeling" en vervoerder. Als leveringsadres wordt vermeld eisers woonadres. Voorts wordt in de vrachtbrieven het kenteken van eisers auto vermeld, de naam van zijn bedrijf, zijn btw-nummer en zijn nummer van inschrijving bij de Kamer van Koophandel. Ook staat op veel van de vrachtbrieven eisers handtekening. De vrachtbrieven nopen derhalve tot de conclusie dat eiser het vuurwerk met zijn auto vervoert naar zijn woonadres. Tenslotte heeft verweerder gewezen op het feit dat eiser in 2003 een BMW Cabrio heeft gekocht met een consumentenprijs van € 58.675, waarvoor hij na inruil van een andere BMW € 35.511,62 heeft betaald.

2.4. Na het eerste onderzoek ter zitting heeft verweerder de volgende vermogensvergelijking opgesteld:

vermogensvergelijking

Hierbij merkt verweerder op dat hij met betrekking tot de uitgaven van eiser voor vuurwerk voor eigen gebruik is uitgegaan van de door eiser geschatte bedragen.

2.5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met hetgeen hij heeft aangevoerd en de stukken die hij heeft overgelegd aannemelijk gemaakt dat eiser heeft gehandeld in vuurwerk. Hieraan kan hetgeen eiser heeft aangevoerd niet afdoen. Eiser heeft weliswaar aangetoond dat hij voor de aankoop van de BMW Cabrio een bedrag van € 35.512 heeft geleend, maar dat is op zichzelf onvoldoende om aannemelijk te maken dat eiser geen omzet met de handel in vuurwerk heeft behaald. Met betrekking tot de door verweerder opgestelde vermogensvergelijking heeft eiser gesteld dat het inkomen van zijn moeder ten onrechte niet in aanmerking is genomen. Eiser voerde in de desbetreffende periode namelijk een gezamenlijke huishouding met zijn moeder. Ook als rekening wordt gehouden met dat inkomen blijft er per maand zo gering bedrag over dat daarmee het levensonderhoud van eiser en zijn moeder niet kan worden bekostigd. Voorts heeft eiser gesteld dat verweerder de autokosten te hoog heeft vastgesteld. Eiser schat de autokosten op enkele tientjes per jaar voor onderhoud. De rechtbank acht dit evenwel niet aannemelijk. Tot de autokosten behoren naast de onderhoudskosten, waarvan het beloop overigens ongetwijfeld hoger is dan enkele tientjes, immers ook de motorrijtuigenbelasting, de verzekeringskosten en de benzinekosten. Ten slotte heeft eiser op de tweede zitting gesteld dat hij zijn hypotheekschuld heeft opgehoogd met € 25.000 en dat dit bedrag na te zijn gestort op zijn giro- en spaarrekening is opgegaan aan levensonderhoud. Eiser heeft met betrekking tot deze ophoging en de storting daarvan op zijn rekeningen geen enkel bewijsmiddel aangevoerd, zodat de rechtbank aan deze stelling voorbijgaat.

2.6. Voor de berekening van de omzet behaald met de handel in vuurwerk is verweerder uitgegaan van de inkoopbedragen en een winstpercentage van 300%. Dit winstpercentage is gebaseerd op een onderzoek van de projectgroep LOM-vuurwerk van het Bestuurlijk Landelijk Overleg Milieuhandhaving. Deze projectgroep heeft op 28 april 2005 het rapport "Interventiestrategie verboden consumentenvuurwerk" uitgebracht, waarin wordt vermeld dat de bruto winstpercentages in de illegale vuurwerkhandel kunnen oplopen tot 400%.

