Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 15-02-2011, BP8358, AWB 10/4119 AANSPR

Rechtbank 's-Gravenhage, 15-02-2011, BP8358, AWB 10/4119 AANSPR

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
15 februari 2011
Datum publicatie
18 maart 2011
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2011:BP8358
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 10/4119 AANSPR

Inhoudsindicatie

Invordering. Bestuurdersaansprakelijkheid. Eiser was vanaf april 1995 bestuurder van een holding die volgens het handelsregister vanaf 1 juli 2007 tot en met 31 december 2007 bestuurder was van een werkmaatschappij. Vanaf april 2007 heeft de werkmaatschappij aangiften loonheffing ingediend onder een niet meer functioneel loonheffingennummer, zodat de aangiften binnen de Belastingdienst niet verwerkbaar waren. Op 14 augustus 2008 heeft verweerder de werkmaatschappij uitgenodigd tot het (opnieuw) indienen van de aangiften loonheffing voor de tijdvakken vanaf 1 april 2007 tot en met 31 december 2008. De werkmaatschappij heeft daaraan gevolg gegeven en op basis daarvan heeft verweerder naheffingsaanslagen opgelegd. De naheffingsaanslagen bleven onbetaald en op 27 januari 2009 heeft de werkmaatschappij een melding van betalingsonmacht gedaan. Uiteindelijk is eiser aansprakelijk gesteld voor de onbetaald gebleven loonheffing over de tijdvakken 1 april tot en met 31 december 2007. In geschil is of dit terecht is.

De rechtbank acht aannemelijk dat eiser gedurende de periode dat hij stond ingeschreven als (middellijk) bestuurder van de werkmaatschappij feitelijk niet als zodanig functioneerde en gedurende de periode 1 juli 2007 tot en met 31 december 2007 daarom geen bestuurder was in de zin van artikel 36, eerste lid, van de Invorderingswet 1990. Eiser is dus ten onrechte aansprakelijk gesteld voor de in die periode verschuldigd geworden belasting. Beroep gegrond.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht, afdeling 4, enkelvoudige kamer

Procedurenummer: AWB 10/4119 AANSPR

Uitspraakdatum: 15 februari 2011

Proces-verbaal van de mondelinge UITSPRAAK ingevolge artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

in het geding tussen

[X], wonende te [Z], eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/[te P], verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 6 mei 2010 op het bezwaar van eiser tegen de aan hem gegeven beschikking aansprakelijkstelling.

I ZITTING

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 februari 2011.

Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder is [A] verschenen.

II BESLISSING

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vernietigt de beschikking;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;

- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 41 aan hem vergoedt.

III OVERWEGINGEN

3.1 Eiser is met ingang van 4 april 1995 bestuurder van [B], welke vennootschap vanaf 1 juli 2007 tot en met 31 december 2007 in het handelsregister was ingeschreven als bestuurder van [C] B.V. (hierna: de BV). De BV is opgericht op 8 november 2005 onder de statutaire naam [D] B.V. Later is de naam gewijzigd in [E] B.V en vanaf 24 juli 2007 heeft de BV de huidige naam. Vanaf 20 juni 2005 luidde de bedrijfsomschrijving van de BV in het handelsregister: "uitzend- en detacheringsbureau". Vanaf 1 april 2007 luidt de bedrijfsomschrijving: "De exploitatie van een logistiek-, transport-, opslag- en expeditiebedrijf".

3.2 Voor de afdracht van loonbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: LB) was aan de BV het loonheffingennummer [nummer] toegekend. Bij brief van 30 november 2006 heeft de BV verweerder verzocht om ontheffing van de verplichting tot het doen van aangifte loonbelasting. Deze brief luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

"Daar de onderneming met sofinummer [nummer] geen personeel in dienst heeft, en wij telkenmale problemen hebben bij het versturen van de electronische aangifte, verzoek wij u de onderneming vrij te stellen van het doen van aangifte loonbelastingen.

