Rechtbank 's-Gravenhage, 21-02-2011, ECLI:NL:RBSGR:2011:BW1662 ECLI:NL:RBSGR:2011:7338 BQ0658, AWB 08/1659 VPB
Rechtbank 's-Gravenhage, 21-02-2011, ECLI:NL:RBSGR:2011:BW1662 ECLI:NL:RBSGR:2011:7338 BQ0658, AWB 08/1659 VPB
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 21 februari 2011
- Datum publicatie
- 8 april 2011
- ECLI
- ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ0658
- Zaaknummer
- AWB 08/1659 VPB
Inhoudsindicatie
X B.V. heeft een lening aan een dochtervennootschap verstrekt. Deze lening is aan het einde van het desbetreffende jaar in waarde verminderd. In geschil is of X een afwaarderingsverlies ten laste van haar winst kan brengen. Rechtbank 's-Gravenhage oordeelt dat de inspecteur aannemelijk maakt dat de geldverstrekking door X onder zodanige voorwaarden en omstandigheden heeft plaatsgevonden dat daarbij door X een debiteurenrisico wordt gelopen dat een onafhankelijke derde niet zou hebben genomen. Gelet hierop kan X geen afwaarderingsverlies in aanmerking nemen. Het beroep is ongegrond.
Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Afdeling 4, meervoudige kamer
Procedurenummer: AWB 08/1659 VPB
Uitspraakdatum: 21 februari 2011
Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
In het geding tussen
[X] B.V., gevestigd te [Z], eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/[te P], verweerder.
I PRO[E]SVERLOOP
1.1. Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2002 een aanslag vennootschapsbelasting (aanslagnummer [nummer]) opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 27.598. Tevens is bij beschikking een bedrag van € 690 aan heffingsrente in rekening gebracht. Voorts heeft verweerder bij beschikking het verlies over het onderhavige jaar op nihil vastgesteld.
1.2. Verweerder heeft bij uitspraak van 31 januari 2008 het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3. Eiseres heeft daartegen bij brief van 10 maart 2008, ontvangen bij de rechtbank op 11 maart 2008, beroep ingesteld.
1.4. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. Voorts heeft verweerder bij brief van 21 oktober 2009 nadere stukken bij de rechtbank ingediend. Een afschrift hiervan is op 23 oktober 2009 aan gemachtigde van eiseres doorgezonden.
1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 november 2009 te 's-Gravenhage. Namens eiseres is verschenen [A], tot bijstand vergezeld door [B]. Namens verweerder zijn verschenen [C] en [D]. Eiseres heeft een pleitnota aan de rechtbank en aan verweerder overgelegd.
1.6. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat. Daarbij heeft de rechtbank eiseres verzocht om nadere informatie en bewijsstukken aan de rechtbank te verstrekken.
1.7. De gemachtigde van eiseres heeft bij brief van 2 december 2009 een nader stuk bij de rechtbank ingediend. Deze brief, inclusief nader stuk is op 9 december 2009 in afschrift aan verweerder gezonden. Verweerder heeft bij brief van 7 januari 2010 een nader stuk bij de rechtbank ingediend. Deze brief, inclusief nader stuk is op 14 januari 2010 in afschrift aan de gemachtigde van eiseres gezonden.
1.8. Partijen hebben de rechtbank toestemming gegeven om uitspraak te doen zonder nadere zitting. De rechtbank heeft daarop het onderzoek gesloten.
II OVERWEGINGEN
Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1. Eiseres is opgericht op 10 juni 1997. Medio 2001 is eiseres gaan participeren in een groothandel in woningtextiel en vloerbedekking. Eiseres heeft in dat kader 1/9 deel van de aandelen in [E] B.V. verworven. Deze B.V. was op dat moment houder van 100% van de aandelen in [F] B.V.
2.2. Op 24 mei 2001 hebben [G] Holding BV, [H] beheer BV, [I] BV en eiseres afspraken gemaakt over de mogelijke overname van de activa en activiteiten van [J] B.V., welke vennootschap op dat moment in staat van faillissement verkeerde. Het verslag van die vergadering luidt, voor zover van belang, als volgt:
"Gesproken wordt over de mogelijke overname van de activa en activiteiten van [J] uit het lopende faillissement.
Aan de orde zijn:
- Financiering
- Aantrekken directie
Financiering
Als koopholding wordt [[E]] gekozen. Deze BV wordt door de aanwezigen in de verhouding 1/3, 1/3, 2/9 en 1/9 overgenomen door de respectieve vennootschappen.
De activa van [[J]] worden ondergebracht in [[F]]. Ten behoeve van de overname zullen de aandeelhouders van [[E]] in dezelfde verhouding als hun aandeelhouderschap een lening verstrekken.
Samenvattend:
[G] Holding BV f 750.000
[H] Beheer B.V. f 750.000
[I] BV f 500.000
[Eiseres] f 250.000
De rest van de koopsom zal worden gefinancierd door [M]. (...)"
2.3. In een brief van 28 mei 2001 van [K] - gemachtigde van [I] BV - gericht aan [M] NV heeft eerstgenoemde afspraken over de financiering van de doorstart van [J] bevestigd. In de brief is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
"(...) Door een BV van de "groep [N]" zal heden het bod worden bevestigd voor de overname van de activa en activiteiten uit de failliete boedel van [[J]]. De koopprijs bedraagt f 7 mln., waarvan f 6,1 mln. bestemd voor [M] N.V. en 0,9 mln. voor de boedel.
De overname prijs zal voor een bedrag ad f 6,7 miljoen worden gefinancierd door [M] N.V. terwijl het restant ad f 0,3 mln. wordt betaald uit eigen middelen van de "groep [N]".
Voor wat betreft het risico i.v.m. de betaalde koopprijs cq. de terugbetaling van de financiering geldt het volgende:
- Indien de overgenomen activa, waarvoor de zekerheidsrechten van [M] N.V. gelden, plus de debiteuren en voorraden waarop geen zekerheidsrechten van [M] rusten, minder opleveren dan f 6,1 mln. plus 75% van f 900.000, derhalve in totaal f 6.775.000 dan is dit het risico van [M] B.V. en hoeft derhalve dit mindere bedrag niet te worden afgelost op de bovengenoemde financiering.
- Indien bovenomschreven activa meer opbrengen dan f 6.775.000 dan wordt de meeropbrengst gelijkelijk gedeeld tussen [M] N.V. en de "groep [N]".
- Direct bij de effectuering van de overname zullen partijen de aard en omvang van de betreffende activa vaststellen.
- Lopende de afwikkeling van bovenomschreven afspraken zal over het uitstaande bedrag van deze financiering geen rente worden gerekend.
Afzonderlijk van de afspraken aangaande de overname van de activa uit de boedel van [[J]] is voor de financiering van de bedrijfsactiviteiten na de doorstart het volgende financieringsarrangement besproken:
- Op toekomstige debiteuren wordt door [M] N.V. een financiering verschaft van 85% van het uitstaande bedrag.
- Op nieuwe voorraad wordt door [M] een financiering verschaft van 60% van de kostprijs.
- Deze afspraak geldt voor een periode van 1 jaar na overname, waarna de financieringspercentages in principe worden teruggebracht tot 80% voor debiteuren en 50% voor voorraden.
- Op de aldus verstrekte financiering zullen normale bancaire voorwaarden van toepassing zijn. (...)"
2.4. Op 29 mei 2001 heeft [K] aan [M] N.V. een aanvulling op de hiervoor opgenomen brief van 28 mei 2001 geschreven, inhoudende dat voor de financiering van de bedrijfsactiviteiten van [J] na de doorstart de "groep [N]" een inbreng van eigen middelen zal doen ten bedrage van NLG 2.500.000.
