Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 10-11-2010, ECLI:NL:RBSGR:2010:24891 BO4592, AWB 08/3428 IB/PVV en AWB 10/2739 IB/PVV

Rechtbank 's-Gravenhage, 10-11-2010, ECLI:NL:RBSGR:2010:24891 BO4592, AWB 08/3428 IB/PVV en AWB 10/2739 IB/PVV

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
10 november 2010
Datum publicatie
30 november 2010
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2010:BO4592
Zaaknummer
AWB 08/3428 IB/PVV en AWB 10/2739 IB/PVV

Inhoudsindicatie

IB/PVV winst uit aanmerkelijk belang.

X heeft een aan zijn woning grenzend stuk grond gekocht en na een aantal jaren aan zijn B.V. verkocht. Verweerder stelt dat de BV een te hoge koopprijs aan X heeft betaald en dat er sprake is van een winstuitkering van de BV aan X. Verweerder heeft tevens een vergrijpboete aan X opgelegd.

De rechtbank oordeelt dat verweerder de door hem voorgestane waarde van de grond niet aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank acht wel aannemelijk dat de waarde van de grond lager was dan de prijs die X voor de grond van zijn zijn B.V. had bedongen en ontvangen. Volgens de rechtbank is er sprake van een uitdeling geweest en was verweerder bevoegd na te vorderen. De rechtbank oordeelt tevens dat de vergrijpboete terecht is opgelegd, omdat X volgens haar, mede gelet op de feiten en de manier waarop X tot de door hem bepaalde waarde is gekomen, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de definitieve aanslag tot een te laag bedrag zou worden vastgesteld. De rechtbank vermindert de navorderingsaanslag en de boete. Het beroep is gegrond.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht

Afdeling 4, meervoudige kamer

Procedurenummers: AWB 08/3428 IB/PVV en AWB 10/2739 IB/PVV

Uitspraakdatum: 10 november 2010

Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

In het geding tussen

[X], wonende te [Z], eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/[te P], verweerder.

I PROCESVERLOOP

De definitieve aanslag

1.1. Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2001 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (aanslagnummer [nummer]) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 280.247, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van nihil en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 533.393. Voorts heeft verweerder bij beschikking € 8.421 aan heffingsrente aan eiser in rekening gebracht.

1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.

1.3. Eiser heeft daartegen bij brief van 12 mei 2008, ontvangen bij de rechtbank op 13 mei 2008, beroep ingesteld.

De navorderingsaanslag

1.4. Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2001 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (aanslagnummer [nummer]) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 226.688 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 1.296.742. Voorts heeft verweerder tegelijkertijd bij beschikkingen een vergrijpboete van € 74.081 aan eiser opgelegd en € 74.622 heffingsrente aan eiser in rekening gebracht.

1.5. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 7 april 2010 de navorderingsaanslag, de boetebeschikking en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.

1.6. Eiser heeft daartegen bij brief van 13 april 2010, ontvangen bij de rechtbank op 14 april 2010, beroep ingesteld.

Beide beroepen

1.7. Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en verweerschriften ingediend. Eiser heeft een conclusie van repliek ingediend. Verweerder heeft een conclusie van dupliek ingediend. Alle stukken zijn in afschrift aan de wederpartij gezonden. Ter zitting hebben beide partijen een pleitnota aan de rechtbank en aan de wederpartij overgelegd.

1.8. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juni 2010 te 's-Gravenhage.

Eiser is daar in persoon verschenen, tezamen met zijn gemachtigden [A] en

mr. [B]. Namens verweerder zijn verschenen mr. [C], mr. [D] en [E] (taxateur).

II OVERWEGINGEN

Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.1. Eiser was in het gehele onderhavige jaar gehuwd. Eiser woont op het adres [adres] te [plaats]. Zijn woning grenst aan 'De Wallertuin', een in het oude centrum van Delft - grenzend aan de Vrijenbanse kade (aan de noordzijde), Klein Vrijenban (aan de oostzijde), Nieuwe Plantage (aan de zuidzijde) en Vrijenbanselaan (de westzijde) - gelegen parkbos met een groot bramenstruweel en een overwoekerd grasland met sloten, een grote poel en rotstuin vol zwerfkeien, rijk aan mos.

2.1.2. In een 'nota voor burgemeester en wethouders' van 25 april 1995 zijn randvoorwaarden en uitgangspunten vermeld voor (beperkte) bebouwing van De Wallertuin.

