Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 15-02-2011, ECLI:NL:RBSGR:2011:4349 BP8365, AWB 10/6851 OB

Rechtbank 's-Gravenhage, 15-02-2011, ECLI:NL:RBSGR:2011:4349 BP8365, AWB 10/6851 OB

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
15 februari 2011
Datum publicatie
21 maart 2011
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2011:BP8365
Zaaknummer
AWB 10/6851 OB

Inhoudsindicatie

Eiser exploiteert een zeilschool en beschikt daarvoor over een houten opbouw op drijvende pontons die wordt gebruikt als instructieruimte, kantoor en kantine. De zeillessen worden gegeven op openbaar water. Ter zake van de prestaties van de zeilschool heeft eiser aan de klanten daarvan zes procent omzetbelasting in rekening gebracht. Naar aanleiding van een onderzoek stelt verweerder dat het algemene tarief van toepassing is en legt hij eiser een naheffingsaanslag op.

In lijn met het arrest van de Hoge Raad van 10 augustus 2007, nr. 43169, LJN AZ3758, overweegt de rechtbank dat post b3 van Tabel I bij de Wet OB geen ruimer toepassingsbereik heeft dan post 13 in bijlage H bij de Zesde Richtlijn. Verder overweegt de rechtbank dat de houten opbouw op de pontons op zichzelf niet is aan te merken als een sportaccommodatie en dat met een met eigen boeien uitgezette instructieroute geen sprake is van een voor de sportbeoefening ingerichte locatie. De rechtbank oordeelt dat het algemene tarief van toepassing is. Wel wordt het beroep op andere gronden deels gegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht, afdeling 4, enkelvoudige kamer

Procedurenummer: AWB 10/6851 OB

Uitspraakdatum: 15 februari 2011

Proces-verbaal van de mondelinge UITSPRAAK ingevolge artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

in het geding tussen

[X], wonende te [Z], eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/[te P], verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 10 september 2010 op het bezwaar van eiser tegen de aan eiser opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting voor het tijdvak 1 januari 2004 tot en met 31 december 2008.

I ZITTING

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 februari 2011.

Eiser is daar in persoon verschenen met zijn gemachtigde [A]. Namens verweerder is [B] verschenen, bijgestaan door [C].

II BESLISSING

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de naheffingsaanslag tot € 30.565;

- vernietigt de boetebeschikking, en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

- veroordeelt verweerder de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 874 aan hem te vergoeden;

- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 41 aan hem vergoedt.

III OVERWEGINGEN

3.1 Eiser exploiteert een zeilschool onder de naam [D] (hierna: het Zeilcentrum) bij [plaats] en is daarmee ondernemer in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet). Verweerder heeft bij het Zeilcentrum een boekenonderzoek uitgevoerd waarvan hij op 26 oktober 2009 een rapport heeft uitgebracht (hierna: het controlerapport). In het controlerapport, dat in kopie tot de gedingstukken behoort, is onder meer het volgende vermeld:

"Op een deel van de prestaties heeft de belastingplichtige een verkeerd tarief toegepast. Het betreft het geven van zeillessen en begeleide groepsactiviteiten. Voor deze prestaties is belastingplichtige er vanuit gegaan dat het verlaagde tarief van 6% van toepassing is op basis van tabelpost I b. 3 Wet op de Omzetbelasting, omdat het is aan te merken als het geven tot gelegenheid van sportbeoefening. De hoge raad heeft echter meerdere malen geoordeeld dat het nationale begrip "het geven van gelegenheid tot sportbeoefening" moet worden uitgelegd als "het recht gebruik te maken van sportaccommodaties" (meest recente uitspraak: Rechtbank Leeuwarden, 08/00141, 16 januari 2009). De accommodatie die belastingplichtige gebruikt (aan [plaats]) is niet specifiek op de actieve sportbeoefening ingericht. De dienstverlening vindt plaats op openbaar water ([plaats]). Van een recht gebruik te maken van sportaccommodatie is in dit geval geen sprake.

Dus is het verlaagde tarief niet van toepassing op het geven van zeillessen en begeleide groepsactiviteiten."

3.2 Op basis van de bevindingen uit het boekenonderzoek heeft verweerder eiser voor het tijdvak 1 januari 2004 tot en met 31 december 2008 de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd. De aanslag is groot € 30.932. Dit bedrag kan, voor zover hier van belang, als volgt worden gespecificeerd:

Naheffingsaanslag

3.3 Bij het opleggen van de naheffingsaanslag heeft verweerder eiser bij beschikking een vergrijpboete opgelegd van € 6.034. Na daartegen door eiser gemaakt bezwaar heeft verweerder de naheffingsaanslag en de vergrijpboete bij de bestreden uitspraak op bezwaar gehandhaafd.