2.5 [E] heeft eind mei 2001, naar de rechtbank begrijpt door tussenkomst van haar dochtervennootschap [F], de activa en activiteiten overgenomen van [J] uit het destijds lopende faillissement (faillissementsdatum 2 mei 2001). [J] dreef een groothandel in woningtextiel en vloerbedekking. De activiteiten van [J] betroffen voortgezette activiteiten van de in het jaar 1995 in staat van faillissement verklaarde rechtsvoorganger, die onder dezelfde naam vergelijkbare activiteiten exploiteerde. Per faillissementsdatum had [J] een schuld aan [M] N.V. van circa NLG 9,2 miljoen. [M] N.V. had tot zekerheid pandrechten verkregen op de voorraden, inventaris, debiteuren, orderportefeuille en vrijwel alle merken van [J].
2.6.1. In juli 2001 hebben eiseres en [F] een overeenkomst van geldlening gesloten. In die overeenkomst is - voor zover van belang - het volgende opgenomen:
"(...) Verklaren te zijn overeengekomen:
1. [Eiseres] erkent op juni 2001 ter leen te hebben verstrekt aan [[F]], die verklaart in leen te hebben ontvangen en aan [eiseres] verschuldigd te zijn een som van f 250.000.
2. Over de hoofdsom of het restant daarvan zal [[F]] aan [eiseres], een rente verschuldigd zijn van 6,25 per jaar, welke rente per 31 december zal moeten worden betaald. In verband met de liquiditeitspositie van [[F]] zal over de periode t/m 31 december 2002 vooralsnog geen rente worden berekend.
3. De hoofdsom van de geldlening zal moeten worden terugbetaald vanaf 1 juli 2003, en wel in 36 daaropvolgende maandelijkse termijnen.
(...)"
2.6.2. Behalve eiseres hebben ook de andere aandeelhouders in juli 2001 leningen aan [F] verstrekt, te weten [G] Holding BV tot een bedrag van € 340.335 (NLG 750.000), [H] Beheer B.V. tot een bedrag van € 340.335 (NLG 750.000) en [I] B.V. tot een bedrag van € 226.890 (NLG 500.000).
2.7. Tot de gedingstukken behoren de jaarstukken van [F] over het jaar 2001.De balans luidt, voorzover van belang, als volgt:
[afbeelding, #tabel 1#]
In de toelichting op de balans is voor zover van belang het volgende vermeld:
"(...) Langlopende schulden
Achtergestelde leningen
31-12-2001
(in guldens)
[G] B.V. 750.000
[H] Holding B.V. 750.000
[Eiseres] 250.000
[I] B.V. 500.000
2.250.000
Alle leningen zijn verstrekt medio 2001 en zijn achtergesteld bij de financiering door [M]. Er wordt in principe 6% rente in rekening gebracht, met dien verstande dat deze eerst in rekening wordt gebracht als de resultaten het toelaten. Er is geen aflossingsschema.
Kortlopende schulden en overlopende passiva
Kredietinstellingen
Dit betreft een door [M] verstrekte financiering in het kader van de verwerving van de activa van de voormalige vennootschap [[J]]. Het verloop van deze financiering is als volgt:
(in guldens)
Verstrekking medio 2001 6.100.000
Af: (...) 5.546.755
553.245
Er is door [M], conform afspraak, geen rente in rekening gebracht."
2.8. De achterstelling van de leningen ten opzichte van de lening van [M] N.V. is ook vermeld in de toelichting op de balans per ultimo 2002 en 2003.
2.9. In 2002 heeft [M] N.V. nog ten bedrage van € 340.335 een langlopende lening aan [F] verstrekt.
2.10. In de jaarrekening 2003 is, voorzover van belang, vermeld:
"4 Continuïteit
Zowel het netto-resultaat over de afgelopen twee jaar alsmede de vermogenspositie ultimo 2003 geven aanleiding tot gerede twijfel omtrent de continuïteit van de onderneming. Voortzetting lijkt slechts mogelijk met behulp van substantiële aanvullende financiering. (...) Voorwaarde voor deze financiering is onder meer het, grotendeels om niet, terugtreden van drie van de vier huidige aandeelhouders, onder kwijtschelding van de betreffende achtergestelde leningen. Tevens zal de huidige externe financier [M] de in beginsel langlopende financiering ad 340.335 euro kwijt dienen te schelden (...)."