2.1.3. Bij brief van 17 mei 1996 heeft eiser een bod gedaan op een gedeelte van De Wallertuin; het betrof een perceel van ongeveer 1.200 m² grond. Dit perceel grenst aan eisers perceel en aan de tuinen van enige woningen aan de Nieuwe Plantage. Eisers bod bedroeg € 158,82 (NLG 350) per m². Voorts heeft eiser aangeboden de kosten van het verwijderen van het gestorte beton voor zijn rekening te nemen, hetgeen volgens eiser tussen de NLG 35.000 en NLG 60.000 zou hebben gekost. Eiser heeft in dezelfde brief aangegeven zijn bod te willen verhogen tot € 226,89 (NLG 500) per m² indien de verkoper voor een transparante verkoopprocedure met gelijke rechten voor een ieder zou kiezen, alsmede dat hij in dat geval bereid zou zijn de kosten voor een juridische actie tegen de bewoners van de Nieuwe Plantage voor zijn rekening te nemen. Het perceel is in 1996 voor € 158,82 per m² verkocht aan omwonenden.

2.2. Bij brief van 2 juli 1996 heeft de directeur van de Dienst Stadsontwikkeling Delft, aan een van de (voormalige) eigenaren van De Wallertuin geschreven dat er mogelijk op het oostelijke en het westelijke uiteinde van De Wallertuin een 'urban villa'-achtige bebouwing zou kunnen komen. Voor het overige zou De Wallertuin dan moeten worden omgezet in een openbaar park. Uit de revenuen van de uit te geven bouwgrond diende dan een fonds voor onderhoud van het park te worden gevormd.

2.3. Eiser is sinds 25 juli 1997 enig aandeelhouder en bestuurder van [F] B.V. (hierna: de B.V.). De B.V. hield zich onder meer bezig met het beleggen van haar middelen in onroerende zaken.

2.4. Bij brief van 19 januari 1999 is De Wallertuin (percelen met nummers 2852, 3161 en 2585, in totaal 20.714m²) te koop aangeboden aan de omwonenden.

2.5. Bij brief van 21 mei 1999 bevestigt eiser zijn bod van € 1.500.000, exclusief achterstallig onderhoud, voor De Wallertuin. Dit bod doet hij gezamenlijk met de eigenaren van de [adres 2].

2.6.1. Naar aanleiding van een verzoek van de makelaar van de verkopers heeft de directeur van de Dienst Stadsontwikkeling Delft bij brief van 8 juli 1999 verwezen naar de in 2.2 vermelde brief van 2 juli 1996 en tevens onder meer het volgende geschreven:

"In de brief is vastgelegd binnen welke ruimtelijke grenzen en onder welke voorwaarden het gemeentebestuur van Delft bereid is om een partiële herziening van het geldende bestemmingsplan in overweging te nemen."

Voorts is een aantal voorbehouden gemaakt met betrekking tot de eventuele bebouwing.

2.6.2. In het bestemmingsplan 'Komplan 76' voor de binnenstad van Delft, zoals dat destijds gold, was bepaald dat geen enkele bebouwing was toegestaan op of in De Wallertuin.

2.7. Bij brief van 13 juli 1999 deelt de verkopende makelaar eiser mee dat er zich meerdere gegadigden hebben gemeld, waaronder twee projectontwikkelaars. Bij deze brief heeft de makelaar een kopie van de in 2.2 en 2.6.1 vermelde brieven gevoegd. Bij fax van 30 juli 1999 heeft eiser € 907.560 (NLG 2.000.000) geboden voor De Wallertuin.

2.8.1. In zijn brief van 9 augustus 1999 heeft de verkopende makelaar het bod van eiser voor ontvangst bevestigd en aan eiser geschreven dat hij zelf contact met de gemeente moest opnemen over een eventuele overdracht om niet van een gedeelte van De Wallertuin in het geval bouwen mogelijk werd. Ook heeft de makelaar aangegeven dat er nog een bod van twee andere partijen was. Bij brief van 19 augustus 1999 heeft de makelaar eisers bod namens de verkopers aanvaard. Bij akte van 16 november 1999 is de grond aan eiser overgedragen.

2.8.2. Bij brief van 1 oktober 1999 heeft de makelaar de Dienst Stadsontwikkeling van de Gemeente Delft geïnformeerd dat De Wallertuin aan eiser was verkocht en dat eiser op de hoogte was gesteld van de wensen van de gemeente, de mogelijk haalbare bouwplannen en de verplichting tot renovatie van de tuin.

