Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 23-03-2010, ECLI:NL:RBSGR:2010:5881 BU8469, AWB 08/8531 VPB

Rechtbank 's-Gravenhage, 23-03-2010, ECLI:NL:RBSGR:2010:5881 BU8469, AWB 08/8531 VPB

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
23 maart 2010
Datum publicatie
19 december 2011
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2010:BU8469
Zaaknummer
AWB 08/8531 VPB

Inhoudsindicatie

Artikel 10d, eerste en tweede lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. Beperking renteaftrek. Thincapregeling. De thincapregeling blijft buiten toepassing, indien de belastingplichtige niet met andere lichamen in een groep is verbonden in de zin van artikel 24b van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Van een dergelijke groep is sprake als rechtspersonen en vennootschappen een economische eenheid vormen waarin zij organisatorisch met elkaar zijn verbonden. In casu behoren de belastingplichtige en de lichamen aan wie zij de rente betaald naar het oordeel van de rechtbank tot één groep, zodat de aftrek van rente terecht met toepassing van de thincapregeling aan haar is onthouden.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht

Afdeling 4, meervoudige kamer

Procedurenummer: AWB 08/8531 VPB

Uitspraakdatum: 23 maart 2010

Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

in het geding tussen

[X] B.V., gevestigd te [Y], eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst[te P], verweerder.

I PROCESVERLOOP

1.1. Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2004 een aanslag vennootschapsbelasting opgelegd, berekend naar een belastbare winst van € 252.102 en, na bij beschikking verrekende verliezen, een belastbaar bedrag van nihil.

1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 20 oktober 2008 de aanslag gehandhaafd.

1.3. Eiseres heeft daartegen bij brief van 25 november 2008, ontvangen bij de rechtbank op 26 november 2008, beroep ingesteld. Bij haar schrijven van 26 februari 2009 heeft eiseres de gronden van het beroep aangevuld.

1.4. Verweerder heeft in eerste instantie niet de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en geen verweerschrift ingediend.

1.5. Verweerder heeft op 30 juli 2009 nadere stukken ingediend, bestaande uit op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift. Eiseres heeft vervolgens op 1 september 2009 en op 23 december 2009 ook nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 9 februari 2010 te Den Haag.

Namens eiseres is daar verschenen [A], bijgestaan door [B]. Namens verweerder zijn verschenen [C] en [D].

Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.

1.7. Eiseres is - als N.V. en onder een andere naam - opgericht in 1964 in verband met het familiebedrijf van de familie [E]. Haar activiteiten bestaan gedurende het jaar 2004 met name uit het deelnemen in diverse dochtervennootschappen.

1.8. Eiseres heeft een aantal 100%-belangen in Nederlandse dochtervennootschappen, waarmee zij een fiscale eenheid vormt voor de vennootschapsbelasting (hierna: de fiscale eenheid).

1.9. De aandelen van eiseres worden (on)middellijk gehouden door [F] N.V. Onmiddellijk voor 99,5% en voor 0,5% middellijk via [G] N.V. en haar dochtervennootschap [H] N.V. Deze drie vennootschappen zijn gevestigd op [plaats]. [F N.V.] bezit 100% van de aandelen in [G N.V.], en [G N.V.] bezit op haar beurt een 100% belang in [H]. N.V.

1.10. De uiteindelijk gerechtigde van [F N.V.] is [E1]. Hij en zijn zoon, [E2], zijn commissarissen van [F N.V.] en [G N.V.]. De commissarissen moeten goedkeuring geven aan de directies over alle belangrijke beslissingen van deze vennootschappen, zoals het geven van geldleningen, het verwerven van onroerende zaken, het deelnemen in andere vennootschappen of het verkrijgen of vervreemden van een aandeel in [F N.V.]. Ook is de raad van commissarissen bevoegd de directeur(en) te schorsen.

1.11. [F N.V.] en [G N.V.] hebben verschillende leningen verstrekt aan de in Nederland gevestigde, in de fiscale eenheid opgenomen dochtervennootschappen. Per 31 december 2004 bedragen de schulden van de fiscale eenheid aan [F N.V.] en [G N.V.] in totaal € 11.631.136. Voor het jaar 2004 is daarover € 726.733 aan rente in rekening gebracht. In de aangifte vennootschapsbelasting 2004 van de fiscale eenheid heeft eiseres deze rente geheel ten laste van het resultaat gebracht, hetgeen resulteerde in een aangegeven verlies van € 609.631. In het onderhavige jaar heeft eiseres een negatief eigen vermogen.