2.11. Eiseres heeft een belastbaar bedrag van negatief € 85.847 aangegeven. In de aangifte heeft eiseres haar vordering op [F] ten laste van de belastbare winst met een bedrag van € 113.445 (NLG 250.000) tot nihil afgewaardeerd.
2.12. Verweerder heeft het aangegeven belastbare bedrag met het bedrag van de afwaardering verhoogd.
Geschil
3.1. In geschil is of verweerder terecht de afwaardering van de vordering op [F] heeft gecorrigeerd.
3.2. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, vermindering van de aanslag tot nihil en vaststelling van het verlies over het onderhavige jaar op € 85.847. Indien wordt geoordeeld dat de lening aan [F] slechts voor een deel een zakelijk karakter heeft, concludeert eiseres tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, vermindering de aanslag tot een aanslag die is berekend naar een belastbaar bedrag waarop het zakelijke gedeelte van de lening in aftrek is gebracht en, indien het zakelijke gedeelte van de lening meer dan € 27.598 bedraagt, een dienovereenkomstige wijziging van de verliesvaststellingsbeschikking.
3.3. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep en handhaving van aanslag en de verliesvaststellingsbeschikking. Indien wordt geoordeeld dat de afwaardering van de lening aan [F] tot vermindering van het belastbare bedrag moet leiden, concludeert verweerder tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, vermindering de aanslag tot nihil en wijziging van de verliesvaststellingsbeschikking waarbij het verlies nader wordt vastgesteld op (€ 27.598 minus € 99.159 oftewel) € 71.561.
3.4. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en hetgeen door hen ter zitting is verklaard.
Beoordeling van het geschil
De afwaardering van de lening
4.1.1. Tussen partijen is niet in geschil, dat er sprake was van een door eiseres aan [F] verstrekte lening van € 113.445 en dat die lening ultimo 2002 minder waard was geworden. Eiseres stelt, dat de waarde van de lening per 31 december 2002 nihil is en dat het nominale bedrag van de lening van € 113.445 (NLG 250.000) als afwaarderingsverlies ten laste van haar winst kan worden gebracht.
4.1.2. Verweerder stelt dat het verstrekken van de lening, gelet op de gegeven voorwaarden en omstandigheden, niet is gedaan met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming van eiseres. Een onafhankelijke derde zou nimmer een lening onder dergelijke voorwaarden aan [F] hebben verstrekt. Hierdoor kan eiseres fiscaal in het geheel geen afwaarderingsverlies in aanmerking nemen. Verweerder wijst daartoe onder meer op het onder 4.1.3. aangehaalde arrest van de Hoge Raad. Voorts stelt verweerder dat geen redelijk denkende ondernemer de aan de onderhavige lening verbonden risico's zou hebben aanvaard. Ook hieruit volgt dat eiseres ter zake van de afwaardering van de vordering uit de lening niets ten laste van haar winst kan brengen. Tenslotte stelt verweerder dat, indien bij de bepaling van de winst wel met een afwaardering op de vordering uit de lening rekening moet worden gehouden, aan de vordering op 31 december 2002 een waarde van € 14.286 moet worden toegekend. In dat geval kan een bedrag van € 99.159 wegens afwaardering van de vordering op de belastbare winst in mindering worden gebracht.
