Rechtbank 's-Gravenhage, 11-03-2011, ECLI:NL:RBSGR:2011:30721, AWB-09_881 IB
Rechtbank 's-Gravenhage, 11-03-2011, ECLI:NL:RBSGR:2011:30721, AWB-09_881 IB
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 11 maart 2011
- Datum publicatie
- 6 juli 2017
- ECLI
- ECLI:NL:RBSGR:2011:30720
- Zaaknummer
- AWB-09_881 IB
Inhoudsindicatie
Artikel 52 Awr
Uitspraak
Rechtbank 's-Gravenhage
Sector bestuursrecht
Afdeling 4, meervoudige kamer
Procedurenummer: AWB 09/883 IB/PVV
Uitspraakdatum: 11 maart 2011
Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Haaglanden, kantoor [kantoorplaats], verweerder.
09/881
I PROCESVERLOOP
1.1 Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2006 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (aanslagnummer [aanslagnummer] ) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 21.662.
1.2 Na daartegen bij brief van 10 november 2008, ingekomen bij verweerder op 11 november 2008, bezwaar te hebben gemaakt, heeft eiser bij brief van 30 januari 2009, ingekomen bij de rechtbank op 2 februari 2009, beroep ingesteld tegen - naar de rechtbank begrijpt - het uitblijven van de uitspraak op bezwaar van verweerder tegen de onderhavige aanslag.
1.3 Op 20 april 2009 heeft verweerder alsnog uitspraak op bezwaar gedaan, waarbij het bezwaar ongegrond is verklaard.
1.4 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.5 Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 september 2010.
Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. I.R.J. Thijssen. Namens verweerder zijn verschenen mr. J.M.M. van den Pavoordt, drs. H.J. Swaneveld en [persoon] .
1.7 Ter zitting zijn tevens behandeld de zaken met procedurenummers AWB 09/881 OB, AWB 09/982 IB/PVV, AWB 09/885 HUUR en AWB 09/886 ZORG. Hetgeen in die zaken is aangevoerd wordt, tenzij anders aangegeven, geacht ook in deze zaak te zijn aangevoerd.
1.7 De rechtbank heeft het onderzoek geschorst en heeft eiser in de gelegenheid gesteld om in de zaak AWB 09/881 OB binnen 14 dagen bewijs te leveren. Bij brief met dagtekening 1 oktober 2010 heeft eiser de rechtbank laten weten daartoe tot op dat moment niet in staat te zijn. Bij brief met dagtekening 20 oktober 2010 heeft verweerder daarop gereageerd. Met toestemming van partijen heeft de rechtbank vervolgens bepaald dat de nadere zitting achterwege blijft en heeft zij het onderzoek gesloten.
II OVERWEGINGEN
2. Feiten
2.1 Eiser drijft onder de naam [bedrijf] een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. De onderneming is gestart op 20 juni 2006 en is gevestigd op het adres [adres] . De ondernemingsactiviteiten bestaan uit ambulante handel in onder andere lege cd’s, dvd’s, sieraden, portefeuilles en andere partijgoederen. De activiteiten vinden plaats op zaterdagen en zondagen in [plaats 1] , op woensdagen op de weekmarkt in [plaats 2] , op de zaterdagmarkt in [plaats 3] en verder op braderieën. Eiser verzorgt zelf de administratie. Hij doet dit door het bijhouden van kasstaten met de dagomzetten, waarbij de omzetten worden bepaald door de ontvangsten minus het beginsaldo. De kosten- en inkoopfacturen worden bewaard in een ordner. De belastingsadviseur van eiser heeft de administratie per computer verwerkt.
2.2 Voor de heffing van inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen heeft eiser voor het onderhavige jaar een belastbaar inkomen aangegeven van € 2.290.
2.3 Op 2 mei 2007 is bij eiser een boekenonderzoek aangevangen. Het boekenonderzoek had in eerste instantie betrekking op het tijdvak 1 oktober 2006 tot en met 31 december 2006. Tijdens de controle is het onderzoek uitgebreid met de periode 1 januari 2007 tot en met 30 juni 2007. Aanleiding voor dit onderzoek was een signaal van de Belgische belastingdienst over leveringen door in België gevestigde ondernemingen onder anderen aan eiser. Volgens de aangiften van die ondernemingen hebben zij in 2006 en 2007 aan eiser intracommunautaire leveringen verricht voor in totaal een bedrag van € 81.379 respectievelijk € 325.700. Eiser heeft deze intracommunautaire verwervingen en de door hem verrichte leveringen van die goederen niet verantwoord in zijn administratie en daarover geen aangifte voor de omzetbelasting gedaan.