Bij voorbaat dank,

[E] b.v.

[X]

Directeur"

Op de brief, die in kopie tot de gedingstukken behoort, is rechts onderaan in schrijfletters vermeld: "LB afgevoerd" en daaronder staat het stempel "28 dec. 2006".

3.3 Vanaf april 2007 heeft de BV aangiften LB ingediend onder het in 3.2 vermelde loonheffingennummer. Omdat bleek dat de aangiften binnen de Belastingdienst onder dat nummer niet verwerkbaar waren, heeft de BV zich bij de Belastingdienst opnieuw aangemeld als werkgever. Op het aanmeldingsformulier, dat in kopie tot de gedingstukken behoort, is onder meer vermeld dat de BV vanaf 1 april 2007 personeel in dienst heeft. Het aanmeldingsformulier is gedagtekend 23 juli 2008 en is op 30 juli 2008 door verweerder ontvangen.

3.4 Bij aangiftebrieven van 14 augustus 2008 heeft verweerder de BV uitgenodigd tot het indienen van de aangiften LB voor de tijdvakken vanaf 1 april 2007 tot en met 31 december 2008. De aangiftebrieven vermelden het loonheffingennummer [nummer].L02. Onder dit nummer heeft de BV aangiften LB ingediend over de tijdvakken 1 april 2007 tot en met 28 februari 2009. Op basis van deze aangiften heeft verweerder aan de BV naheffingsaanslagen LB voor deze tijdvakken opgelegd.

3.5 Op 27 januari 2009 heeft de BV een melding van betalingsonmacht gedaan. De BV verkeerde op dat moment in financiële moeilijkheden. Verweerder heeft gesteld dat de melding betalingsonmacht niet rechtsgeldig is wegens termijnoverschrijding. In februari 2009 heeft de BV geprobeerd een onderhandse schuldsanering tot stand te brengen. Verweerder ging daarmee niet akkoord en heeft beslag gelegd op de roerende goederen van de BV. Op 15 en 16 juli 2009 heeft verweerder deze goederen laten afvoeren van het bedrijf. Op 21 juli 2009 heeft de BV haar faillissement aangevraagd.

3.6 Bij de onderhavige beschikking is eiser aansprakelijk gesteld voor door de BV verschuldigde en onbetaald gebleven LB. De beschikking is gedagtekend 10 november 2009 en eiser is daarbij aansprakelijk gesteld voor € 15.706; dit bedraagt de loonheffing over de maand-tijdvakken juli 2007 tot en met december 2007 inclusief boeten, invorderingsrente en vervolgingskosten. Na daartegen door eiser gemaakt bezwaar heeft verweerder de beschikking bij de bestreden uitspraak op bezwaar gehandhaafd.

3.7 In geschil is of eiser terecht en voor het juiste bedrag aansprakelijk is gesteld.

3.8 Eiser stelt zich op het standpunt dat hij niet aansprakelijk is en heeft daarvoor - kort weergegeven - aangevoerd dat hij, anders dan de inschrijving in het handelsregister doet vermoeden, feitelijk geen bestuurder van de BV is geweest en geen enkele bestuurstaak heeft uitgevoerd, dat hem door de nieuwe bestuurder per 1 januari 2008 decharge is verleend en dat de betalingsonmacht pas na het toekennen van het loonheffingennummer kon worden gemeld. Verder heeft eiser aangevoerd dat het mede aan de handelwijze van verweerder te wijten is dat de belasting onbetaald is gebleven.