4.1.3. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 9 mei 2008 (nr. 43.849, BNB 2008/191, LJN BD1108) als volgt geoordeeld:
" Indien en voor zover een geldverstrekking door een vennootschap aan haar aandeelhouder plaatsvindt onder zodanige voorwaarden en omstandigheden dat daarbij door die vennootschap een debiteurenrisico wordt gelopen dat een onafhankelijke derde niet zou hebben genomen, moet - behoudens bijzondere omstandigheden - ervan worden uitgegaan dat die vennootschap dat debiteurenrisico in zoverre heeft aanvaard met de bedoeling het belang van haar aandeelhouder in die hoedanigheid te dienen. Dit brengt mee dat een eventueel verlies op de geldlening in zoverre niet in mindering op de winst van die vennootschap kan worden gebracht."
Deze overweging van de Hoge Raad geldt naar het oordeel van de rechtbank ook ingeval een vennootschap aan haar dochtervennootschap een lening verstrekt onder zodanige voorwaarden en omstandigheden dat daarbij door die vennootschap een debiteurenrisico wordt gelopen dat een onafhankelijke derde niet zou hebben genomen. Een afwaarderingsverlies op de lening kan in dat geval evenmin bij de bepaling van de te belasten winst in aanmerking worden genomen.
4.2. Gelet hierop en op de gemotiveerde betwisting door eiseres van verweerders standpunt dat de lening op onzakelijke voorwaarden is aangegaan, ligt het op de weg van verweerder om feiten en omstandigheden aannemelijk te maken op grond waarvan kan worden geoordeeld dat zijn standpunt juist is. Verweerder heeft daartoe het volgende aangevoerd:
- Er zijn geen zekerheden gesteld;
- Er is een aflossingsschema overeengekomen, dat pas twee jaar na het verstrekken van de lening inging;
- Feitelijk heeft er geen enkele aflossing op de hoofdsom plaatsgevonden;
- De lening was renteloos tot en met ultimo 2002; een risico-opslag van 1,25% is, gelet op het hoge risico, dat met deze lening gemoeid was, veel te laag. De rente over de totale looptijd is zelfs lager dan het rendement op een risicovrije belegging zoals staatsobligaties van 5% in medio 2001;
- Op het moment van verstrekken van de lening was het eigen vermogen van [F] zeer gering in vergelijking met haar vreemde vermogen en beschikte zij over onvoldoende liquiditeit. Nochtans heeft eiseres geen achterstelling van concurrente crediteuren, geen solvabiliteitsgarantie en geen zekerheid gevraagd;
- De vordering uit de lening maakt het leeuwendeel (69%) van het eigen vermogen van eiseres uit;
- De vordering van eiseres op [F] was achtergesteld ten opzichte van de vordering uit de lening, die [M] N.V. (de huisbankier) heeft verstrekt;
- Er was ten tijde van het verstrekken van de lening reeds sprake van een zeer omvangrijke schuld van [F] aan [M] N.V.;
- Eiseres heeft nooit maatregelen tot verhaal getroffen;
- Eiseres heeft, anders dan zij stelt, nooit eigen vermogen ingebracht.
4.3. Eiseres heeft hiertegenover gesteld:
- De lening was een onderdeel van een geheel van afspraken die zijn gemaakt tussen vijf ten opzichte van elkaar onafhankelijk en zakelijk handelende partijen. Deze afspraken waren erop gericht een doorstart van de onderneming van [F] mogelijk te maken. De bij de afspraken betrokken partijen, die de markt goed kenden, waren ervan overtuigd dat een doorstart succesvol zou kunnen verlopen;
- De overeenkomst van geldlening is schriftelijk vastgelegd. Er zijn afspraken zijn gemaakt over rentebetalingen en er is een aflossingsschema opgenomen;
- Omdat [M] het verantwoord vond [F] een lening te verstrekken, hoefde eiseres evenmin twijfel te hebben zodat er ook voor haar sprake was van een zakelijke lening;
- De rente die banken in 2001 in rekening brachten voor een lening met zekerheidstelling bedroeg gemiddeld 5%. Eiseres heeft 6,25% in rekening gebracht. Deze rente ligt aanmerkelijk hoger dan de rente die eiseres bij de bank had kunnen krijgen op een spaarrekening. Het verschil diende ter compensatie van het gemis aan zekerheid /het grotere risico. De 12-maands euribor bedroeg ten tijde van het sluiten van de lening 4,31%;
- Partijen zijn overeengekomen dat [F] tot en met december 2002 vooralsnog geen rente verschuldigd was vanwege de liquiditeitspositie van [F]. Het was de bedoeling van partijen dat [F] de rente over deze periode alsnog zou betalen zodra de onderneming van [F] door de kritieke (door)startfase heen was. Iedere onafhankelijke derde zou de liquiditeitspositie van een onderneming als die van [F] in de startfase niet onnodig willen aantasten; de in dit geval gemaakte renteafspraken zijn niet ongebruikelijk. Met [M] N.V. is een dergelijke afspraak ook al eens gemaakt;
- Er was geen sprake van achterstelling. In de leningsovereenkomst tussen [F] en eiseres is geen achterstelling opgenomen. Ter zitting heeft eiseres gesteld dat de vermelding in de jaarstukken over 2001 van [F] over de achterstelling van de lening van eiseres op die van [M] N.V., kennelijk op een misverstand berust.
4.4.1. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder aannemelijk gemaakt, dat de geldverstrekking door eiseres aan [F] heeft plaatsgevonden onder zodanige voorwaarden en omstandigheden dat daarbij door eiseres een debiteurenrisico wordt gelopen dat een onafhankelijke derde niet zou hebben genomen.De rechtbank neemt hierbij het volgende in aanmerking.
4.4.2. De rechtbank merkt allereerst op dat zij, gelet op de hiervoor vastgestelde feiten, aannemelijk acht, dat de onderhavige vordering van eiseres op [F] betrekking heeft op de overname van de activa en activiteiten van [J] door [F]. Aan dit oordeel kan de enkele stelling van eiseres dat de lening is verstrekt voor de financiering van de bedrijfsactiviteiten ná de doorstart, niet afdoen.
4.4.3. De voorwaarden waaronder de leningovereenkomst is aangegaan, houden in dat [F] aan eiseres 6,25% rente verschuldigd is, te betalen in december, dat over de periode tot en met 31 december 2002 vooralsnog geen rente zal worden berekend en dat de lening vanaf 1 juli 2003 in 36 maandelijkse termijnen zal worden afgelost.
4.4.4. Uit de brief van 28 mei 2001 (zie 2.3 hiervoor) en hetgeen in de toelichting op de balans in drie verschillende jaarrekeningen is opgenomen over de achterstelling (zie 2.7 en 2.8), leidt de rechtbank af dat de vordering van eiseres op [F] ten opzichte van de vordering(en) van [M] N.V. steeds achtergesteld is geweest. Eiseres heeft, tegen over de betwisting door verweerder, niet aannemelijk dat de vermelding in de jaarrekeningen daarin per abuis zijn opgenomen. Verder acht de rechtbank van belang dat eiseres ten tijde van het tot stand komen van de leningsovereenkomst geen zekerheden heeft bedongen. Een zakelijk handelende geldverstrekker zou ter zake van geldverstrekking van een dergelijke omvang tenminste enige zekerheid van de debiteur hebben geëist. Voor het bedingen van zekerheden was temeer reden omdat het eigen vermogen van [F] ultimo 2001 zeer gering was. Het bedroeg € 29.418 (NLG 64.830) en viel in het niet ten opzichte van de door [M] N.V., andere schuldeisers en eiseres gezamenlijk verstrekte financieringen van € 2.446.733 (NLG 5.391.979). Dit klemt temeer nu [M] als financier niet-aandeelhouder wel de nodige zekerheden had bedongen.