3.4 In geschil is of de naheffingsaanslag en de vergrijpboete terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd.

3.5 De in 3.2 vermelde "Overige correcties" zijn niet in geschil. Aangaande de correctie van de voorheffing wegens privégebruik auto hebben partijen in de loop van het geding overeenstemming bereikt en zich op het standpunt gesteld dat het bedrag van deze correctie nader moet worden vastgesteld op € 180. Aangaande de vergrijpboete heeft verweerder zich in de loop van het geding aangesloten bij het standpunt van eiser dat de boete moet vervallen. De rechtbank sluit zich hierbij aan, zodat voor de afdoening van deze zaak alleen nog in geschil is of op de diensten van het Zeilcentrum het verlaagde tarief van toepassing is.

3.6 Post 13 van bijlage H bij de Zesde Richtlijn (hierna: post H13) luidt: "Het recht gebruik te maken van sportaccommodaties", terwijl post b3 van Tabel I bij de Wet (hierna: post b3) luidt: "het geven van gelegenheid tot sportbeoefening en baden". Daarmee spitst het geschil zich toe op de vraag of post b3 een ruimer toepassingsbereik heeft dan post H13 en of, als dit niet het geval is, het Zeilcentrum zijn klanten het recht geeft gebruik te maken van een sportaccommodatie als bedoeld in post H13.

3.7 Bij zijn arrest van 10 augustus 2007, nr. 43169, LJN AZ3758, heeft de Hoge Raad overwogen dat het nationale begrip "het geven van gelegenheid tot sportbeoefening" veron-derstelt dat een dienst wordt verleend aan iemand die zonder dat die dienst wordt verleend, niet dezelfde gelegenheid zou hebben tot de sportbeoefening en het in de rede ligt hierbij te denken aan het gelegenheid geven voor sportbeoefening in een gebouw dat, of een locatie die voor de sportbeoefening is ingericht, zoals is verwoord in de omschrijving van post H13. De rechtbank is daarom van oordeel dat post b3 geen ruimer toepassingsbereik heeft dan post H13.

3.8 Aangaande de vraag of het Zeilcentrum zijn klanten het recht verleend gebruik te maken van een sportaccommodatie als bedoeld in post H13 heeft eiser aangevoerd dat het Zeilcentrum beschikt over een houten opbouw op drijvende pontons waarin op beperkte schaal instructies worden gegeven, administratieve handelingen worden verricht en kantine-verkopen plaatsvinden en dat bij een zeilles op het water gebruik wordt gemaakt van een vlot waarvandaan met eigen boeien een instructieroute wordt uitgezet. Verweerder heeft daartegen aangevoerd dat de zeillessen op open water worden gegeven en dat bij de zicht-waarnemingen, die hij bij het Zeilcentrum heeft laten uitvoeren, wel een vlot, maar geen boeien of dergelijke zijn waargenomen. Naar het oordeel van de rechtbank kan de houten opbouw op de pontons op zichzelf niet worden aangemerkt als een sportaccommodatie, omdat daarin slechts op bescheiden schaal activiteiten plaatsvinden die met betrekking tot de zeilsport zijn aan te merken als nevenactiviteiten. Verder is de rechtbank van oordeel dat hetgeen eiser, tegenover de weerspreking daarvan door verweerder, heeft gesteld over het gebruik van het vlot en het uitzetten van een instructieroute met eigen boeien, onvoldoende is om te kunnen aannemen dat daarmee sprake is van een voor de sportbeoefening ingerichte locatie. Het vorenstaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat de prestaties van het Zeilcentrum niet kunnen worden aangemerkt als prestaties als bedoeld in post b3. Het gelijk is daarom aan verweerder.

3.9 Op grond van hetgeen is vermeld in 3.5 is het beroep gegrond verklaard, is de naheffingsaanslag, verminderd tot € 30.565 (€ 29.410 + € 180 + € 975) en is de boete-beschikking vernietigd. Voor het overige is het beroep ongegrond.

3.10 De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroeps-matig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 874 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1).

Aldus vastgesteld door mr. R.C.H.M. Lips, in tegenwoordigheid van de griffier H. van Lingen.

Uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2011.

RECHTSMIDDEL

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.