3.9 Verweerder stelt dat eiser terecht aansprakelijk is gesteld en heeft daarvoor - kort weergegeven - aangevoerd dat de melding van betalingsonmacht niet rechtsgeldig is, waardoor er een wettelijk vermoeden is dat het niet betalen van de loonheffing aan eiser is te wijten. Eiser kan niet toegelaten worden tot weerlegging van dat vermoeden, omdat, zo stelt verweerder, door eiser niet aannemelijk is gemaakt dat het niet aan hem te wijten is dat de melding van betalingsonmacht niet op de juiste wijze is gedaan. Verder heeft verweerder aangevoerd dat sprake is geweest van kennelijk onbehoorlijk bestuur van eiser omdat de belastingen niet werden voldaan, terwijl er wel betalingen plaatsvonden aan handelscrediteuren van de BV.

3.10 Naar het oordeel van de rechtbank kan, gelet op hetgeen daartoe is bepaald in artikel 36, eerste en vijfde lid, van de Invorderingswet 1990, een bestuurder of gewezen bestuurder slechts aansprakelijk worden gesteld voor belastingschulden die tijdens zijn bestuur zijn ontstaan. Omdat eiser aansprakelijk is gesteld voor onbetaald gebleven loonheffing die verschuldigd is geworden over het tijdvak 1 juli 2007 tot en met 31 december 2007, spitst het geschil zich daarom toe op de vraag of eiser gedurende die periode bestuurder was van de BV.

3.11 Voor de vraag of iemand bestuurder is als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 is niet beslissend of de betrokkene als zodanig staat ingeschreven in het handelsregister (vgl. Hoge Raad 27 juni 2008, nr. 07/10704, LJN BD5467). Eiser heeft gesteld dat hij stond ingeschreven als bestuurder van de BV omdat de feitelijke bestuurder, J. Kroon (hierna: K), in het verleden was veroordeeld tot een taakstraf en daarom geen vervoersvergunning kon krijgen. Met eiser als formeel bestuurder kon die vergunning wel worden verkregen.

Eiser heeft verder aangevoerd dat hij K per 1 april 2007 onvoorwaardelijk en volledig had gevolmachtigd om als bestuurder te kunnen optreden, dat hijzelf tot eind 2007 voor de BV geen bestuurshandelingen heeft verricht, van de BV nimmer enige beloning of vergoeding heeft ontvangen en zich weer met de zaak is gaan bemoeien toen de belastingproblemen zich gingen voordoen.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser met het vorenstaande aannemelijk gemaakt dat hij gedurende de periode dat hij stond ingeschreven als (middellijk) bestuurder van de BV, niet als zodanig functioneerde en heeft verweerder, met hetgeen hij daartoe heeft aangevoerd en overgelegd, het tegendeel niet bewezen. Weliswaar heeft verweerder gesteld dat er correspondentie is geweest waaruit bleek dat eiser als bestuurder optrad, maar hij heeft deze stelling slechts onderbouwd met een kopie van een brief van eiser aan verweerder van 8 maart 2010, waarin eiser onder meer opmerkt dat hij K steeds met raad en daad heeft bijgestaan. Naar het oordeel van de rechtbank kan daaruit weliswaar worden afgeleid dat eiser regelmatig optrad als adviseur van K, maar kan daaruit, anders dan verweerder stelt, niet worden geconcludeerd dat eiser bestuurshandelingen heeft verricht.

3.12 Het vorenoverwogene brengt de rechtbank tot de slotsom dat niet kan worden geoordeeld dat eiser gedurende de periode 1 juli 2007 tot en met 31 december 2007 bestuurder was als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de Invorderingswet 1990. Reeds hierom moet worden geoordeeld dat verweerder eiser ten onrechte aansprakelijk heeft gesteld voor de in die periode door de BV verschuldigd geworden en onbetaald gebleven belastingen. Hetgeen partijen voor het overige over en weer hebben aangevoerd, behoeft geen bespreking.

3.13 Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard.

3.14 De rechtbank vindt geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling omdat gesteld noch gebleken is dat eiser dergelijke kosten heeft gemaakt.

Aldus vastgesteld door mr. R.C.H.M. Lips, in tegenwoordigheid van de griffier H. van Lingen.

Uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2011.

RECHTSMIDDEL

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.