2.9.1. In een ontwerp-startnota was de mogelijkheid opgenomen van zeer beperkte bebouwing in De Wallertuin, zoals omschreven in 2.2. Deze startnota heeft een intensieve openbare procedure doorlopen. Dit leidde onder meer tot veel reacties/bezwaren tegen het voornemen beperkte bebouwingsmogelijkheden in De Wallertuin toe te staan. Na advies van de desbetreffende raadscommissie heeft de gemeenteraad bij de vaststelling van de Startnota op 25 mei 2000 die mogelijkheden niet aanvaard. De mogelijkheid van beperkte bebouwing in De Wallertuin is sedert de vaststelling van de startnota niet meer als toelaatbaar opgenomen in het (voor-)ontwerpbestemmingsplan.

2.9.2. Op 25 mei 2000 is in de Delftsche Courant een krantenartikel verschenen waarin onder meer het volgende stond:

"Een politieke meerderheid in de Delftse gemeenteraad wil dat de historische Wallertuin volledig intact blijft. Dit bleek tijdens een vergadering van de commissie duurzaamheid waarin 'startnota bestemmingsplan binnenstad Delft' werd besproken. Wethouder (...) ruimtelijke ordening) had al aangekondigd dat er een 'bestuurlijk uitgangspunt' van de raad uit 1995 ligt, waaruit de conclusie zou kunnen worden getrokken dat er aan de uiteinden van deze twee hectare grote afgesloten tuin met diverse bomen, twee 'urban villa's' zouden kunnen worden gebouwd. Wethouder (...) constateerde dat een grote meerderheid wil dat het gebied groen blijft. "We zullen deze passage aanpassen". Eventuele juridische consequenties voor de gemeente, wacht de hij af."

2.10. Op 28 december 2001 heeft eiser de economische eigendom van De Wallertuin voor € 1.452.097 (NLG 3.200.000) aan de B.V. verkocht . De juridische eigendom is op 9 juli 2002 overgedragen.

2.11. Eiser heeft op 15 januari 2003 aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2001 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 180.247, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van nihil en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 533.393. De aangifte is verzorgd door het belastingadvieskantoor Loyens&Loeff. In de toelichting bij deze aangifte heeft eiser melding gemaakt van een schuld van € 962.014 in verband met de aankoop van De Wallertuin.

2.12. De B.V. heeft op 17 januari 2003 aangifte vennootschapsbelasting over het jaar 2001 gedaan. Deze aangifte is eveneens verzorgd door het belastingadvieskantoor Loyens&Loeff. In de aangifte staat vermeld dat er een transactie heeft plaatsgevonden tussen de B.V. en haar aandeelhouder. Uit de fiscale vermogensopstelling blijkt dat het vermogen in 2001 met NLG 3.392.000 is toegenomen. Uit bijlage 5 bij de aangifte (de balans per 31 december 2001) blijkt dat de boekwaarde van de materiële vaste activa is toegenomen met hetzelfde bedrag en op de balans is gewag gemaakt van "Grond te Delft".

2.13.1. De aanslag vennootschapsbelasting 2001 van de B.V. is met dagtekening 31 augustus 2004 conform de aangifte vastgesteld.

2.13.2. Verweerder heeft met dagtekening 23 juni 2006 de definitieve aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het onderhavige jaar vastgesteld en daarbij de volgende correcties aangebracht:

Aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning: € 180.247

Bij: belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden (inkomen van de B.V.) € 35.000

Bij: belastbaar inkomen uit eigen woning (minder rente-aftrek): € 38.480

Bij: correctie ter behoud van rechten: € 26.520

Vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning: € 280.247

2.14.1. Op 23 april 2007 heeft verweerder een taxateur verzocht de waarde in het economische verkeer van De Wallertuin per 31 december 2001 vast te stellen. In het rapport van 11 november 2007 is de waarde van De Wallertuin per 31 december 2001 getaxeerd op € 7,50 (NLG 15,43) per m², dat is in totaal € 155.355 v.o.n. of € 145.000 k.k. De WOZ- waarde van De Wallertuin per 1 januari 2003 is vastgesteld op € 517.000.

