Rechtbank 's-Gravenhage, 26-10-2010, ECLI:NL:RBSGR:2010:23129 BO4140, AWB 10/2783 ENERPR
Rechtbank 's-Gravenhage, 26-10-2010, ECLI:NL:RBSGR:2010:23129 BO4140, AWB 10/2783 ENERPR
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 26 oktober 2010
- Datum publicatie
- 16 november 2010
- ECLI
- ECLI:NL:RBSGR:2010:BO4140
- Zaaknummer
- AWB 10/2783 ENERPR
Inhoudsindicatie
Energiebelasting. Tuinbouwverklaring. Eiseres oefent een tuinbouwbedrijf uit. Per 1 januari 2009 stapt eiseres over naar een andere aardgasleverancier, maar zij maar verzuimt om aan de nieuwe leverancier een verklaring te verstrekken waaruit blijkt dat het gas wordt gebruikt ter bevordering van het groeiproces van tuinbouwproducten. Over de gasleveranties brengt de leverancier daarom energiebelasting in rekening naar het normale tarief voor aardgas. In december 2009 dient eiseres bij verweerder een verzoek in om teruggaaf van energiebelasting, voor een bedrag ter grootte van het verschil tussen het normale tarief en het lagere tuinbouwtarief. Verweerder wijst het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking af. Eiseres dient bij de Minister van Financiën een verzoek in tot het verlenen van dezelfde teruggaaf, maar dan met toepassing van de hardheidsclausule. De Minster wijst dit verzoek af. Tegen zowel de beschikking van verweerder als de beslissing van de Minister stelt eiseres beroep in bij de rechtbank.
Aangaan de beschikking van verweerder overweegt de rechtbank dat er geen wettelijke grond is voor de door eiseres gewenste teruggaaf en verweerder het verzoek daarom terecht heeft afgewezen. Aangaande de beslissing van de Minister overweegt de rechtbank dat dit geen voor beroep vatbare beschikking in de zin van de AWR is, zodat voor de beslechting van een geschil daarover niet de bestuursrechter maar de burgerlijke rechter bevoegd is.
Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht, afdeling 4, enkelvoudige kamer
Procedurenummer: AWB 10/2783 ENERPR
Uitspraakdatum: 26 oktober 2010
Proces-verbaal van de mondelinge UITSPRAAK ingevolge artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
Firma (v.o.f.) [X], gevestigd te [Z], eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/[te P], verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 8 maart 2010 op het bezwaar van eiseres tegen de aan haar gegeven beschikking teruggaaf energiebelasting voor het tijdvak 1 januari 2009 tot en met 30 april 2009.
I ZITTING
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2010. Namens eiseres is mr. [A] daar verschenen, bijgestaan door [B]. Namens verweerder is drs. [C] verschenen.
II BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beroep, voor zover het is gericht tegen de uitspraak op bezwaar van verweerder, ongegrond;
- verklaart zich, voor zover het beroep is gericht tegen de beslissing van de Minister van Financiën, onbevoegd.
III OVERWEGINGEN
1. Eiseres oefent een tuinbouwbedrijf uit. Tot 1 januari 2009 werd het voor het bedrijf benodigde aardgas geleverd door [energieleverancier 1]. Ter zake van deze gasleveranties werd aan eiseres, ingevolge artikel 60, eerste lid, van de Wet belastingen op milieugrondslag (hierna: de Wbm), energiebelasting in rekening gebracht naar het tarief voor aardgas voor verwar-ming ter bevordering van het groeiproces van tuinbouwproducten (hierna: het tuinbouw-tarief).
2. Per 1 januari 2009 is eiseres voor haar gasverbruik overgestapt naar [energieleverancier 2]. Ter zake van de gasleveranties van [energieleverancier 2] in de periode 1 januari 2009 tot en met 30 april 2009 (hierna: het tijdvak) is aan eiseres energiebelasting in rekening gebracht naar het tarief voor aardgas, als bedoeld in artikel 59 van de Wbm (hierna: het normale tarief).
3. Op 21 december 2009 heeft eiseres bij verweerder een verzoek ingediend voor teruggaaf van energiebelasting die aan haar in rekening is gebracht over de gasleveranties in het tijdvak. Eiseres heeft daarbij verzocht om een teruggaaf van € 12.192,99, namelijk het verschil tussen het in rekening gebrachte aardgas naar het normale tarief en het tuinbouw-tarief. Het verzoek is gedagtekend 1 december 2009 en is op 21 december 2009 bij verweer-der ontvangen.
4. Bij beschikking van 13 januari 2010 heeft verweerder het verzoek om teruggaaf afgewezen. Na daartegen door eiseres gemaakt bezwaar heeft verweerder eiseres bij de bestreden uitspraak op bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
5. Per brief van 3 maart 2010 aan de Minister van Financiën (hierna: de Minister) heeft eiseres verzocht om de eerder genoemde teruggaaf te verlenen onder toepassing van artikel 63 (hierna: hardheidsclausule) van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de Awr). Bij beslissing van 13 april 2010 heeft de Minister het verzoek afgewezen.
6. Tegen de uitspraak op bezwaar en tegen het besluit van de Minister heeft eiseres beroep ingesteld. In geschil is of verweerder en de Minister het verzoek om teruggaaf van energiebelasting over het tijdvak terecht hebben geweigerd. Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken.
7 Ingevolge artikel 60, vierde lid, van de Wet kan de Minister nadere regels stellen voor de uitvoering van dat artikel. Daaraan is uitvoering gegeven met de Uitvoeringsrege-ling belastingen op milieugrondslag (hierna: de Uitvoeringsregeling). In artikel 20 van de Uitvoeringsregeling is ter zake van het tuinbouwtarief artikel 34a van de Uitvoerings-beschikking omzetbelasting 1968 (hierna: de Uitvoeringsbeschikking OB) van overeen-komstige toepassing verklaard. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat voor de door eiser gevraagde teruggaaf geen wettelijke grondslag bestaat.
8. Ingevolge artikel 34a, eerste lid, van de Uitvoeringsbeschikking OB vindt het tuin-bouwtarief slechts toepassing als aan de leverancier een door de tuinbouwer ondertekende verklaring kan worden overgelegd waaruit blijkt dat de tuinbouwer het gas gebruikt voor verwarming ter bevordering van het groeiproces van tuinbouwproducten en waarin zijn vermeld: de dagtekening, de naam en het adres van de afnemer en de naam en het adres van de leverancier. Indien een gegeven van de afnemer of de leverancier wijzigt, dient de afnemer, ingevolge het derde lid van dit artikel, binnen zes weken een nieuwe verklaring af te geven aan de leverancier.
9. Ingevolge een in 8 bedoelde verklaring of nieuwe verklaring dient de leverancier aan de afnemer energiebelasting in rekening te brengen naar het tuinbouwtarief. Naar ver-weerder terecht heeft betoogd, is in de Wbm niet voorzien in de mogelijkheid van teruggaaf van belasting aan de tuinbouwer, voor gevallen waarin de leverancier aan een tuinbouwer energiebelasting in rekening brengt naar het normale tarief. Reeds hierom moet worden geoordeeld dat verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het betoog van eiseres, dat in artikel 34a van de Uitvoeringsbeschikking OB niet zou zijn bepaald op welk tijdstip een nieuwe verklaring uiterlijk moet worden afgegeven, kan, zo dit betoog al juist zou zijn, niet tot een ander oordeel leiden.
10. Tegenover de stellingen van verweerder heeft eiseres aangevoerd dat het feit dat de energiebelasting een indirecte belasting is, niet tot gevolg heeft dat zij niet als belasting-plichtige kan worden aangemerkt en dat de artikelen 66 tot en met 70 van de Wbm geen limitatieve opsomming bevatten van situaties waarin een teruggaaf van belasting kan plaatsvinden, hetgeen aldus eiseres, onder meer blijkt uit artikel 64 van de Wbm, dat ook een teruggaafregeling bevat. Naar het oordeel van de rechtbank falen deze betogen van eiseres omdat zij uitgaan van onjuiste rechtsopvattingen. Een indirecte belasting is geen belasting die, zoals eiseres beweert, wordt verzameld door een tussenpersoon, maar een belasting die wordt geheven van een ander dan degene op wie de belasting uiteindelijk drukt. Eiseres is met haar betoog ook ten onrechte voorbijgegaan aan artikel 53 Wbm op grond waarvan de leverancier en - behoudens hier niet terzake doende uitzonderingen - niet de afnemer als de belastingplichtige is aangemerkt. Verder bevat artikel 64 van de Wbm, anders dan eiseres stelt geen teruggaafregeling maar een vrijstellingsregeling die, evenals de in deze zaak aan de orde zijnde regeling en zoals blijkt uit artikel 22 van het Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag, wordt geëffectueerd door middel van een door de afnemer aan de leverancier verstrekte verklaring.
11. Aangaande de gronden die eiseres heeft aangevoerd tegen de in 5 vermelde beslis-sing van de Minister overweegt de rechtbank dat, ingevolge artikel 26, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Awr, slechts beroep bij de rechtbank kan worden ingesteld tegen een voor bezwaar vatbare beschikking. Een beschikking is slechts een voor bezwaar vatbare beschikking in de zin van genoemde bepaling als die in de belastingwet als zodanig is aangewezen. Dit laatste is niet het geval met betrekking tot de beslissing van de Minister op een verzoek om toepassing van de hardheidsclausule. Voor de beslechting van een geschil over een dergelijke beslissing is daarom niet de bestuursrechter maar de burgerlijke rechter bevoegd (artikel 8:71 Awb).
12. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep, voor zover het is gericht tegen de uit-spraak op bezwaar van verweerder, ongegrond verklaard. Voor zover het beroep is gericht tegen de beslissing van de Minister, heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard. Voor doorzending van het beroep naar de burgerlijke rechter is geen plaats, nu voor het aanhangig maken van een procedure bij de burgerlijke rechter eigen, niet bestuursrechtelijke regels gelden.
13. De rechtbank vindt geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Aldus vastgesteld door mr. R.C.H.M. Lips, in tegenwoordigheid van de griffier H. van Lingen.
Uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2010.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.