2.4 In het rapport met dagtekening 23 juni 2008 dat ter zake van het boekenonderzoek is opgemaakt (hierna: het rapport), is onder meer het volgende vermeld:
“Aan de hand van de kasstaten en de facturen en bonnen en bank en giro opnamen en stortingen is een kasopstelling gemaakt voor het jaar 2006.
In de eerste opstelling was er sprake van een hoogste negatieve kas van € 17.027,00. Na bespreking van deze negatieve kas verklaarde belastingplichtige dat hij leningen had gesloten bij familieleden.
Gevraagd naar de overeenkomsten verklaarde belastingplichtige dat deze er niet waren maar dat hij wel om een verklaring kon vragen welke door mij beoordeeld kon worden. Er zijn verklaringen overlegd voor een totaal van € 19.250,00.
Tevens zijn overlegd inkopen welke niet in de administratie aanwezig waren omdat belastingplichtige geen bon of factuur had gekregen. Van deze inkopen is de omzetbelasting ook niet in aftrek gebracht. Deze inkopen zijn ook in de tijd in de kasopstelling verwerkt.
Als deze leningen en inkopen verwerkt zijn in de kasopstelling naar datum dan blijft er een negatieve kas aanwezig. De hoogste negatieve kas is dan € 8.746,00.
Dit staat nog buiten de verwervingen uit België welke ook betaald zijn per kas, als deze verwerkt worden krijgen we een nog ander beeld, dan is de hoogste negatieve kas € 86.925,00.
Daarnaast is er aan privé huishoudgeld ook over de maanden juni tot en met december 2006 geen huishoudgeld opgenomen, stel € 800,00 per maand is € 5.600,00 .voor 2006.
Om aan het brutowinstpercentage te komen wat voor de branche gebruikelijk is, volgens belastingplichtige, dit is een percentage van 10-15% van de inkoopwaarde, stellen we dit percentage voor dit jaar op 12.5% , De hieruit volgende correctie is: inkoopwaarde volgens administratie € 9.797,00, meer verwervingen België € 81.379.00 = € 91.175,00 x 112,5% = een omzet van € 102.571,00 ex btw, = € 122.059,00 inclusief btw.
Totaal te corrigeren meer omzet € 122.059,00 inclusief OB =€102.570,00 exclusief OB, minus reeds aangegeven omzet € 10.819.00 = € 91.751,00 voor het jaar 2006
(…)
De gevolgen voor de inkomstenbelasting van deze bevindingen zijn:
Meer netto omzet door negatieve kas € 9.000,00 en meer bruto winst verwervingen € 10.372,00 voor het jaar 2006
(…)”.
2.5 In het rapport is het gevolg van het vorenstaande voor de heffing van inkomstenbelasting als volgt weergegeven:
“Overzicht correcties Inkomstenbelasting
2006
Aangegeven stipinkomen € 2.290,00
Winstcorrecties € 10.372,00
Correctie negatieve kas € 9.000,00
Gecorrigeerd stipinkomen € 21.662,00”
2.6 Op basis van de bevindingen uit het boekenonderzoek heeft verweerder de onderhavige aanslag opgelegd.
3 Geschil
Tussen partijen is in geschil of verweerder op de aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2006 terecht een winstcorrectie heeft toegepast van € 10.372. Eiser stelt zich op het standpunt dat met de onderhavige leveringen een winst is gerealiseerd van € 3.199,12.
Verweerder heeft het standpunt van eiser gemotiveerd weersproken.
Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de belastingaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van - naar de rechtbank begrijpt - € 14.490.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
4 Beoordeling van het geschil
Nu verweerder eerst op 20 april 2009 uitspraak heeft gedaan op het door hem op 11 november 2008 ontvangen bezwaarschrift van eiser, heeft verweerder - gelet op het bepaalde in artikel 7:10, eerste lid, van de Awb - niet tijdig op het bezwaar beslist. Nu verweerder alsnog uitspraak heeft gedaan, heeft eiser geen belang meer bij het beroep tegen het niet tijdig doen van de uitspraak op bezwaar. Het beroep dient in zoverre niet-ontvankelijk te worden verklaard. Ingevolge artikel 6:20, vierde lid, van de Awb wordt het beroep van eiser mede geacht te zijn gericht tegen de inmiddels door verweerder gedane uitspraak op bezwaar van 20 april 2009.