1.12. Bij het vaststellen van de aanslag heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat ingevolge artikel 10d, eerste lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: de Wet) het bedrag aan rente van € 726.733 niet in aftrek kan worden toegelaten. Daarnaast heeft hij op de aangifte een correctie aangebracht van € 135.000. Verweerder heeft, aldus uitgaande van een belastbare winst van € 252.102 en, na bij beschikking verrekende eerdere verliezen (hierna: de beschikking verrekend verlies), de aanslag opgelegd naar een belastbaar bedrag van nihil.

Geschil

1.13. In geschil is of [F N.V.] en [G N.V.] tezamen met eiseres tot één groep behoren in de zin van artikel 10d, tweede lid, van de Wet. Indien deze vraag bevestigend moet worden beantwoord, is niet in geschil dat de de renteaftrek voor een bedrag van € 726.733 terecht door verweerder is geweigerd met toepassing van de thincapregeling.

1.14. Eiseres concludeert, naar de rechtbank verstaat, tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vaststelling van het verlies van het jaar 2004 op een bedrag van € 474.631.

1.15. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

1.16. Voor de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

II OVERWEGINGEN

Overweging vooraf

Gelet op de gedingstukken, de aard en omvang van het geschil, en hetgeen partijen ter zitting naar voren hebben gebracht, gaat de rechtbank ervan uit dat tussen partijen de gelijktijdig met de aanslag vastgestelde beschikking verrekend verlies en beschikking jaarverlies, die geacht kunnen worden begrepen te zijn zowel in het bezwaar als in de uitspraak op bezwaar, in geschil zijn en niet de aanslag.

2.1. Ingevolge artikel 10d, tweede lid, van de Wet blijft de thincapregeling buiten toepassing, indien de belastingplichtige niet met andere lichamen in een groep is verbonden in de zin van artikel 24b van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Van een dergelijke groep is sprake als rechtspersonen en vennootschappen een economische eenheid vormen waarin zij organisatorisch met elkaar zijn verbonden.

2.2. Rechtspersonen vormen een economische eenheid als de activiteiten van een rechtspersoon in wezen worden uitgevoerd ten behoeve van een andere rechtspersoon overeenkomstig diens specifieke wensen en de rechtspersonen daarvoor onder een centrale leiding staan, zodat ze bedrijfseconomisch als één geheel kunnen functioneren. Daarvan is sprake als de ene rechtspersoon een beleidsbepalende zeggenschap heeft over een andere rechtspersoon. Van dat laatste is sprake als die andere rechtspersoon op zodanige wijze wordt beheerst of kan worden beheerst dat daardoor de beleidsbepalende rechtspersoon recht heeft op de meerderheid van de economische voordelen van die beleidsafhankelijke rechtspersoon en voor meer dan de helft het economische risico wordt gedragen dat met het vermogen en de activiteiten van de afhankelijke rechtspersoon wordt gelopen.

2.3. In de onderhavige zaak spitst het geschil zich toe op de vraag of [F N.V.] en [G N.V.] tezamen met eiseres (de fiscale eenheid) behoren tot één groep in de zin van artikel 24b van boek 2 van het BW. Daarbij dient naar het oordeel van de rechtbank te worden beoordeeld of [F N.V.], al dan niet via [G N.V.], de leiding heeft over eiseres, waarbij niet van belang is of vanuit die vennootschappen, middellijk of onmiddellijk, ook daadwerkelijk de centrale leiding over de dochtermaatschappijen wordt uitgeoefend. Naar het oordeel van de rechtbank is hiervan, nu [F N.V.] uiteindelijk de bevoegdheden heeft om de zeggenschap over de Nederlandse dochtervennootschap(pen) uit te (kunnen) oefenen, in het onderhavige geval sprake. De rechtbank acht hierbij tevens van belang dat ook alle binnen de fiscale eenheid behaalde voordelen uiteindelijk toekomen aan [F N.V.]. Zowel het economische belang bij als de (uiteindelijke) zeggenschap in eiseres en de andere in de fiscale eenheid opgenomen vennootschappen liggen derhalve bij [F N.V.]. Hieraan doet niet af dat de Nederlandse vennootschappen feitelijk niet vanuit [plaats] worden bestuurd en dat eiseres binnen de groep feitelijk fungeert als houdstervennootschap, terwijl de Nederlandse dochtermaatschappijen van eiseres elk economisch zelfstandig functioneren en een afzonderlijk beleid voeren onder leiding van een eigen verantwoordelijke manager. Dit betekent immers niet dat de op [plaats] gevestigde [F N.V.] al dan niet tezamen met [G N.V.], de overheersende zeggenschap over de groep niet kan uitoefenen en/of geen feitelijke beleidsbepalende invloed kan uitoefenen. Evenmin heeft dit een wijziging in het economische belang tot gevolg. Hetzelfde heeft te gelden voor het argument van eiseres dat [F N.V.] en, naar eiseres ter zitting heeft verklaard, ook eiseres zelf binnen het concern functioneren als participatiemaatschappijen.

