Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 28-04-2010, BO0283, AWB 08/6370 VPB

Rechtbank 's-Gravenhage, 28-04-2010, BO0283, AWB 08/6370 VPB

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
28 april 2010
Datum publicatie
13 oktober 2010
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2010:BO0283
Zaaknummer
AWB 08/6370 VPB

Inhoudsindicatie

Eiseres is opgericht door X en Y. Zij zijn in het bezit van respectievelijk 95,5% en 4,5% van de stembewijzen in eiseres. Eiseres oefent een las- en pijpfittingsbedrijf uit. De onderneming wordt rechtstreeks voor rekening en risico van eiseres uitgeoefend. Aan de leden is door eiseres een arbeidsbeloning toegekend naar rato van het aantal door hen gewerkte uren. In het onderhavige jaar heeft eiseres daarnaast een bedrag van € 24.000 als winst uitgekeerd aan X. In geschil is of de uitkering in aftrek kan worden gebracht op de winst van eiseres. Rechtbank 's-Gravenhage oordeelt dat nu vaststaat dat de leden van eiseres – behoudens de in dienstverband verrichte arbeid – geen prestaties jegens haar hebben verricht, en eiseres evenmin prestaties heeft verricht jegens haar leden, niet is voldaan aan de in artikel 9, eerste lid, onderdeel g en tweede lid, van de Wet Vpb 1969 gestelde voorwaarden voor aftrek van een uitkering van winst aan haar leden. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat eiseres aan haar leden reeds een arbeidsbeloning heeft toegekend naar rato van het aantal door hen gewerkte uren. Deze arbeidsbeloning kan derhalve niet als een prestatie door de leden als bedoeld in artikel 9 Wet Vpb 1969 worden beschouwd. De verzuimboete is terecht aan eiseres opgelegd. Het beroep is ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht

Afdeling 4, meervoudige kamer

Procedurenummer: AWB 08/6370 VPB

Uitspraakdatum: 28 april 2010

Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

In het geding tussen

[eiseres] te [plaats]

en

de inspecteur van de Belastingdienst te [P.], verweerder.

I PROCESVERLOOP

1.1. Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2004 een aanslag vennootschapsbelasting opgelegd, berekend naar een ambtshalve vastgesteld belastbaar bedrag van € 34.770 alsmede bij afzonderlijke beschikking een verzuimboete voor een bedrag van € 340.

1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 12 juli 2008 de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar bedrag van € 25.297.

1.3. Eiseres heeft daartegen bij brief van 21 augustus 2008, ontvangen bij de rechtbank op 27 augustus 2008, beroep ingesteld.

1.4. Eiseres heeft met dagtekening 2 december 2008 een nadere brief aan de rechtbank gestuurd. Een afschrift hiervan is aan verweerder verzonden. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2009 te 's-Gravenhage. Namens eiseres zijn verschenen [A.] en [X.]. Namens verweerder zijn verschenen [B.] en [C.]

II OVERWEGINGEN

Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1. Eiseres is op 10 maart 2003 opgericht door [X.] en [Y.] (hierna: de leden). Zij zijn in het bezit van respectievelijk 95,5% en 4,5% van de stembewijzen. Eiseres oefent een las- en pijpfittingsbedrijf uit. De onderneming wordt rechtstreeks voor rekening en risico van eiseres uitgeoefend. Aan de leden is door eiseres een arbeidsbeloning toegekend naar rato van het aantal door hen gewerkte uren. In het onderhavige jaar heeft eiseres daarnaast een bedrag van € 24.000 als winst uitgekeerd aan [X.].

2.2. Verweerder heeft met dagtekening 16 juni 2007 een aanslag vennootschapsbelasting 2004 opgelegd naar een ambtshalve vastgesteld belastbaar bedrag van € 34.770. Eiseres heeft met dagtekening 18 juni 2007 alsnog een aangiftebiljet vennootschapsbelasting voor het onderhavige jaar ingediend. In deze aangifte heeft zij op haar winst het in 2.1 vermelde bedrag van € 24.000 in mindering gebracht, waardoor het belastbare bedrag uitkomt op € 1.297.

2.3. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 12 juli 2008 de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar bedrag van € 25.297. Daarbij heeft verweerder de aangifte van eiseres gevolgd met uitzondering van de door eiseres in mindering gebrachte winstuitkering van € 24.000. De verzuimboete is gehandhaafd.

Geschil

3.1. In geschil is of de in 2.1 vermelde uitkering in aftrek kan worden gebracht op de winst van eiseres.

3.2. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de belastingaanslag tot een berekend naar een belastbaar bedrag van € 1.297.

3.3. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

3.4. Voor de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

III BEOORDELING

Ontvankelijkheid in beroep

4.1. De dagtekening van de uitspraak op bezwaar is 12 juli 2008. De beroepstermijn eindigde derhalve op 25 augustus 2008. Het beroepschrift is door de rechtbank ontvangen op 27 augustus 2008. Partijen zijn het erover eens dat eiseres haar beroepschrift op

22 augustus 2008 ter post heeft bezorgd. Gelet hierop en op de omstandigheid dat de rechtbank niet is gebleken dat dit uitgangspunt onjuist is alsmede gelet op artikel 6:9, tweede lid, van de Awb, is het beroepschrift tijdig ingediend. Eiseres is mitsdien ontvankelijk in haar beroep.

De winstuitdeling van € 24.000

4.2. Artikel 9, eerste lid, onderdeel g en tweede lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1964 (hierna: Wet Vpb 1969) luiden:

1. Bij het bepalen van de winst komen mede in aftrek:

(...)

g. uitdelingen van een coöperatie of van een vereniging op coöperatieve grondslag uit de daartoe beschikbare over het jaar genoten winst, naar de maatstaf van de door of jegens de leden in dat jaar verrichte prestaties - daaronder niet begrepen kapitaalverstrekking door leden als zodanig - tot ten hoogste het bedrag van het op de voet van het tweede lid bepaalde gedeelte van de over het jaar genoten winst, voor zover die uitdelingen zijn toegekend aan leden, natuurlijke personen;

(...)

2. Het in het eerste lid, onderdeel g, bedoelde gedeelte is het deel dat zich tot het geheel van de over het jaar genoten winst verhoudt als het gedeelte van de totale kosten van de coöperatie of de vereniging op coöperatieve grondslag over het jaar dat betrekking heeft op door of jegens de leden verrichte prestaties, zich verhoudt tot die totale kosten, met dien verstande dat het aldus berekende deel wordt vermeerderd met € 2269 tot ten hoogste het bedrag van die winst. Bij de berekening van het gedeelte van de totale kosten komen als door de leden geleverde zaken slechts in aanmerking die welke door hen in eigen onderneming zijn voortgebracht, komen aan de leden geleverde zaken, indien zij door de coöperatie of de vereniging op coöperatieve grondslag zelf vervaardigd zijn, slechts in aanmerking tot de daarin verwerkte grondstoffen en komen als op zaken betrekking hebbende kosten uitsluitend in aanmerking die welke aan de leveranciers zelf ten goede zijn gekomen."

4.3. Ingevolge artikel 9, eerste lid, onderdeel g en tweede lid, van de Wet Vpb 1969 kan een winstuitdeling van een vereniging op coöperatieve grondslag alleen ten laste van haar winst worden gebracht voor zover die winst toerekenbaar is aan door of tegenover de leden verrichte prestaties. Nu vaststaat dat de leden van eiseres - behoudens de in dienstverband verrichte arbeid - geen prestaties jegens haar hebben verricht, en eiseres evenmin prestaties heeft verricht jegens haar leden, is niet voldaan aan de in voormeld artikel 9 gestelde voorwaarden voor aftrek van een uitkering van winst aan haar leden. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat eiseres aan haar leden reeds een arbeidsbeloning heeft toegekend naar rato van het aantal door hen gewerkte uren. Deze arbeidsbeloning kan derhalve niet als een prestatie door de leden als bedoeld in artikel 9 Wet Vpb 1969 worden beschouwd.

Derhalve heeft verweerder de aftrek van de in 2.1 vermelde winstuitkering terecht geweigerd.

Boete

4.4. Eiseres heeft geen afzonderlijke grieven aangevoerd tegen de aan haar opgelegde verzuimboete. Op grond van het bepaalde in art. 26b, tweede lid, AWR in verbinding met artikel 24a AWR wordt het beroep evenwel geacht mede te zijn gericht tegen de boete, zodat de rechtbank deze niettemin zal beoordelen.

4.5. Vaststaat dat eiseres niet binnen de termijn als bedoeld in artikel 9 van de AWR aangifte heeft gedaan.

Verweerder heeft in dat verband op grond van artikel 67a, eerste lid, van de AWR een verzuimboete opgelegd van € 340, naar een tweede verzuim. Nu eiseres niet heeft weersproken dat sprake is van een tweede verzuim en zij ook geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd waaruit afwezigheid van alle schuld kan blijken, heeft verweerder, mede gelet op § 21, derde lid, van het Besluit Bestuurlijke Boete Belastingdienst 1998, de verzuimboete van € 340 in beginsel terecht en naar een juist bedrag opgelegd. Ook overigens acht de rechtbank de opgelegde boete onder de gegeven omstandigheden in beginsel passend en, uit een oogpunt van normhandhaving, geboden.

Nu echter sinds het opleggen van de boete op 16 juni 2007 tot aan deze uitspraak een periode van meer dan twee jaar is verstreken, is sprake van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM. Gezien de hoogte van de boete en de mate van overschrijding van de redelijke termijn is naar het oordeel van de rechtbank met deze vaststelling voldoende rekening gehouden met de geconstateerde verdragsschending.

4.6. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

IV BESLISSING

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. R.C.H.M. Lips, voorzitter, mr. T. van Rij en

mr. E.J.W. Heithuis in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.R.M. Dekker.

Uitgesproken in het openbaar op 28 april 2010

RECHTSMIDDEL

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.