Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 12-01-2011, ECLI:NL:RBSGR:2011:1312 BP3148, AWB 10/4037 PREGW

Rechtbank 's-Gravenhage, 12-01-2011, ECLI:NL:RBSGR:2011:1312 BP3148, AWB 10/4037 PREGW

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
12 januari 2011
Datum publicatie
4 februari 2011
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2011:BP3148
Zaaknummer
AWB 10/4037 PREGW

Inhoudsindicatie

Rechtbank 's-Gravenhage heeft uitspraak gedaan op zes beroepen betreffende aanslagen in de precariobelasting van de gemeente Nieuwkoop en de daarin per 1 januari 2008 opgenomen gemeenten.

Het belastbare feit is in alle gevallen het hebben van leidingen onder, op of boven gemeentegrond.

Eiseres heeft de volgende beroepsgronden aangevoerd.

Ter zake van de leidingen is een vrijstelling van toepassing;

a. De aanslag gaat uit van een onevenredig hoog en naar willekeur vastgesteld tarief;

b. De aanslag is opgelegd in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur;

c. Verweerder heeft ten onrechte geweigerd de door eiseres in de bezwaarfase gemaakt kosten te vergoeden.

Naar het oordeel van de rechtbank falen deze beroepsgronden.

Daartoe heeft de rechtbank -samengevat- het volgende overwogen:

Ad a. De vrijstelling ziet op het hebben van voorwerpen (i) welke noodzakelijk zijn voor de uitoefening van de publiekrechtelijke taak en (ii) welke door het rijk, de provincie of de gemeente zijn geplaatst. Aan geen van de vereisten (i) en (ii) is voldaan, zodat de vrijstelling toepassing mist.

Ad b. De rechtbank mag niet treden in de autonome bevoegdheid van de raad van de gemeente om de tarieven van de precariobelasting vast te stellen. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een onredelijke of willekeurige tariefstelling.

Ad c. Niet staande kan worden gehouden dat verweerder het motiveringsbeginsel, het zorgvuldigheidsbeginsel of enig ander beginsel van behoorlijk bestuur heeft geschonden.

Ad d. Nu de aanslag niet is herroepen is voor een kostenvergoeding in verband met de behandeling van het bewaar geen plaats.

Volgt ongegrondverklaring van het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht

Afdeling 4, enkelvoudige kamer

Procedurenummer: AWB 10/4037 PREGW

Uitspraakdatum: 12 januari 2011

Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

in het geding tussen

[X] N.V. (voorheen N.V. [A]), gevestigd te [Z], eiseres,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Nieuwkoop, verweerder.

I PROCESVERLOOP

I.1. Met dagtekening 31 oktober 2008 heeft verweerder aan eiseres twee op één aanslagbiljet verenigde aanslagen (aanslagbiletnummer [nummer]) precariobelasting opgelegd voor het jaar 2008 ten bedrage van € 212.550,00 en € 133.198,00.

I.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 28 april 2010 het bezwaar ongegrond verklaard en de aanslagen gehandhaafd.

I.3. Eiseres heeft daartegen bij brief van 8 juni 2010 beroep ingesteld. Bij brief van 7 juli 2010 heeft eiseres de gronden van haar beroep aangevuld.

I.4. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

I.5. Eiseres heeft bij faxbericht van 18 november 2010 nog een reactie op het verweerschrift gegeven. Dit stuk is in afschrift verzonden aan verweerder.

I.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 november 2010.

Eiseres is daar, met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen.

Namens verweerder zijn verschenen [B] en [C].

Gelijktijdig met de onderhavige zaak zijn behandeld de beroepen met de procedurenummers 10/4034, 10/4035, 10/4036, 10/4038 en 10/4039 PREGW, eveneens betrekking hebbend op aan eiseres opgelegde aanslagen precariobelasting.

Door verweerder is ter zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd.

II VERORDENING

II.1. In zijn vergadering van 20 december 2007 heeft de raad van de gemeente Nieuwkoop de Verordening op de heffing en de invordering van precariobelasting 2008 (hierna: de Verordening) vastgesteld. De Verordening is bekendgemaakt in het binnen de gemeente huis aan huis verspreide blad "Het Witte Weekblad (NWK 59.11) van 26 december 2007.

II.2. De Verordening luidt, voor zover hier van belang:

"Artikel 2 Belastbaar feit

Onder de naam precariobelasting wordt een belasting geheven ter zake van het hebben van voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond of voor de openbare dienst bestemd gemeentewater, bedoeld of genoemd in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel.

Artikel 3 Belastingplicht

De belasting wordt geheven van degene die een of meer voorwerpen heeft onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond, (...).

Artikel 4 Vrijstellingen

De precariobelasting wordt niet geheven voor:

(...)

d. het hebben van voorwerpen of rechten, welke noodzakelijk zijn voor de uitoefening van de publiekrechtelijke taak, en welke door het rijk, de provincie, de gemeente of de waterschappen zijn aangebracht of geplaatst;

(...)

Artikel 5 Belastingtarieven

1. De precariobelasting wordt geheven naar de maatstaven en de tarieven, opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel.

(...)

Artikel 13 Inwerkingtreding en citeertitel

(...)

2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking.

3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2008.

(...)

Tarieventabel 2008

Behorende bij de 'Verordening precariobelasting 2008'.

(...)

17. Leidingen, kabels of buizen nutsvoorzieningen per kilometer € 708,50.

(...)"

III FEITEN

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank de volgende feiten vast:

III.1. Eiseres beheert de onder, op of boven de gemeentegrond van de gemeente Nieuwkoop (hierna: de gemeente) aanwezige leidingen voor elektriciteit en gas. Deze leidingen worden gebruikt voor het transport en de levering van elektriciteit en gas aan huishoudens en bedrijven.

III.2. De aandelen van eiseres zijn voor 100% in handen van [D] N.V. De aandelen van [D] NV. worden voor 100% gehouden door verschillende Nederlandse gemeenten en provincies, waaronder de gemeente.

III.3. Ter zake van het hebben van de onder III.1. genoemde leidingen onder, op of boven gemeentegrond, gelegen binnen de grenzen van de voormalige gemeenten Ter Aar en Liemeer, zijn aan eiseres voor het jaar 2008 twee aanslagen in de precariobelasting opgelegd.

De aanslagen luiden, voor zover hier van belang:

HeffingVan - totTariefOmschrijvingBedragPREC0101 - 0101708,50300 km (Ter Aar)

300,00 km leidingen, kabels of buizen (1 j

212.550,00PREC0101 - 0101708,50188 km (Liemeer)

188,00 km leidingen, kabels of buizen (1 j

133.198,00

III.4. In haar bezwaarschrift concludeert eiseres tot vernietiging van de aanslag en verzoekt zij verweerder om de kosten die zij in verband met de behandeling van het bezwaar heeft moeten maken, te vergoeden.

III.5. Bij de uitspraak op bezwaar heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Bij de uitspraak is voorts het verzoek om toekenning van een vergoeding voor de kosten van bezwaar afgewezen.

IV GESCHIL

IV.1. In geschil is het antwoord op de vraag of eiseres ter zake van het hebben van gas- en elektriciteitsleidingen onder, op of boven de gemeentegrond precariobelasting is verschuldigd.

IV.2. Eiseres beantwoordt de in geschil zijnde vraag ontkennend. Zij voert daartoe

-samengevat- de hierna vermelde beroepsgronden aan.

IV.2.1. Ter zake van het hebben van gas- en elektriciteitsleidingen onder, op of boven de gemeentegrond is de vrijstelling van artikel 4, aanhef en onder d, van de Verordening van toepassing.

IV.2.2. De aanslagen gaan uit van een onevenredig hoog en naar willekeur vastgesteld tarief.

IV.2.3. De aanslagen zijn opgelegd in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

IV.2.4. Bij het bestreden besluit is ten onrechte geweigerd de door eiseres in de bezwaarfase gemaakt kosten te vergoeden.