2.4. Eiseres stelt dat de centrale leiding binnen het concern door de in [R] gevestigde vennootschap [I] N.V. wordt uitgeoefend en dat [F N.V.] en [G N.V.] de aandelen in eiseres slechts als belegging aanhouden, zodat [F N.V.] moet worden aangemerkt als een zogenoemde 'personal holding vennootschap'. Daaraan verbindt eiseres de conclusie dat deze vennootschappen met eiseres niet een onder 2.1 bedoelde groep vormen. Hierin kan de rechtbank eiseres niet volgen. Nog daargelaten dat een en ander geen verandering brengt in hetgeen onder 2.3 is overwogen over de zeggenschapsverhoudingen en de allocatie van het economische belang binnen het concern, kan [F N.V.] niet worden aangemerkt als een zuivere 'personal holding vennootschap'. Reeds het feit dat de Nederlandse dochtervennootschappen actief en omvangrijk vanuit [F N.V.] en [G N.V.] worden gefinancierd, door bijvoorbeeld het jaarlijks 'bijschrijven' van (een deel van) de rente verschuldigd over de aan die vennootschappen uitgeleende gelden, staat naar het oordeel van de rechtbank daaraan in de weg.

2.5. Het standpunt van eiseres dat geen sprake kan zijn van vorenbedoelde groep omdat voor eiseres en haar op [plaats] gevestigde aandeelhouders geen geconsolideerde jaarrekening pleegt te worden opgemaakt, berust op een onjuiste rechtsopvatting. Eiseres heeft in dit verband nog gewezen op de navolgende passage uit de parlementaire behandeling van wetsvoorstel 29 210 (Kamerstukken II 2003/04, 29 210, nr. 25, blz. 14) waarin de Staatssecretaris van Financiën een vraag over het groepsvereiste als volgt heeft beantwoord:

"De Orde vraagt of het voldoen aan het groepsvereiste direct wordt afgeleid uit de geconsolideerde jaarrekening of dat dit vereiste zelfstandig wordt getoetst door de Belastingdienst. Ook vraagt de Orde zich af of de vraag, of belastingplichtige deel uitmaakt van een groep, kan worden beantwoord aan de hand van een jaarrekening die volgens buitenlandse verslaggevingsregels is opgemaakt. Het voldoen aan het groepsvereiste wordt bij toepassing van artikel 10d afgeleid uit de feitelijk beschikbare geconsolideerde jaarrekening, tenzij deze evident in strijd zou zijn met de toepasselijke binnenlandse dan wel buitenlandse regels voor de jaarverslaggeving.".

Anders dan eiseres leest de rechtbank in deze passage niet een andersluidende opvatting van de Staatssecretaris van Financiën, aangezien hij daarin geen uitspraak doet over de toepassing van het groepsvereiste voor een situatie waarin geen sprake is van een geconsolideerde jaarrekening.

2.6. [F N.V.] en [G N.V.] behoren tezamen met eiseres naar het oordeel van de rechtbank dan ook tot één groep in de zin van artikel 24b van boek 2 van het BW. Mitsdien heeft verweerder terecht de aftrek van rente voor een bedrag van € 726.733 met toepassing van de thincapregeling aan eiseres onthouden.

2.7. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

Proceskosten

2.8. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

III BESLISSING

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. R.C.H.M. Lips, mr. J.M. van Kempen en mr. J.W. van der Voort, in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.J. Kwestro.

Uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2010.

RECHTSMIDDEL

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep