Rechtbank 's-Gravenhage, 25-01-2010, BR5583, 09/3818
Rechtbank 's-Gravenhage, 25-01-2010, BR5583, 09/3818
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 25 januari 2010
- Datum publicatie
- 23 augustus 2011
- ECLI
- ECLI:NL:RBSGR:2010:BR5583
- Zaaknummer
- 09/3818
Inhoudsindicatie
Deze uitspraak wordt gepubliceerd op verzoek. De rechtbank had de uitspraak niet voor publicatie geselecteerd. Om die reden is er geen samenvatting.
Uitspraak
RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE, nevenzittingsplaats Breda
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 09/3818
Uitspraakdatum: 25 januari 2010
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
De maatschap [belanghebbende], gevestigd te [woonplaats],
eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Zuidwest, kantoor Goes,
verweerder.
Eiseres wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.
1.Ontstaan en loop van het geding
1.1.Belanghebbende heeft over het tijdvak december 2008 aangifte omzetbelasting gedaan en heeft daarbij een bedrag van € 16.919 op aangifte voldaan. Belanghebbende heeft tegen de voldoening op aangifte bezwaar aangetekend.
1.2.De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 25 april 2009 de voldoening op aangifte gehandhaafd.
1.3.Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 28 mei 2009, ontvangen bij de rechtbank op 28 mei 2009, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 297.
1.4.De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 december 2009 te Bergen op Zoom. Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende, [gemachtigden], vergezeld van de gemachtigde [gemachtigde], verbonden aan [accountants/adviesgroep] te [woonplaats], alsmede namens de inspecteur, [gemachtigden].
1.6.Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de inspecteur. De inspecteur heeft verklaard, na een korte leespauze, geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de bij deze pleitnota behorende bijlagen.
2.Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.Belanghebbende is een maatschap. De maten zijn sinds [datum] 2006 zeven natuurlijke personen en één rechtspersoon ([onderneming A] B.V.). De zeven natuurlijke personen zijn allen verpleegkundigen, werkzaam als anesthesieassistenten en bijna allemaal geregistreerd in het BIG-register. Belanghebbende is ondernemer in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet).
2.2.Uit de maatschapsovereenkomst blijkt dat belanghebbende ten doel heeft het exploiteren van een anesthesiepraktijk, het detacheren van personeel in dit kader en het verzorgen van reanimatieonderwijs en het verrichten van al hetgeen in de ruimste zin genomen daarmee verband houdt.
2.3.De administratie, planning en acquisitie wordt door [onderneming A] B.V. verzorgd.
2.4.Tot de gedingstukken behoort verder een tijdelijke overeenkomst met een ziekenhuis voor het verrichten van anesthesiewerkzaamheden ten behoeve van het ziekenhuis. In deze overeenkomst is opgenomen dat de voorwaarden zoals genoemd in de algemene voorwaarden zullen worden aangehouden. Voorts zijn partijen overeengekomen dat de werkzaamheden zullen plaatsvinden tegen een tarief per arbeidsuur, inclusief reiskosten en, indien van toepassing, inclusief omzetbelasting.
2.5.In artikel 6 van de Algemene voorwaarden is onder de aanhef “Kwalificatie personeel en soort werkzaamheden” het volgende opgenomen:
“1. [belanghebbende] kiest de arbeidskracht uit aan de hand van de [belanghebbende] bekende hoedanigheden en kundigheden van de beschikbare arbeidskrachten enerzijds en van de door de opdrachtgever aan [belanghebbende] verstrekte inlichtingen betreffende de op te dragen werkzaamheden anderzijds.
2. [belanghebbende] is geheel vrij in de keus van de persoon of personen, die het op een aanvraag ter beschikking stelt. Voorts heeft [belanghebbende] het recht om de arbeidskracht te vervangen door een andere.
3. Voldoet een arbeidskracht niet aan de door de opdrachtgever vastgestelde vereisten, dan zal de opdrachtgever dit binnen 4 uur na de aanvang der werkzaamheden door de arbeidskracht aan [belanghebbende] kenbaar maken en is de opdrachtgever in dat geval slechts gehouden aan [belanghebbende] te betalen de door [belanghebbende] aan de arbeidskracht verschuldigde beloning, en indien van toepassing vermeerderd met het werkgeversaandeel der sociale lasten en premieheffing en exclusief de opslag van het bureau, berekend in het opdrachtgevertarief.
4. Voor het overige is [belanghebbende] niet aansprakelijk voor de arbeidskrachten, die niet blijken te voldoen aan de door de opdrachtgever gestelde vereisten, tenzij de opdrachtgever bewijst dat er sprake is van grove schuld van [belanghebbende] bij de selectie. Elke klacht terzake moet door de opdrachtgever bij [belanghebbende] worden ingediend binnen 7 dagen na de aanvang van de werkzaamheden door de betreffende arbeidskracht bij de opdrachtgever; klachten die na die tijd binnengekomen, zijn niet-ontvankelijk, dragende de opdrachtgever in ieder geval het volledige risico, indien hij ook na zeven dagen na aanvang van de werkzaamheden de betreffende arbeidskracht doet voortwerken, aangezien de opdrachtgever volstrekt gehouden is tot leiding en toezicht.
5. Ziekte, ongeval of overlijden van een arbeidskracht geldt als overmacht voor [belanghebbende], met dien verstande dat [belanghebbende], voor zover de aard van de te verrichten werkzaamheden dit toelaat, binnen redelijke termijn voor vervanging van de arbeidskracht zal zorgdragen.”
3.Geschil
3.1.In geschil is het antwoord op de vraag of op de diensten die door belanghebbende worden verricht de vrijstelling van artikel 11, eerste lid, onderdeel g, van de Wet van toepassing is.
Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en de inspecteur ontkennend.
3.2.Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Ter zitting hebben zij hieraan het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:
Belanghebbende al dan niet op vragen van de rechtbank:
Ik heb in mijn pleitnota alleen verwezen naar artikel 2, tweede lid, onderdeel h, van de bijlage. Met de rest heb ik niets gedaan.
Met betrekking tot de subsidiaire stelling van de inspecteur wil ik opmerken dat belang¬hebbende al bestond op de datum dat het arrest Halifax door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is gewezen. Het wezenlijke doel is hier echt niet het behalen van een omzetbelastingvoordeel. Ik verwijs verder naar hetgeen ik in mijn beroepschrift heb gesteld.
De definitieve maatschapsovereenkomst is ondertekend door alle maten en is identiek aan het concept.
In 1995 is belanghebbende begonnen met drie maten die anesthesiewerkzaamheden verrichten. Pas later, vanaf ongeveer het jaar 2000, is er personeel aangenomen, waardoor sprake was van uitzendactiviteiten. Daar zijn we tijdelijk mee gestopt. Het doel is om de organisatie klein te houden waardoor goede zorg kan worden verleend. Daarom is gekozen voor deze constructie waarbij de natuurlijke personen als ondernemers in de maatschap zijn toegetreden en waarbij de administratie centraal wordt verzorgd. Dit werkt het beste. We zijn weer op een voorzichtige manier bezig om personeel in dienst te nemen, maar dan niet via belanghebbende maar via [onderneming A] B.V.
Er is sprake van een verandering in de maatschappij, waarbij de samenwerking steeds meer in een andere vorm wordt gegoten. Er zijn in de gezondheidszorg steeds meer maatschappen, bijvoorbeeld van anesthesiologen.
De inspecteur al dan niet op vragen van de rechtbank:
De kwalificatie van de dienst is hier van belang. Daarbij dient gekeken te worden vanuit de maatschap, maar ook vanuit het ziekenhuis. Wat wil het ziekenhuis? Dat is gekwalificeerde mensen in verband met het opvullen van het tekort aan personeel. Het is niet noodzakelijk dat anesthesieassistenten geregistreerd zijn in het BIG-register.
De mensen die door belanghebbende ter beschikking worden gesteld werken op dezelfde manier als het gewone personeel. Zij hebben geen zeggenschap over patiënten, roosters e.d. Zij staan dus onder toezicht. Dit is een andere situatie dan bij specialisten, die ook ander¬soortige overeenkomsten met ziekenhuizen afsluiten. Specialisten worden ook gedwongen om zelf mee te betalen aan verzekeringen e.d. Dit geldt ook voor anesthesiologen. Die staan in een andere rechtsverhouding tot een ziekenhuis.
In de Algemene voorwaarden wordt letterlijk alle aansprakelijkheid uitgesloten. Ik ben daarom van mening dat de vrijstelling van artikel 11, eerste lid, onderdeel g, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet) hier niet van toepassing is. Er is in casu sprake van het ter beschikking stellen van personeel. Dat is de kwalificatie van de dienst.
Met betrekking tot mijn subsidiaire stelling dat sprake is van misbruik van recht begrijp ik dat belanghebbende verrast is dat ik dit heb gesteld. Ik heb dit standpunt ingenomen omdat ik van mening ben dat hier sprake is van het oprekken van de vrijstelling van artikel 11, eerste lid, onderdeel g, van de Wet. Het via een maatschap aanbieden van diensten is niet conform de bedoeling van deze vrijstelling. Het ter beschikking stellen van personeel is belast. Naar mijn mening is daarom voldaan aan de eerste voorwaarde van het arrest HvJ EG Halifax.
Belanghebbende stelt dat het wezenlijke doel in onderhavige situatie niet is dat sprake is van het behalen van een fiscaal voordeel. [belanghebbende] is van origine een uitzendbureau. In het verleden hebben wij hierover gesproken en vervolgens hebben ze deze constructie bedacht. Feitelijk gezien is er niets wezenlijks veranderd ten opzichte van het uitzendbureau. Op de manier waarop men zich profileert, bijvoorbeeld via de website, dan lijkt het erop dat hier sprake is van een wat grotere organisatie. Als ik naar de gehele situatie kijk dan blijf ik van mening dat belanghebbende geen ander wezenlijk doel heeft dan het voordeel van omzetbelasting.
Ik ben van mening dat het niet uitmaakt of de diensten via een maatschap of via een eenmanszaak worden aangeboden.
Met betrekking tot het verzoek om de vergoeding van de proceskosten merk ik op dat het Besluit proceskosten bestuursrecht gevolgd dient te worden.
3.3.Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en teruggaaf van de op de aangifte omzetbelasting voldane bedrag van € 16.919. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4.Beoordeling van het geschil
4.1.De rechtbank stelt voorop dat de bewijslast op belanghebbende rust om aannemelijk te maken dat de diensten onder de vrijstelling van artikel 11, eerste lid, onderdeel g, van de Wet vallen.
4.2.Vaststaat dat belanghebbende de contracten met opdrachtgevers afsluit, dat belang¬hebbende zelf bepaalt welke arbeidskracht de werkzaamheden uitoefent en dat zij zich het recht heeft voorbehouden om de arbeidskracht te vervangen door een andere. Voorts staat vast dat belanghebbende per gewerkt arbeidsuur een vast bedrag van de opdrachtgever ontvangt.
4.3.De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het bepaalde in artikel 6 van de Algemene voorwaarden, de arbeidskrachten onder leiding en toezicht van de opdrachtgevers hun werkzaamheden uitvoeren. Dat in het onderhavige geval sprake is van een andere vorm van leiding en toezicht dan die bedoeld wordt bij de kwalificatie van een gezagsverhouding doet hier naar het oordeel van de rechtbank niet aan af.
4.4.Gelet op al hetgeen ter zitting is gesteld in onderling samenhang bezien met de gedingstukken is de rechtbank van oordeel dat de diensten van belanghebbende moeten worden aangemerkt als het ter beschikking stellen van arbeidskrachten. Belanghebbende heeft het tegendeel niet, althans onvoldoende aannemelijk gemaakt. De diensten van belanghebbende zijn dan ook niet vrijgesteld van omzetbelasting.
4.5.Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
5.Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6.Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr A.A. den Hartog, rechter, en door hem en mr. M. van Es-Hinnen, griffier, ondertekend.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2010.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 29 januari 2010.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.