IV.3. Verweerder heeft de beroepsgronden gemotiveerd betwist.

IV.4. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en herroeping van de aanslagen.

IV.5. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

V BEOORDELING VAN HET GESCHIL

Met betrekking tot de beroepsgrond ad IV.2.1.

V.1. Eiseres voert ter onderbouwing van deze beroepsgrond -samengevat - het volgende aan. De gas- en elektriciteitsleidingen zijn aangebracht of geplaatst door de n.v. Energie- en Watervoorziening Rijnland, dan wel door n.v. [E], thans [D] n.v. Omdat de gemeente van deze vennootschappen aandeelhouder is (was), dient het aanbrengen of plaatsen door de vennootschappen te worden aangemerkt als te zijn verricht door of vanwege de gemeente. De gas- en elektriciteitsvoorziening dient steeds het publieke belang, zodat de daarvoor aangebrachte of geplaatste leidingen steeds noodzakelijk zijn voor de uitoefening van de publiekrechtelijke taak.

V.2. Anders dan eiseres meent doet de enkele omstandigheid dat de gemeente aandeelhoudster was of is van de onder V.1. genoemde rechtspersonen, geen goederenrechtelijke betrekking tussen de gemeente en de elektriciteits- en gasleidingen ontstaan en maakt zij niet dat de leidingen (mede) zijn aangebracht door of vanwege de gemeente. Voorts miskent eiseres met de rest van haar betoog doel en strekking van de vrijstelling alsmede de betekenis van de in artikel 4, aanhef en onder d, van de Verordening, opgenomen woorden: "noodzakelijk voor de uitoefening van hun publiekrechtelijke taak". De vrijstelling is, naar verweerder stelt en de rechtbank aannemelijk acht, in de Verordening opgenomen om te voorkomen dat de gemeente zelf dan wel een andere gemeente, de provincie of het Rijk precariobelasting aan de gemeente moet betalen voor voorwerpen onder, op of boven de gemeentegrond die zij of hij nodig heeft voor de uitoefening van haar of zijn publiekrechtelijke taak. Hieruit volgt dat de gemeentelijke wetgever niet kan hebben beoogd het hebben van voorwerpen onder, op of boven de gemeentegrond door privaatrechtelijke rechtspersonen waaraan geen publiekrechtelijke taak is opgedragen buiten de heffing van precariobelasting te plaatsen. Eiseres is gemeente, provincie noch Rijk; zij is een privaatrechtelijke rechtspersoon. Voorts is, naar onder V.3. wordt geadstrueerd, het beheer van leidingnetwerken ten behoeve van het transport van elektriciteit en gas geen publiekrechtelijke taak in de hier bedoelde zin.

V.3. Artikel 4, aanhef en onder d, van de Verordening verbindt aan de vrijstelling de voorwaarde dat de voorwerpen of werken door de in de bepaling genoemde publiekrechtelijke lichamen "noodzakelijk voor de uitoefening van hun publiekrechtelijke taak" zijn geplaatst of aangebracht. In navolging van de inzake de omzetbelasting gewezen arresten HvJEG 17 oktober 1989, nr. 231/87 en 129/88, FED 1990/312 (Carpaneto Piacentino) en HR 3 maart 1993, nr. 28 441, BNB 1993/178, verstaat de rechtbank onder een publiekrechtelijke taak een taak die door het publiekrechtelijke lichaam wordt vervuld in het kader van het specifiek voor publiekrechtelijke lichamen geldende juridische regime, met uitsluiting van de werkzaamheden die zij onder dezelfde juridische voorwaarden als particuliere economische subjecten verricht. Naar het oordeel van de rechtbank was het transport en de levering van elektriciteit en gas, toen het nog door of vanwege de overheid werd verricht, geen taak die werd vervuld in het kader van het specifiek voor publiekrechtelijke lichamen geldende juridische regime. Bij dit oordeel is van belang dat voor het transport en de levering van elektriciteit en gas geen gebruik werd gemaakt van zogeheten overheidsprerogatieven (HvJ EG 14 december 2000, nr. C-446/98, V-N 2001/3.20 (Porto) en niet werd gehandeld ter uitvoering van een opdracht van een hogere wetgever (HR 5 april 1978, nrs. 18 345 en 18 474, BNB 1978/168 en 169). Evenmin waren het transport en de levering van elektriciteit en gas zodanig in het publiekrechtelijke regime gefundeerd, dat zij, hoewel van het gebruik van overheidsprerogatieven noch van een opdracht van een hogere wetgever sprake is, toch als een publiekrechtelijke taak moesten worden aangemerkt. De rechtbank verbindt aan het een en ander de conclusie dat, voor zover het aanleggen van de thans door eiseres beheerde elektriciteits- en gasleidingen in het verleden door of vanwege de overheid is geschied, dit aanleggen niet noodzakelijk was voor de uitoefening van haar publiekrechtelijke taak.