De rechtbank stelt voorop dat eiser de door verweerder doorgevoerde correctie in verband met de negatieve kas niet heeft betwist.
Evenmin heeft eiser de stelling van verweerder betwist dat hij niet heeft voldaan aan de verplichtingen ingevolge de artikelen 47 en 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de Awr) en dat dat ingevolge artikel 27e van de Awr met zich brengt dat de rechtbank het beroep ongegrond verklaart, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is. Derhalve rust op eiser de last om aan te tonen dat de bestreden uitspraak op bezwaar onjuist is. De rechtbank is van oordeel dat eiser daarin niet is geslaagd en overweegt daartoe het volgende.
Verweerder heeft met betrekking tot de omzetcorrectie - zakelijk weergegeven - onweersproken gesteld, dat eiser eerst in de beroepsfase heeft erkend in het onderwerpelijke jaar vanuit België intracommunautaire verwervingen te hebben verricht, dat eiser deze verwervingen en de leveringen van die goederen niet in zijn administratie, niet in zijn aangiften omzetbelasting en niet bij de berekening van zijn belastbare winst heeft verantwoord. Dat eiser de vanuit België intracommunautair verworven goederen met een kleine winstopslag intracommunautair heeft doorgeleverd aan twee afnemers in Duitsland, acht verweerder niet aannemelijk. Eerst in de beroepsfase heeft eiser, kennelijk mede ten bewijze dat hij de hiervoor vermelde goederen slechts met een kleine winstopslag heeft doorgeleverd, enkel kopiefacturen aan de veronderstelde afnemers in het geding gebracht. Dat alleen is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om aan te tonen dat de uitspraak op bezwaar onjuist is, alleen al omdat eiser daarmee niet heeft aangetoond dat die facturen de levering van (uitsluitend) alle uit België verworven goederen bevatten.
De juistheid van zijn stelling dat hij in het onderwerpelijke jaar niet voor een bedrag van € 81.379 maar voor € 78.179,88 aan goederen vanuit België heeft verworven, heeft eiser evenmin aangetoond. De rechtbank overweegt daartoe dat verweerder het bedrag van € 81.379 heeft gebaseerd op informatie ontvangen van de Belgische belastingdienst. Dat eiser niet over facturen ten bedrage van het verschil tussen beide bedragen ad € 3.200 beschikt kan niet dienen als bewijs dat slechts voor het laagstvermelde bedrag intracommunautaire verwervingen hebben plaatsgevonden.
Op verweerder rust ondanks de omkering van de bewijslast wel de verplichting om een redelijke schatting te maken van de door hem aangebrachte omzetcorrecties. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder daarin geslaagd. Het door verweerder gehanteerde brutowinstpercentage van 12,5 komt de rechtbank alleszins redelijk voor, zodat plaats is voor een winstcorrectie van € 10.172 (12,5% van € 81.379). Verweerder heeft echter een winstcorrectie toegepast van € 10.372. Derhalve dient het vastgestelde belastbare inkomen uit werk en woning met € 200 te worden verminderd.
Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.
5 Proceskosten
De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Met betrekking tot de kosten van door een derde verleende rechtsbijstand neemt de rechtbank in aanmerking dat de voormalige gemachtigde van eiser in deze zaak en in de met deze zaak gezamenlijk ter zitting behandelde zaken met - voor zover hier van belang - de procedurenummers 09/881 OB, 09/885 HUUR en 09/886 ZORG gelijkluidende beroepschriften heeft ingediend. De rechtbank merkt deze zaken daarom aan als samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) en kent in elke zaak op de voet van het Besluit 1/4 van € 1.207,50 toe (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het verstrekken van schriftelijke inlichtingen met een waarde per punt van € 322, een wegingsfactor 1 en een wegingsfactor 1,5 voor samenhangende zaken).
III BESLISSING
De rechtbank:
- -
-
verklaart het beroep tegen het niet tijdig doen van de uitspraak op bezwaar niet-ontvankelijk;
- -
-
verklaart het beroep tegen de uitspraak op bezwaar van 20 april 2009 gegrond;
- -
-
vermindert de belastingaanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 21.462 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- -
-
veroordeelt verweerder de kosten van het beroep ten bedrage van € 301,88 aan eiser te voldoen;
- -
-
gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 39 aan hem vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. K.M. Braun, mr.E.I. Batelaan-Boomsma en mr. E.G. van Roest, in tegenwoordigheid van de griffier mr.M.A.H. Strik.
Uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2011.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ’s-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
-
bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
-
het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.