Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 19-10-2010, BO8422, AWB 10/2214 PARKBL

Rechtbank 's-Gravenhage, 19-10-2010, BO8422, AWB 10/2214 PARKBL

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
19 oktober 2010
Datum publicatie
22 december 2010
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2010:BO8422
Zaaknummer
AWB 10/2214 PARKBL

Inhoudsindicatie

Verzet ongegrond, geen griffierecht betaald.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht, Afdeling 4

Procedurenummer: AWB 10/2214 PARKBL

Uitspraakdatum: 19 oktober 2010

Uitspraak ingevolge artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

op het verzet van

[X], wonende te [Z], opposante,

tegen de met toepassing van artikel 8:54 van de Awb gedane uitspraak van de rechtbank, van 15 juli 2010.

I PROCESVERLOOP

1.1. Bij genoemde uitspraak van deze rechtbank is het beroep van opposante (met bovengenoemd procedurenummer) met toepassing van artikel 8:54 van de Awb niet-ontvankelijk verklaard, op grond van het niet betalen van het griffierecht.

1.2. Bij brief van 22 juli 2010, ontvangen door de rechtbank op 22 juli 2010, heeft opposante verzet gedaan tegen deze uitspraak.

1.3. Opposante heeft niet verzocht te worden gehoord inzake het verzet.

II OVERWEGINGEN

2.1. Het beroepschrift van opposante is op 29 maart 2010 ontvangen ter griffie van de rechtbank.

2.2 Bij aangetekend schrijven van 6 mei 2010, ter post bezorgd op dezelfde datum en gericht aan het adres [adres] te [plaats] heeft de griffier van de rechtbank de gemachtigde van opposante erop gewezen dat deze ter zake van het instellen het beroep een griffierecht van € 41 is verschuldigd.

2.3. In dit schrijven is vermeld dat het griffierecht uiterlijk binnen vier weken na dagtekening van dit schrijven diende te zijn betaald, en dat bij niet tijdige betaling het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard.

2.4. Bij de in verzet bestreden uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van de rechtbank is het beroep van opposante niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet tijdig betalen van het griffierecht.

2.5. De gronden waarop het verzet van opposante baseert staan vermeld in het verzetschrift.

Beoordeling van het verzet

2.6. Op grond van artikel 8:41, eerste lid, van de Awb wordt van de indiener van het beroepschrift door de griffier een griffierecht geheven. Ingevolge artikel 8:41, tweede lid, van de Awb wordt een beroep niet-ontvankelijk verklaard indien storting of bijschrijving van het griffierecht niet heeft plaatsgevonden binnen vier weken na de dag van verzending van de mededeling waarin de indiener van het beroepschrift is gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat eiseres in verzuim is geweest.

2.7. Opposante stelt zich - naar de rechtbank uit het verzetschrift begrijpt - op het standpunt dat de verplichting om griffierecht te betalen een bureaucratisch vereiste is, dat niet aan de behandeling van haar beroep in de weg behoort te staan.

2.8. Zoals hiervoor onder 2.6. is overwogen, voor het instellen van beroep griffierecht verschuldigd. De omstandigheid dat opposante het hier niet mee eens is, is geen reden om de wet opzij te zetten.

2.9. Van omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat opposant in verzuim is geweest, is niet gebleken. Mitsdien heeft de rechtbank bij de in verzet bestreden uitspraak het beroep van opposante terecht niet-ontvankelijk verklaard en is het verzet ongegrond.

III BESLISSING

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. G.J. van Leijenhorst, in tegenwoordigheid van de griffier

G.F. van Verseveld.

Uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2010.

RECHTSMIDDEL

Tegen deze uitspraak kunnen opposante en de Minister van Financiën binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag

Bij het instellen van beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:

1- bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2- het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a de naam en het adres van de indiener;

b een dagtekening;

c een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is ingesteld;

d de gronden van het beroep in cassatie.