Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 24-11-2010, BO5665, AWB 10/1977 WOZ

Rechtbank 's-Gravenhage, 24-11-2010, BO5665, AWB 10/1977 WOZ

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
24 november 2010
Datum publicatie
22 december 2010
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2010:BO5665
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 10/1977 WOZ

Inhoudsindicatie

Wet WOZ. In geschil is de hoogte van de kostenvergoeding die door verweerder aan eiser in de uitspraak op bezwaar is toegekend. Meer in het bijzonder is in geschil welk uurtarief moet worden gehanteerd voor de vergoeding van de werkzaamheden verricht door de taxateur ter zake van het door hem opgestelde taxatierapport. Eiser vraagt een vergoeding van € 80 per uur; verweerder heeft in de uitspraak op bezwaar een vergoeding van € 50 per uur toegekend.

De rechtbank is van oordeel dat, gelet op hetgeen is opgenomen in de Nota van Toelichting bij het Besluit tarieven in strafzaken 2003 (Btiz), bij de beslechting van het geschilpunt omtrent het te vergoeden uurtarief gekeken dient te worden naar de aard van de werkzaamheden die zijn verricht bij het opstellen van het door eiser overgelegde taxatierapport en, indien de werkzaamheden als van wetenschappelijke of bijzondere aard zijn aan te merken, naar de mate daarvan. De verrichte werkzaamheden voor het opstellen van het taxatierapport acht de rechtbank niet van wetenschappelijke of bijzondere aard. De rechtbank is van oordeel dat de door verweerder toegekende vergoeding naar een uurtarief van € 50 niet blijk geeft van een onjuiste opvatting van het bepaalde in artikel 6 van het Btiz en voorts ook recht doet aan de verrichte werkzaamheden. Gelet op het forfaitaire karakter van het Besluit doet naar het oordeel van de rechtbank hieraan niet af dat de taxateur daadwerkelijk een uurtarief van € 80 in rekening heeft gebracht voor het opstellen van het taxatierapport. Beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht

Afdeling 4, meervoudige kamer

Procedurenummer: AWB 10/1977 WOZ

Uitspraakdatum: 24 november 2010

Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

In het geding tussen

[X], wonende te [Z], eiser,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente [P], verweerder.

I PROCESVERLOOP

1.1 Verweerder heeft bij beschikking van 28 februari 2009 (hierna: de beschikking) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] te [plaats] (hierna: de woning), op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) op waardepeildatum 1 januari 2008 (hierna: de waardepeildatum) voor het kalenderjaar 2009 vastgesteld op € 1.683.000. Met de beschikking is in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan eiser opgelegde aanslag in de onroerende zaakbelasting voor het jaar 2009 (hierna: de aanslag).

1.2 Eiser heeft tegen de beschikking bezwaar gemaakt. Gelet op artikel 30, tweede lid, van de Wet WOZ wordt dit bezwaar geacht mede te zijn gericht tegen de aanslag.

1.3 Bij uitspraak op bezwaar van 10 maart 2010 heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard en de waarde van de woning nader vastgesteld op € 1.480.000, alsmede de aanslag dienovereenkomstig verminderd.

1.4 Eiser heeft daartegen bij brief van 15 maart 2010, ontvangen bij de rechtbank op 18 maart 2010, beroep ingesteld.

1.5 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.6 Eiser heeft schriftelijk gerepliceerd, waarna verweerder schriftelijk heeft gedupliceerd.

1.7 Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend op 5 augustus 2010 en 20 september 2010. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.

1.8 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 september 2010 te 's-Gravenhage. Namens eiser is verschenen [A], bijgestaan door [B]. Namens verweerder is verschenen [C].

II BEOORDELING

Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1 Eiser heeft bij brief van 6 april 2009 pro forma bezwaar gemaakt tegen de beschikking. Hierbij heeft eiser gebruik gemaakt van de diensten van [A] van WOZ-Consultants (hierna: de gemachtigde) die voor hem als gemachtigde optreedt. Met dagtekening 18 mei 2009 heeft eiser een aanvulling op het bezwaarschrift ingediend, waarin voor zover hier van belang, het volgende is vermeld:

"Voorts verzoek ik u onze cliënt op basis van 7:15 AWB een vergoeding toe te kennen voor de kosten van de door ons kantoor verleende juridische bijstand."

2.2 Eiser heeft bij brief van 14 juni 2009 een nadere aanvulling op het bezwaarschrift ingediend, waarin voor zover hier van belang, het volgende is vermeld:

"Tot slot verzoek ik u aan mijn cliënt (. . .) op grond van 7:15 Awb een proceskostenvergoeding toe te kennen om de kosten van rechtsbijstand die hij gemaakt heeft te vergoeden. Daarnaast verzoek ik u hem de kosten van het taxatierapport welke voor dit doel gemaakt is te vergoeden."

2.3 Bij brief van 11 juli 2009 heeft eiser een taxatierapport, opgemaakt op 3 juli 2009 door [B], WOZ taxateur, betreffende de woning aan verweerder toegezonden, waarin de woning op de waardepeildatum is getaxeerd op € 1.483.000.

2.4 Bij brief van 8 januari 2010 heeft eiser gereageerd op een (niet tot de geding-stukken behorende) brief van verweerder van 30 december 2009 waarin kennelijk het voornemen is vermeld om de waarde van de woning te verlagen tot € 1.480.000. In de brief van eiser is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:

"In mijn bezwaarschrift verzocht ik voor mijn klant om een proceskostenvergoeding. Bijgaand treft u een kopie van de nota aan op basis waarvan u tot een proceskostenvergoeding kunt overgaan. Voor de goede (orde, rechtbank) geef ik u hieronder aan hoe mijns inziens die vergoeding opgebouwd

behoord te worden.

tabel 1

2.5 Als bijlage bij de onder 2.4 vermelde brief van eiser is een door de gemachtigde opgemaakte nota overgelegd, gedagtekend 21 juli 2009 en gericht aan eiser.

De nota bevat, voor zover hier van belang, de volgende tekst:

"Onderstaand treft u de nota aan in verband met de door WOZ-Consultants aan u geleverde diensten. Deze zijn het opstellen van een beroepschrift (bezwaarschrift, rechtbank) alsmede het laten maken (van een, rechtbank) WOZ-conform taxatierapport voor het object aan de [adres] te [plaats] naar waardepeildatum 1-1-2008.

tabel 2

2.6 In de onder 1.3 vermelde uitspraak op bezwaar staat met betrekking tot het verzoek van eiser om toekenning van een kostenvergoeding, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:

"Beslissing

(. . .)

Wat betreft uw verzoek om kostenvergoeding het volgende. In een recente uitspraak van de rechtbank Den Haag werd de gemeente Wassenaar veroordeeld in de kosten van een gelijksoortig taxatierapport, waarbij werd uitgegaan van een uurtarief van € 50,-- met als motivering dat de door deskundige verrichte werkzaamheden niet van wetenschappelijke of bijzondere aard zijn. Ook de Rechtbank Rotterdam (7-8-2009, AWB 08/2069) bepaalde een uurtarief van € 50,-- voor kosten taxatierapport. Ik heb daarom besloten om de kosten als volgt te vergoeden:

tabel 3

(...)"

Geschil

2.7 In geschil is de hoogte van de kostenvergoeding die door verweerder aan eiser in de uitspraak op bezwaar is toegekend. Meer in het bijzonder is in geschil welk uurtarief moet worden gehanteerd voor de vergoeding van de werkzaamheden verricht door de taxateur ter zake van het door hem opgestelde taxatierapport. Verder is in geschil of de uitspraak op bezwaar (voldoende) gemotiveerd is.

2.8 Eiser heeft - kort samengevat - het volgende aangevoerd:

- De gevraagde vergoeding van € 80 per uur voor de kosten van de taxateur in verband met de door hem ten behoeve van het bezwaar verrichte werkzaamheden is redelijk. Het bedrag van € 80 is daadwerkelijk door de taxateur in rekening gebracht.

- Eiser heeft uurtarieven opgevraagd bij diverse taxateurs, werkzaam in verschillende regio's. De door de taxateurs opgegeven uurtarieven variëren van € 70 tot € 200. Een uurtarief van € 80 is de absolute bodem en de gevraagde vergoeding ligt onder het maximale tarief van € 81,23 zoals bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit). Het uurtarief van € 50 dat verweerder wenst te vergoeden strookt niet met de maatschappelijke realiteit.

- De mate van ingewikkeldheid van de diverse door de taxateur verrichte werkzaamheden is van belang bij het bepalen van het aantal gespendeerde uren aan een opdracht. Deze maatstaf is niet van belang bij het bepalen van een redelijk uurtarief. Het uurtarief correspondeert met het algemene vereiste kennis- en specialismeniveau waarover een taxateur dient te beschikken.

- Verwezen wordt naar jurisprudentie, in het bijzonder twee uitspraken van de rechtbank Haarlem en een uitspraak van het Hof Amsterdam, waarin is beslist dat "taxatietechnische werkzaamheden" werkzaamheden van bijzondere aard zijn als bedoeld in artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 (hierna: Btiz) en aldus de ter zake gefactureerde kosten tot het maximumtarief van € 81,23 vergoed dienen te worden.

- Het is niet de bedoeling van de wetgever geweest om van een belastingrechter te verwachten dat exact de deskundigheid en bijpassende beloning kan worden ingeschat van elk type deskundige. Eiser verwijst in dit verband naar de Nota van Toelichting bij het Btiz (Staatsblad 2003, nr. 330), waarin bij artikel 6 het volgende is vermeld:

"Door een maximumtarief op te nemen is er ruimte voor marktwerking; om deze reden is eveneens afgezien van het opnemen van een minimumtarief."

- Pas in beroep onderbouwt verweerder zijn standpunt dat een tarief van € 50 per uur voor een deskundige redelijk is. Hiermee is het motiveringsbeginsel geschonden.

2.9 Verweerder heeft - kort samengevat - het volgende aangevoerd:

- Het Besluit voorziet in een forfaitaire tegemoetkoming van de gemaakte kosten. De werkelijk gemaakte kosten zijn bij het vaststellen van de vergoeding dan ook niet relevant.

- De toegekende vergoeding van € 50 per uur voor de kosten van de taxatietechnische werkzaamheden in de bezwaarfase is redelijk.

- De door eiser ingeschakelde taxateur heeft geen werkzaamheden verricht die van wetenschappelijke of bijzondere aard zijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Btiz.

- Verwezen wordt naar jurisprudentie, waaronder een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 2 maart 2010, nr. 09/4804.

- Het motiveringsbeginsel is niet geschonden. Anders dan eiser betoogt, is de beslissing over het toe te passen uurtarief wel degelijk gemotiveerd, gelet op de verwijzing in de uitspraak op bezwaar naar enkele rechtbankuitspraken.

2.10 Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar voor zover deze ziet op de kostenvergoeding en veroordeling van verweerder in de kosten van het bezwaar ten bedrage van, naar de rechtbank begrijpt, € 738,10 ((€ 480 x 1,19) + € 161 + € 5,90).

2.11 Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

Overwegingen

2.12 Ingevolge artikel 1, aanhef en onderdeel b, van het Besluit kan een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 onderscheidenlijk een vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, of 7:28, tweede lid, van de Awb uitsluitend betrekking hebben op kosten van een getuige, deskundige of tolk die door een partij of een belang-hebbende is meegebracht of opgeroepen, dan wel van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht.

2.13 De rechtbank stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat eiser in aanmerking komt voor vergoeding van de in de bezwaarfase gemaakte kosten, dat het door eiser overgelegde taxatierapport kwalificeert als een deskundigenverslag als bedoeld in het onder 2.12 genoemde artikel van het Besluit en dat het aantal te vergoeden uren voor het opstellen van het deskundigenverslag zes bedraagt.

2.14 Met betrekking tot het onder 2.7 vermelde geschilpunt overweegt de rechtbank het volgende. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit wordt de vergoeding van de ter zake van het opstellen van een deskundigenverslag gemaakte kosten vastgesteld met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken. In artikel 3, eerste lid, onder a, van de laatstgenoemde wet is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur tarieven voor de vergoedingen voor werkzaamheden worden vastgesteld. Die algemene maatregel van bestuur is het Btiz.

2.15 Artikel 6 van het Btiz luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

"Voor werkzaamheden als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van de wet, waarvoor geen speciaal tarief is bepaald, geldt, naar gelang de werkzaamheden niet of in meer of mindere mate van wetenschappelijke of bijzondere aard zijn, een tarief van ten hoogste € 81,23 per uur."

2.16 In de Nota van Toelichting bij het Btiz wordt over artikel 6, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:

"In dit artikel is opgenomen de inhoud van artikel 1, eerste lid, onderdeel IV, van het ingetrokken besluit. Het artikel stelt het maximum uurtarief vast voor vergoedingen voor werkzaamheden waarvoor elders in het besluit geen speciaal tarief is bepaald. De vraag of voor deze werkzaamheden het maximum uurtarief of een lager tarief geldt, is afhankelijk van de mate van wetenschappelijke of bijzondere aard van de werkzaamheden. Door een maximumtarief op te nemen is er ruimte voor marktwerking; om deze reden is eveneens afgezien van het opnemen van een minimumtarief."

2.17 Gelet op het vorenoverwogene, met name gelet op hetgeen is opgenomen in de Nota van Toelichting bij het Btiz, is de rechtbank van oordeel dat, anders dan eiser meent, bij de beslechting van het geschilpunt omtrent het te vergoeden uurtarief gekeken dient te worden naar de aard van de werkzaamheden die zijn verricht bij het opstellen van het onder 2.3 vermelde taxatierapport en, indien de werkzaamheden als van wetenschappelijke of bijzondere aard zijn aan te merken, naar de mate daarvan. De verrichte werkzaamheden voor het opstellen van het taxatierapport acht de rechtbank niet van wetenschappelijke of bijzondere aard. De rechtbank is van oordeel dat de door verweerder toegekende vergoeding naar een uurtarief van € 50 niet blijk geeft van een onjuiste opvatting van het bepaalde in artikel 6 van het Btiz en voorts ook recht doet aan de verrichte werkzaamheden. Aan het vorenstaande doet, gezien het forfaitaire karakter van het Besluit, niet af dat de taxateur in de onderhavige zaak daadwerkelijk een uurtarief van € 80 in rekening heeft gebracht voor het opstellen van het taxatierapport.

2.18 Naar het oordeel van de rechtbank is de uitspraak op bezwaar naar behoren gemotiveerd. De rechtbank volgt eiser dan ook niet in zijn opvatting dat verweerder bij het doen van uitspraak op bezwaar het motiveringsbeginsel heeft geschonden. Ook in zoverre faalt het beroep van eiser.

2.19 Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond.

Proceskosten

2.20 De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

III BESLISSING

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. I. Obbink-Reijngoud, mr. E.I. Batelaan-Boomsma en mr. S.K.A. Efstratiades, in tegenwoordigheid van de griffier F.J. Crabbendam.

Uitgesproken in het openbaar op 24 november 2010.

RECHTSMIDDEL

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.