4.4.5. Anders dan eiseres stelt, acht de rechtbank een rente van 6,25% niet voldoende om het gemis aan zekerheden te compenseren. De in rekening gebrachte rente oogt op zichzelf al bescheiden ten opzichte van de met de geldverstrekking gepaard gaande risico's. Het ging immers om een investering in een onderneming die al twee keer failliet was gegaan. Voorts was de lening achtergesteld en had de debiteur een slechte solvabiliteit. Weliswaar is, naar eiseres onweersproken heeft gesteld, de rente hoger dan de rente die een bank voor een lening met zekerheidstelling in rekening zou brengen, zodat de rente een risico-opslag bevat, maar eiseres heeft geen (cijfermatige) onderbouwing van deze risico-opslag gegeven. Daartegenover heeft verweerder gemotiveerd gesteld dat de bedongen rente een risico-opslag van hooguit 1,25% bevat en dat deze opslag volstrekt onvoldoende is gelet op het hoge risico dat eiseres liep. Daar komt bij dat de lening gedurende de eerste 18 maanden (vooralsnog) renteloos was. Indien deze renteloosheid in het rentepercentage wordt verdisconteerd komt, aldus verweerder, het effectief rendement per saldo nauwelijks boven dat van risicovrije obligaties uit.
De rechtbank heeft de omstandigheid, dat de 12-maands euribor ten tijde van het sluiten van de lening 4,31% bedroeg buiten beschouwing gelaten, omdat de Euribor tarieven niet geëigend zijn om als basis te dienen voor de berekening van rente over een periode die langer loopt dan 12 maanden.
4.4.6. Voorts is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een zodanig debiteurenrisico dat dit niet kan worden ondervangen middels een prijscorrectie in de vorm van bijvoorbeeld een hogere rente. Omdat zekerheden ontbreken is het niet mogelijk de lening te splitsen, zoals eiseres bepleit, in een zakelijk deel en een onzakelijk deel.
4.4.7. De omstandigheden, dat het vooralsnog niet berekenen van rente over de periode tot en met 31 december 2002 voorwaardelijk is geformuleerd en gekoppeld is aan de liquiditeitsproblemen van [F] alsmede dat [M] N.V. kennelijk eveneens tijdelijk afzag van het berekenen van rente. De rechtbank leidt dit laatste af uit de zinssnede in de brief van 28 mei 2001, luidende:
"Lopende de afwikkeling van bovenomschreven afspraken zal over het uitstaande bedrag van deze financiering geen rente worden gerekend.",
en uit de jaarrekening 2001 van [F], dat [M] N.V., conform afspraak, geen rente in rekening heeft gebracht.), doen niet aan af aan het oordeel van de rechtbank, dat eiseres aan [F] een lening heeft verstrekt onder zodanige voorwaarden en omstandigheden dat zij met betrekking tot het gehele bedrag van de lening een debiteurenrisico heeft gelopen dat een onafhankelijke derde niet zou hebben genomen. Eiseres heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd op grond waarvan de rechtbank anders zou moeten oordelen.
4.5. Gelet op hetgeen in 4.4.1 tot en met 4.4.7 hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat eiseres fiscaal geen afwaarderingsverlies op haar vordering op [F] in aanmerking kan nemen. Aan de overige standpunten van partijen met betrekking tot de aanwezigheid en de omvang van een ten laste van de winst te brengen afwaarderingsverlies, komt de rechtbank na dit oordeel niet meer toe. De rechtbank zal het beroep voor zover het de aanslag en de verliesvaststellingsbeschikking betreft, ongegrond verklaren.
Heffingsrente
4.6. Nu eiseres geen afzonderlijke grieven tegen de beschikking heffingsrente heeft aangevoerd en overigens niet is gebleken dat verweerder de heffingsrente te hoog heeft vastgesteld, zal de rechtbank ook het beroep met betrekking tot de beschikking heffingsrente ongegrond verklaren.
Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III BESLISSING
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. van Kempen, mr. G.J. van Leijenhorst en mr. R.C.H.M. Lips, in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.R.M. Dekker.
Uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2011
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.