In de bezwaarfase heeft verweerder alsnog 30% van de inkopen toegerekend aan inkopen voor derden waarvoor eiser geen winstopslag heeft berekend. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder aldus in voldoende mate rekening gehouden met de mogelijkheid dat eiser vuurwerk heeft gekocht voor derden en daarvoor geen winstopslag op de door hem betaalde inkoopprijs heeft berekend. Dat eiser, zoals hij stelt, het overgrote deel van het vuurwerk heeft gekocht voor derden die bij de groothandel aanwezig waren, acht de rechtbank gelet op de onder 2.3 genoemde vrachtbrieven, niet aannemelijk. Voorts heeft verweerder in de bezwaarfase het winstpercentage verlaagd van 300% tot 200%. De rechtbank acht dit percentage, gelet op voormeld rapport, redelijk. Wat betreft de door eiser gemaakte kosten is de rechtbank van oordeel dat verweerder hiermee in voldoende mate rekening heeft gehouden.

2.7. Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat de navorderingsaanslag terecht is opgelegd en niet te hoog is vastgesteld.

2.8. Op grond van artikel 67e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR), in verbinding met § 25, tweede lid en § 27 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 (BBBB 1998) is aan eiser, gelijktijdig met het opleggen van de navorderingsaanslag, een vergrijpboete opgelegd. Volgens verweerder is sprake van grove schuld nu eiser wist, dan wel had moeten weten dat hij de winst behaald met de handel in vuurwerk had moeten aangeven.

2.9. De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat het aan grove schuld van eiser is te wijten dat de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld. De rechtbank is van oordeel dat eiser, mede gelet op de omvang van het verhandelde vuurwerk, moet hebben geweten dat over de inkomsten uit zijn vuurwerkhandel inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen betaald moest worden en dat hij die inkomsten derhalve in zijn aangifte moest vermelden. Niet alleen is dit een feit van algemene bekendheid, maar ook kon eiser dit weten omdat hij al sinds 1993 als ondernemer actief was. Door die inkomsten desalniettemin niet in zijn aangifte voor het onderhavige jaar op te nemen, heeft eiser volgens de rechtbank dermate lichtvaardig gehandeld dat het aan zijn grove schuld is te wijten dat de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder eiser daarom terecht een vergrijpboete van vijfentwintig procent van de nagevorderde belasting opgelegd. De rechtbank is evenwel van oordeel dat de onderhavige boete en de vergrijpboeten die zijn opgelegd bij de naheffingsaanslag omzetbelasting over de periode 2002 tot en met 2005 en de navordering van inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over de jaren 2003 en 2004 wegens samenloop met 50% dienen te worden gematigd. De resterende boete acht de rechtbank passend en geboden.

De rechtbank zal de resterende boete voorts verminderen met 15% wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM. De boete is immers aangekondigd in het rapport van het boekenonderzoek van 22 mei 2007. Nu de rechtbank op 25 augustus 2010 uitspraak doet, is de redelijke termijn met meer dan één jaar overschreden. Gelet op het vorenoverwogene vermindert de rechtbank de boete tot een bedrag van € 221.

2.10. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep voor zover het betrekking heeft op de vergrijpboete gegrond te worden verklaard en dient het beroep voor het overige ongegrond te worden verklaard.

Proceskosten

2.11. De rechtbank vindt geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling omdat verweerder in de met deze zaak samenhangende zaak met procedurenummer AWB 08/2401 OB is veroordeeld in de kosten die eiser in verband met de behandeling van de beroepen redelijkerwijs heeft moeten maken.

2.12. Nu eiser beroep heeft ingesteld in vier samenhangende zaken betreffende één middel - inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen - was hij voor deze beroepen slechts éénmaal griffierecht verschuldigd. Eiser heeft het verschuldigde griffierecht betaald in de zaak met nummer AWB 08/4517.

III BESLISSING

De rechtbank:

* verklaart het beroep tegen de uitspraak op bezwaar inzake de navorderingsaanslag ongegrond;

* verklaart het beroep tegen de uitspraak op bezwaar inzake de boetebeschikking gegrond;

* vernietigt de uitspraak op bezwaar inzake de boetebeschikking;

* vermindert de boete tot een bedrag van € 221 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar.

Aldus vastgesteld door mr. J.M. van Kempen, mr. J.P.F. Slijpen en mr. G.J. van Leijenhorst in tegenwoordigheid van de griffier mr. W.M.M.A. van der Vegt.

Uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2010.

RECHTSMIDDEL

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.