2.14.2. In een verslag van een bespreking op 30 september 2007 tussen eiser en diens gemachtigde met verweerder en twee taxateurs van de belastingdienst is onder meer het volgende opgenomen:

"Pand is na twee jaar overgedragen aan B.V. omdat dit eigenlijk altijd al de bedoeling was geweest. Is geen taxateur ingeschakeld omdat hij dat zonde van zijn geld vindt. Taxateurs zouden waarde toch niet kunnen bepalen. Daarom heeft hij dat zelf maar gedaan. Hierbij heeft hij de aankoopprijs van f 2 mio als uitgangspunt genomen en daarbij een extra bedrag genomen als compensatie van de overdrachtsbelasting die hij twee keer heeft moeten betalen. Gemakshalve heeft hij maar een min bedrag genomen: f 1,2 mio x 25% = f 300.000 dividendbelasting, de verschuldigde overdrachtsbelasting bedrag 6% + f 2 mio + 6% x f 3.2 mio = f 312.000. Hij vindt dit zelf volstrekt normaal en vindt dat de Belastingdienst niks te kort komt bij hem."

2.15.1. Verweerder heeft in zijn brief van 6 december 2007 aan gemachtigde - kort samengevat - het volgende geschreven:

(...) daarbij zijn wij het volgende overeengekomen:

- de correctie van € 35.000 wordt verminderd tot € 7.941;

- de correctie van € 26.520 zal komen te vervallen; en

- de correctie van € 38.480 blijft gehandhaafd, omdat geen sprake van aanhorigheid is.

Dit leidt tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 226.688. Voorts heeft verweerder zich in die brief op het standpunt gesteld dat de B.V. in 2001 een uitdeling heeft gedaan van € 1.296.742 (€ 1.452.097 -/- € 155.355) en dat hij het bezwaarschrift afwijst met een beroep op interne compensatie.

2.15.2. In een andere brief, eveneens gedateerd 6 december 2007, schrijft verweerder aan gemachtigde dat hij voornemens is een navorderingsaanslag op te leggen naar een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 1.296.742 en daarbij een vergrijpboete van 25% op te leggen. Verweerder heeft daartoe de volgende motivering aangedragen:

"Gezien de ontwikkelingen met betrekking tot het bestemmingsplan in 2000 (definitief geen bebouwing op het terrein) moet het duidelijk zijn geweest dat dit een negatieve invloed heeft gehad op de waarde. Dat er desondanks voor is gekozen om hierna de percelen grond van [bedoeld is 'voor', de rechtbank] een fors hoger bedrag dan de oorspronkelijke aankoopprijs over te dragen zonder deze vooraf te laten taxeren, is zowel de aandeelhouder als de vennootschap aan te rekenen. Door ook nog eens de betaalde overdrachtsbelasting via een omweg te verrekenen door het door de vennootschap te betalen bedrag te verhogen met € 544.536, maakt het des te kwalijker en onderstreept hiermee naar mijn mening dat er sprake is van opzet. Ik ben daarom van mening dat er sprake is van opzet. Subsidiair ben ik van mening dat er sprake is van voorwaardelijk opzet, omdat [eiser] bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er te weinig belasting zou worden geheven."

2.16. Met dagtekening 29 april 2008 heeft verweerder de navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2001 vastgesteld. Daarbij heeft hij het belastbare inkomen uit werk en woning verminderd tot € 226.688 en het belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang vastgesteld op € 1.296.742. Voorts heeft verweerder bij beschikking een vergrijpboete van € 74.622 aan eiser opgelegd.

Geschil

3.1. In geschil is of eiser een uitdeling heeft ontvangen van de B.V. Het geschil

spitst zich toe op de vraag of de prijs waarvoor eiser De Wallertuin op 28 december 2001 aan de B.V. heeft verkocht, te weten € 1.452.097 (NLG 3.200.000), overeenkomt met de waarde in het economische verkeer op die datum en zo de prijs hoger is dan die waarde, hoeveel die waarde dan wel bedroeg en of eiser en de B.V. er zich bewust van waren dat eiser in zijn hoedanigheid van aandeelhouder werd bevoordeeld.

3.2. Voor wat betreft de navorderingsaanslag is daarnaast in geschil of verweerder een ambtelijk verzuim heeft begaan waardoor navordering niet mogelijk is. Voorts is in geschil of de vergrijpboete terecht aan eiser is opgelegd.

3.3. Eiser concludeert met betrekking tot de aanslag tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 226.688 en dienovereenkomstige vermindering van de beschikking heffingsrente.