V.4. Gelet op hetgeen onder V.1 tot en met V.3 is overwogen, valt het hebben van elektriciteits- en gasleidingen in de gemeentegrond niet onder de vrijstelling, zoals opgenomen in artikel 4, aanhef en onder d, van de Verordening.

Met betrekking tot de beroepsgrond onder IV.2.2.

V.5. Eiseres stelt dat het tarief van de precariobelasting voor het hebben van leidingen onevenredig hoog is en willekeurig is bepaald. De rechtbank kan eiseres hierin niet volgen. De autonome bevoegdheid van de raad van de gemeente om binnen de grenzen van de wet tot heffing van -onder meer- precariobelasting te besluiten strekt zich mede uit tot de hoogte van de daarbij in aanmerking te nemen tarieven. De rechter mag daarin niet treden. Een uitzondering geldt weliswaar in geval komt vast te staan dat de tarieven leiden tot een onredelijke en willekeurige belastingheffing die de wetgever bij de toekenning aan de gemeente van de bevoegdheid tot het heffen van precariobelasting niet op het oog kan hebben gehad, doch eiseres, die in deze de bewijslast heeft, heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze uitzondering zich voordoet met betrekking tot de tarieven, vermeld onder 17. van de hiervoor opgenomen Tarieventabel.

Hetgeen eiseres nog heeft gesteld met betrekking tot het doorberekenen van de heffing aan de eindgebruikers en eventuele door haar te lijden reputatieschade brengt niet mee dat het tarief op zich als onredelijk moet worden aangemerkt.

Met betrekking tot de beroepsgrond onder IV.2.3.

V.6. Naar het oordeel van de rechtbank is de uitspraak op bezwaar naar behoren gemotiveerd. De rechtbank volgt eiseres dan ook niet in haar opvatting dat verweerder bij het doen van uitspraak op bezwaar het motiveringsbeginsel en artikel 7:12 Awb heeft geschonden.

V.7. Ook overigens kan niet worden staande gehouden dat verweerder, door de aanslagen op te leggen en in stand te houden, in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel dan wel met andere algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft gehandeld. Hetgeen eiseres heeft gesteld ten betoge dat er van een zodanige strijd sprake is, geeft de rechtbank geen aanleiding om anders te oordelen.

Met betrekking tot de beroepsgrond IV.2.4.

V.8. Op grond van artikel 7:15, lid 2, van de Awb worden kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit -in dit geval: de aanslag- wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.

Nu in de onderhavige procedure de aanslagen niet zijn herroepen en de rechtbank, naar volgt uit al hetgeen hiervoor is overwogen, daartoe evenmin zal overgaan, is voor een kostenvergoeding in verband met de behandeling van het bezwaar geen plaats.

VI PROCESKOSTEN

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

VII BESLISSING

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. G.J. van Leijenhorst, in tegenwoordigheid van de griffier mr. P.C. Stroebel.

Uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2011.

RECHTSMIDDEL

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.