Met betrekking tot de navorderingsaanslag concludeert eiser tot gegrondverklaring van het beroep en vernietiging van de uitspraak op bezwaar, de navorderingsaanslag, de boetebeschikking en de beschikking heffingsrente.

3.4. Verweerder concludeert met betrekking tot de aanslag tot ongegrondverklaring van het beroep.

Met betrekking tot de navorderingsaanslag concludeert verweerder tot gegrondverklaring van het beroep, vermindering van het belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang tot € 648.371 en van de vergrijpboete tot € 37.000 en tot dienovereenkomstige vermindering van de heffingsrente.

3.5. Voor de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

Beoordeling van het geschil

De waarde van De Wallertuin per 28 december 2001

4.1. Het ligt op de weg van verweerder om aannemelijk te maken dat de waarde in het economische verkeer van (de economische eigendom van) De Wallertuin ten tijde van de verkoop door eiser aan de B.V. lager was dan de met de B.V. overeengekomen prijs van

€ 1.452.097. Indien verweerder in dit bewijs slaagt, dient hij vervolgens aannemelijk te maken dat zowel eiser als de B.V. zich ervan bewust waren dat de B.V. door de verkoop tegen een prijs onder de waarde in het economische verkeer eiser in zijn hoedanigheid van aandeelhouder bevoordeelde.

4.2. Verweerder stelt dat de waarde ten tijde van de verkoop van De Wallertuin aan de B.V. € 155.355 bedroeg. Ter onderbouwing van deze waarde heeft hij een door een taxateur onroerende zaken van de Belastingdienst opgemaakt taxatierapport overgelegd. Daaruit blijkt dat deze De Wallertuin heeft getaxeerd als een perceel bos(grond). De taxateur heeft ter onderbouwing van de door hem vastgestelde waarde onder meer de volgende gegevens aangevoerd:

- De vraagprijs van een bosperceel van 5.000-10.000m², gelegen te Gorssel/Harfsen (Gelderland), in oktober 2005 van € 5,- k.k./m² (hierbij is vermeld dat wordt verwacht dat het perceel te zijner tijd bebouwd kan worden);

- De vraagprijs van een perceel grond van ca. 6.000m², gelegen te Hellendoorn in augustus 2006 van € 4,25 k.k./m² (hierbij is vermeld dat wordt verwacht dat het perceel te zijner tijd bebouwd kan worden);

- De verkoop van een natuurterrein met bos in 2007 in Wassenaar van 65.166m² voor

€ 600.000 (€ 9,20/m²).

Ter zitting heeft de taxateur verklaard, dat hij De Wallertuin heeft vergeleken met soortgelijke cultuur/natuurgrond in Wassenaar. Voorts heeft hij verklaard dat grond die als tuin bij een woning kan worden gebruikt, meer waard is dan grond die enkel als natuur/bosterrein kan worden gebruikt. Op de vraag van de rechtbank of het destijds geldende bestemmingsplan het mogelijk maakte om (een gedeelte van) De Wallertuin als tuin bij de aangrenzende woningen te trekken, heeft de taxateur geantwoord dat er op grond van het bestemmingsplan geen bebouwingsmogelijkheden waren; uit het bestemmingsplan is hem niet gebleken dat (een gedeelte van) De Wallertuin niet als tuin bij de aangrenzende woningen kon worden getrokken. De taxateur heeft voorts verklaard dat hij de per waardepeildatum 1 januari 2003 vastgestelde WOZ-waarde van € 517.000 te hoog vindt, gelet op de gebruiksmogelijkheden van de grond. Hij heeft geen contact opgenomen met de gemeente. Verweerder heeft hieraan ter zitting nog toegevoegd dat aan (een gedeelte van) De Wallertuin geen tuinbestemming kan worden gegeven, omdat in het bestemmingsplan van 'terrein' wordt gesproken.

4.3. Eiser heeft ter zitting gesteld dat De Wallertuin op 28 december 2001 meer dan € 1.452.097 waard was. Hij vond het niet nodig een taxatierapport op te laten maken. Eiser is bij de prijsbepaling uitgegaan van zijn aankoopprijs van € 907.560 in augustus 1999 en heeft dit bedrag verhoogd met € 544.536 ter compensatie van door hem verschuldigde dividendbelasting in het jaar van aankoop en ongeveer tweemaal overdrachtsbelasting (zie 2.14.2). Ter verdere onderbouwing van de door hem voorgestane waarde heeft eiser het volgende gesteld:

- In 1996 was de grond € 226 per m² waard (zie 2.1.3);

- In 1999 heeft eiser € 43,81 per m² betaald (zie 2.4 en 2.7);

- De prijzen van onroerende zaken zijn in de jaren 1999 en 2000 in het algemeen sterk gestegen;

- De bewoners van de [adres 2] wilden De Wallertuin ook kopen;

- Andere nabije bewoners hadden ook interesse in De Wallertuin; en

- De gemeente wilde De Wallertuin kopen en heeft tijdens een bespreking op 26 februari 2005 aan eiser toegezegd hem volledig (voor de € 1.452.097) te willen compenseren.

4.4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met hetgeen hij heeft

gesteld en met de bewijsstukken die hij heeft overgelegd, niet aannemelijk gemaakt dat de waarde van De Wallertuin per 28 december 2001 € 155.355 bedroeg.

De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat verweerders taxateur De Wallertuin heeft getaxeerd als een perceel (bos)grond. Met de omstandigheid dat hem niet was gebleken dat het in 2001 geldende bestemmingsplan verhinderde dat (een gedeelte van) De Wallertuin zou worden gebruikt voor (verlenging van) de tuin van omwonenden, heeft de taxateur bij zijn taxatie geen rekening gehouden. Gelet hierop berust de taxatie naar het oordeel van de rechtbank op een onjuist uitgangspunt. Bovendien kunnen de onder 4.2 vermelde vraagprijzen naar het oordeel van de rechtbank niet in aanmerking worden genomen bij de bepaling van de waarde in het economische verkeer van De Wallertuin per 28 december 2001. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat gegevens, waaruit blijkt dat en op welke wijze door de taxateur rekening is gehouden met de verschillen tussen de in het taxatierapport genoemde percelen en De Wallertuin, in het taxatierapport ontbreken en ook overigens niet zijn overgelegd. De verkoop van het door verweerder genoemde natuurterrein met bos in 2007 in Wassenaar kan evenmin hierbij in aanmerking worden genomen, omdat deze verkoop ruim vijf jaar na 28 december 2001 heeft plaatsgevonden, de taxateur niet heeft kunnen bevestigen dat deze grond als tuin bij woningen kon worden getrokken en ook met betrekking tot dit terrein gegevens ontbreken over de wijze waarop de verschillen tussen het terrein en De Wallertuin bij de waarde in aanmerking zijn genomen.

4.5. Gelet op de wijze waarop eiser, naar verweerder onweersproken heeft gesteld, de verkoopprijs van De Wallertuin heeft bepaald, waarbij hij de waarde in het economische verkeer niet als uitgangspunt heeft genomen (zie 2.14.2) kan de rechtbank evenmin uitgaan van de door eiser gestelde waarde van € 1.452.097. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser zijn stelling niet met een taxatierapport heeft onderbouwd en dat de gemeente in het jaar 2000 (uiteindelijk) heeft besloten geen bebouwingsmogelijkheden voor De Wallertuin in het nieuwe bestemmingsplan op te nemen (zie 2.9.1). Ook is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden dat de gemeente dan wel nabije bewoners of andere gegadigden De Wallertuin op of omstreeks 28 december 2001 voor € 1.452.097 zou(den) willen kopen. Dat geldt ook voor de stelling van eiser dat de gemeente tijdens een bespreking op 26 februari 2005 aan hem heeft toegezegd hem bij aankoop voor € 1.452.097 te willen compenseren.

4.6. Nu geen van de door partijen gestelde waarden aannemelijk is, zal de rechtbank de waarde van De Wallertuin op 28 december 2001 schattenderwijs vaststellen. Daarbij neemt de rechtbank het volgende in aanmerking. De WOZ-waarde per waardepeildatum 1 januari 2003 bedraagt, naar tussen partijen niet in geschil is € 517.000. Bij deze op de voet van artikel 17, tweede lid, van de Wet Waardering onroerende zaken vastgestelde waarde dient rekening te worden gehouden met het geldende bestemmingsplan. De rechtbank gaat ervan uit dat de gemeente zodanig met de lokale omstandigheden, waaronder de gebruiksmogelijkheden van De Wallertuin bekend is, dat zij daarmee rekening heeft gehouden bij de vaststelling van de WOZ-waarde. Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser De Wallertuin in augustus 1999 voor € 907.560 heeft gekocht en dat het afzien van het opnemen van bebouwingsmogelijkheden in het nieuwe bestemmingsplan (zie 2.9.1) heeft geleid tot een forse waardedaling. Dit spoort met een vaststelling van de WOZ-waarde per 1 januari 2003 op een lager bedrag dan de aankoopprijs, te weten € 517.000. Voor het in aanmerking nemen van een grotere waardedaling is in de vaststaande feiten naar het oordeel van de rechtbank geen aanknopingspunt te vinden. Nu voornoemde WOZ-waarde is vastgesteld per 1 januari 2003 stelt de rechtbank de waarde per 28 december 2001 vast op € 500.000.

Belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang?

4.7.1. Naar vaste rechtspraak is van een winstuitdeling sprake, indien de vennootschap haar aandeelhouder als zodanig heeft willen bevoordelen en tevens de aandeelhouder én de B.V. zich van de bevoordeling bewust zijn geweest of redelijkerwijs bewust hadden moeten zijn (zie o.a. HR 4 mei 1983, nr. 21.668, BNB 1983/233 en HR 15 mei 1985, nr. 22.154, BNB 1985/271). Naar het oordeel van de rechtbank is hiervan sprake. Eiser heeft verklaard dat hij De Wallertuin in 1999 heeft aangekocht omdat er mogelijk gebouwd kon gaan worden en omdat hij dat wilde voorkomen. Naar het oordeel van de rechtbank was de waarde van De Wallertuin in 1999 aanzienlijk hoger dan de waarde per 28 december 2001, omdat in 1999 nog de mogelijkheid bestond dat er gebouwd zou kunnen worden in (een gedeelte van) De Wallertuin en omdat ook projectontwikkelaars geïnteresseerd waren in aankoop van De Wallertuin, terwijl niet is gesteld, noch is gebleken dat dit in 2001 ook nog het geval was. De rechtbank acht aannemelijk dat eiser ten tijde van de overdracht van de economische eigendom van De Wallertuin aan de B.V. in 2001 wist dat de gemeente had besloten geen bebouwingsmogelijkheden voor De Wallertuin in het nieuwe bestemmingsplan op te nemen. Gelet hierop en gelet op de kennis van eiser met betrekking tot de waarde van onroerende zaken (zie 2.3), moeten eiser en daarmee de B.V. zich ervan bewust zijn geweest dat de waarde van De Wallertuin op 28 december 2001 minder was dan hetgeen eiser daarvoor in 1999 had betaald. Door een prijs van € 1.452.097 aan eiser te betalen, die zelfs hoger is dan de door eiser betaalde prijs in 1999, heeft de B.V. eiser bevoordeeld. In de gegeven omstandigheden acht de rechtbank het voorts aannemelijk dat de B.V. eiser in zijn hoedanigheid van aandeelhouder heeft bevoordeeld.

4.7.2. Nu de rechtbank de waarde van De Wallertuin per 28 december 2001 heeft bepaald op € 500.000 en de B.V. € 1.452.097 voor De Wallertuin aan eiser heeft betaald, is er sprake van een winstuitdeling van € 952.097 (€ 1.452.097 -/- € 500.000) aan eiser. Verweerder heeft het standpunt ingenomen dat hiervan, gelet op artikel 2.17, derde lid, Wet IB 2001, de helft tot eisers belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang behoort. De rechtbank acht dit standpunt juist. Gelet hierop zal de rechtbank het beroep met betrekking tot de navorderingsaanslag gegrond verklaren en het belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang vaststellen op de helft van € 952.097, dat is € 476.048. Nu de navorderingsaanslag ten dele in stand blijft zal de rechtbank het beroep met betrekking tot de primitieve aanslag ongegrond verklaren.

Bevoegdheid tot navordering

4.8. Artikel 16, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) luidt:

"Indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag ten onrechte achterwege is gelaten of tot een te laag bedrag is vastgesteld, dan wel dat een in de belastingwet voorziene vermindering, ontheffing, teruggaaf of heffingskorting ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, kan de inspecteur de te weinig geheven belasting dan wel de ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende heffingskorting navorderen. Een feit, dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is."

4.9. Verweerder mocht bij het vaststellen van eisers aanslag uitgaan van de juistheid van de gegevens die eiser in zijn aangifte heeft vermeld. Tot een nader onderzoek was hij in beginsel niet gehouden. Dit zou anders zijn, indien hij, na met een normale zorgvuldigheid kennis te hebben genomen van de inhoud van de aangifte, aan de juistheid van enig daarin opgenomen gegeven in redelijkheid behoorde te twijfelen (vgl. HR 11 april 2001, nr. 36.088, BNB 2001/260).

4.10. Naar het oordeel van de rechtbank was verweerder niet gehouden tot nader onderzoek van eisers aangifte, omdat hij niet aan de juistheid van de aangifte, meer in het bijzonder het ontbreken daarin van inkomen uit aanmerkelijk belang, behoefde te twijfelen. De rechtbank neemt hierbij het volgende in aanmerking. Eisers aangifte is verzorgd door een medewerker van Loyens&Loeff. Aan de enkele feiten dat er in het onderhavige jaar een (omvangrijke) transactie tussen eiser en de B.V. is geweest en dat deze transactie in de aangifte van de B.V. is vermeld, behoefde verweerder niet het vermoeden te ontlenen dat de transactie onzakelijk was en dat de aangifte van eiser derhalve onjuist was. Van een ambtelijk verzuim dat aan navordering in de weg staat, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.

De vergrijpboete

4.11. Artikel 67e, eerste lid, van de AWR luidt:

"Indien het met betrekking tot een belasting welke bij wege van aanslag wordt geheven aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige is te wijten dat de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven, vormt dit een vergrijp ter zake waarvan de inspecteur hem, gelijktijdig met de vaststelling van de navorderingsaanslag, een bestuurlijke boete kan opleggen van ten hoogste 100 percent van de in het tweede lid omschreven grondslag voor de boete."

4.12. Gelet op hetgeen in 4.7.1. is overwogen, heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank door een waarde van € 1.452.097 als overdrachtsprijs aan zijn B.V. te hanteren

- welke waarde zelfs hoger is dan de door eiser betaalde prijs in 1999 - en ten aanzien van deze verkoop geen winstuitdeling in zijn aangifte op te (laten) nemen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de definitieve aanslag tot een te laag bedrag zou worden vastgesteld. Hierdoor is het aan het (voorwaardelijk) opzet van eiser te wijten dat de definitieve aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld. Gelet hierop heeft verweerder terecht een vergrijpboete aan eiser opgelegd.

4.13.1. Verweerder heeft een vergrijpboete opgelegd van 25% van de nagevorderde belasting, dat is € 74.081. In zijn verweerschrift heeft hij in verband met zijn standpunt over de toepassing van artikel 2.17 van de Wet IB 2001 (zie 4.7.2) geconcludeerd tot vermindering van de boete tot de helft van de oorspronkelijke boete, afgerond € 37.000. De rechtbank acht, gelet op de omstandigheden van het geval, een vergrijpboete van 25% berekend over de verminderde grondslag passend en geboden. Het beroep met betrekking tot de vergrijpboete is gegrond.

4.13.2. Verweerder heeft bij brief van 6 december 2007 aangekondigd dat hij een vergrijpboete zou opleggen. De zogenoemde redelijke termijn is daarmee met meer dan half jaar maar minder dan één jaar verstreken. Gelet hierop vindt de rechtbank aanleiding de boete met 10% te minderen tot 22,5% van de resterende navorderingsaanslag. Gelet hierop en op hetgeen in 4.7.2 is vermeld, zal de rechtbank het beroep met betrekking tot de vergrijpboete gegrond verklaren.

Proceskosten

De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar en beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde verleende beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.414,50 (1 punt voor het bezwaar en 1 punt voor een hoorzitting met een waarde per punt van € 161 en een wegingsfactor 1 en 1 punt voor het beroepschrift, 0,5 punt voor repliek en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1).

III BESLISSING

De rechtbank:

- verklaart het beroep met betrekking tot de definitieve aanslag en de daarbij gegeven beschikking heffingsrente ongegrond;

- verklaart het beroep met betrekking tot de navorderingsaanslag en de daarbij gegeven boetebeschikking en beschikking heffingsrente gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar inzake de navorderingsaanslag, de daarbij behorende beschikking heffingsrente en de boetebeschikking;

- vermindert de navorderingsaanslag tot een naar een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 476.048;

- vermindert de heffingsrente dienovereenkomstig;

- vermindert de boete tot 22,5% van de nagevorderde belasting;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 1.414,50; en

- gelast dat de verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 41 aan hem vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.P.F. Slijpen, mr. G.J. van Leijenhorst en mr. E.J.W. Heithuis, in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.R.M. Dekker.

Uitgesproken in het openbaar op 10 november 2010

RECHTSMIDDEL

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.