Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 25-01-2011, BR2076, AWB 08/6449 OB en AWB 08/6450 OB

Rechtbank 's-Gravenhage, 25-01-2011, BR2076, AWB 08/6449 OB en AWB 08/6450 OB

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
25 januari 2011
Datum publicatie
20 juli 2011
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2011:BR2076
Zaaknummer
AWB 08/6449 OB en AWB 08/6450 OB

Inhoudsindicatie

Omzetbelasting. Fraude. Aftrek voorbelasting. Nultarief. Rechten van verdediging. Sopropé-arrest.

Aan eiseres, exploitante van een autobedrijf, zijn twee naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd, één van € 650.000 en één van € 740.640. De naheffingsaanslagen zien op geweigerde voorbelasting en op geweigerd nultarief. De rechtbank overweegt dat een afnemer het recht op vooraftrek niet verliest als de leverancier de omzetbelasting niet op aangifte voldoet, maar dat geen recht op vooraftrek bestaat voor leveringen die niet hebben plaatsgehad. In dat geval kan de ten onrechte in aftrek gebrachte omzetbelasting worden nageheven bij degene die de aftrek heeft genoten. Eiseres maakt niet aannemelijk dat de aan haar gefactureerde auto’s aan haar zijn geleverd door de ondernemers van wie de facturen afkomstig zijn. Evenmin heeft eiseres de toepasselijkheid van het nultarief aangetoond. In zoverre is het gelijk aan verweerder.

Het beroep van eiseres op Sopropé-arrest slaagt wel, omdat de eerste naheffingsaanslag zonder enige vooraankondiging is uitgereikt en direct en ineens invorderbaar is gesteld. Eiseres heeft dus niet vooraf de gelegenheid gekregen haar standpunten daarover kenbaar te maken. Daarmee is het beginsel van eerbiediging van de rechten van verdediging geschonden. Verweerder heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het gevaar van collusie rechtvaardigt dat de publieke belangen zwaarder moeten wegen dan die van eiseres. De stelling van verweerder dat op grond van het Kittel/Recolta-arrest bij fraude geen beroep kan worden gedaan op het gemeenschapsrecht treft geen doel omdat uit dat arrest niet volgt dat de algemene rechtsbeginselen van gemeenschapsrecht niet behoeven te worden geëerbiedigd. De rechtbank vernietigt de eerste en handhaaft de tweede naheffingsaanslag. Het verzoek van eiseres om integrale vergoeding van proceskosten wordt afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht, afdeling 4, meervoudige kamer

Procedurenummers: AWB 08/6449 OB en AWB 08/6450 OB

Uitspraakdatum: 25 januari 2011

Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

in de gedingen tussen

[X] B.V., gevestigd te [Z], eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/[te P], verweerder.

I PROCESVERLOOP

1.1. Verweerder heeft aan eiseres over het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004 twee naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd van respectievelijk € 650.000 en € 740.640 (aanslagnummers [nummer] en [nummer]). Bij de naheffingsaanslag met volgnummer [nummer] is tevens een bedrag van € 95.270 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.2. Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 18 juli 2008 en 1 augustus 2008 de naheffingsaanslagen gehandhaafd.

1.3. Eiseres heeft bij brief van 28 augustus 2008, door de rechtbank ontvangen op 29 augustus 2008, beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar. Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en verweerschriften ingediend.

1.4. Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend op 2 juni 2010. Verweerder heeft op 9 juni 2010 nadere stukken ingediend en heeft voorafgaand aan de zitting een pleitnota ingezonden. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juni 2010. Namens eiseres zijn daar verschenen [A] en [B]. Namens verweerder zijn verschenen [C] en [D].

1.5. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en meegedeeld dat in beginsel over zes weken schriftelijk uitspraak zal worden gedaan. Bij brief van 29 juni 2010 heeft de recht-bank aan partijen meegedeeld dat het onderzoek wordt heropend met het oog op het door eiseres gedane bewijsaanbod en het beroep van eiseres op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, van 18 december 2008 nr. C-349/07, LJN BG9363, Douanerechtspraak 2009/27 in de zaak Sopropé (hierna: het Sopropé-arrest). Eiseres is in de gelegenheid gesteld schriftelijke verklaringen te overleggen van de door haar ter zitting aangeboden getuigen. Verweerder is in de gelegenheid gesteld zich nader uit te laten over het beroep van eiseres op het Sopropé-arrest.

1.6. Bij brief van 16 augustus 2010 heeft de rechtbank aan partijen meegedeeld dat op 2 november 2010 een nadere zitting zal worden gehouden en dat eiseres daarvoor getuigen kan uitnodigen dan wel alsnog schriftelijke verklaringen kan inbrengen.

1.7. De nadere zitting heeft plaatsgevonden op 2 november 2010. Namens eiseres zijn daar verschenen [A] en [B]. Namens verweerder zijn verschenen [C], [D] en [E]. Eiseres heeft voor deze zitting negen getuigen opgeroepen van wie uiteindelijk alleen [F] is verschenen. Deze getuige is ter zitting onder ede gehoord.

1.8. Voorafgaand aan de nadere zitting hebben beide partijen nadere stukken ingediend welke steeds in afschrift zijn verstrekt aan de wederpartij.

Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.

1.9. Eiseres exploiteert in de jaren 2001 tot en met 2004 een auto-, garage- en autoscha-deherstelbedrijf. Voor deze activiteiten is zij ondernemer in de zin van de omzetbelasting. Directeur en enig aandeelhouder van eiseres is [G] (hierna: [G]).

1.10. In de jaren 2004-2006 is door verweerder in samenwerking met buitenlandse belastingdiensten en de Belastingdienst/Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst - Economische controledienst (FIOD-ECD) (hierna: FIOD-ECD) onderzoek gedaan naar een carrouselfraude met auto's. Het onderzoek is begonnen op of omstreeks 18 november 2004 met de aankondiging van een deelonderzoek (hierna: het boekenonderzoek) naar intracommunautaire leveringen en verwervingen door eiseres. Het boekenonderzoek is op 8 december 2004 gestart. Bij brief van 28 april 2005 is meegedeeld dat het onderzoek wordt uitgebreid naar alle in- en verkopen van auto's (en eventueel alle andere transacties) in de periode van 1 januari 2001 tot en met 28 april 2005. Als uitvloeisel van het boekenonder-zoek heeft verweerder onderzoeken ingesteld bij derden, waaronder B.V. [H], ([I], en [J] Holdings BV (hierna: [J]), en is door de FIOD-ECD een strafrechtelijk onderzoek tegen (onder andere) eiseres geopend. Tot de gedingstukken behoren afschriften van het controlerapport dat met dagtekening 8 september 2006 van het boekenonderzoek is opgemaakt (hierna: het controlerapport) en van de strafrechtelijke processen-verbaal betreffende eiseres, [H], [I] en [J]. Het controlerapport is op 8 september 2006 aan eiseres verzonden en haar is de gelegenheid geboden daar binnen twee weken op te reageren.

1.11. De naheffingsaanslag van € 650.000 (hierna ook: de eerste naheffingsaanslag) is gedagtekend 28 april 2005. De aanslag is op diezelfde dag uitgereikt tijdens een bij eiseres gehouden huiszoeking in het kader van het strafrechtelijke onderzoek en is op de voet van artikel 10, eerste lid, onderdeel b, en artikel 15 van de Invorderingswet 1990 terstond en tot het volle bedrag invorderbaar verklaard. De naheffingsaanslag van € 740.640 (hierna ook: de tweede naheffingsaanslag) is gedagtekend 26 september 2006.

1.12. Het controlerapport vermeldt onder meer de volgende, door eiseres niet betwiste bevindingen.

Inzake [H] (onderdeel 3.2 controlerapport)

1.12.1. In de administratie van eiseres zijn tachtig facturen van [H] aangetroffen voor de levering van auto's. De facturen zijn gedagtekend in de periode 17 september 2001 tot en met 28 februari 2003. Bestuurder van [H] in die periode was [K]. [H] was volgens de vermelding op de facturen gevestigd aan de [adres]. Dit betreft een woonadres, waar geen garagebedrijf gevestigd is (geweest).

1.12.2. Van de op de facturen van [H] vermelde auto's zijn er (ten minste) eenentwintig oorspronkelijk afkomstig van [L] GmbH te Oostenrijk (hierna: [L]). [L] heeft voor deze auto's facturen opgemaakt, aanvankelijk op naam van [K]. Omdat bij controle door [L] bleek dat het op de facturen vermelde zogeheten UID nummer niet was toegekend aan [K] maar aan [H] zijn de facturen nadien opnieuw opgemaakt op naam van [H]. Voor achttien van de eenentwintig auto's heeft eiseres de door [L] opgemaakte factuur rechtstreeks betaald aan [L] en heeft zij daarnaast bedragen overgemaakt naar bankrekening [rekening] bij de [Bank] (hierna: rekening [rekening]) met als omschrijving "[H] BV". [K] is als enige gemachtigd voor deze rekening. Voor twee auto's heeft eiseres de door [H] aan haar gerichte factuur betaald op rekening [rekening].

1.12.3. Van de op de facturen van [H] vermelde auto's zijn er (ten mins[M]negen oorspronkelijk afkomstig van [M] (hierna: [M]). [M] heeft voor deze auto's facturen opgemaakt op naam van [H], van [I] en van [J]. Voor acht van de negen auto's heeft eiseres de op de facturen van [H], [I] en [J] vermelde koopprijs (incl BTW) overgemaakt naar rekening [rekening] met als omschrijving "[H] BV". In één geval is de door [M] opgemaakte factuur rechtstreeks door eiseres betaald aan [M].

1.12.4. Vrijwel alle stortingen op rekening [rekening] in de periode september 2001 tot en met februari 2003 zijn afkomstig van eiseres.

1.12.5. In de administratie van eiseres zijn geen koopcontracten met, of opdrachtbeves-tigingen van, [H] aangetroffen.

Inzake [J] (onderdeel 3.3 controlerapport)

1.12.6. In de administratie van eiseres zijn achtendertig facturen van [J] aangetroffen voor de levering van auto's. De facturen zijn gedagtekend in de periode 25 februari 2003 tot en met mei 2003. Bestuurder van [J] in die periode was [K]. [J] was volgens de vermelding op de facturen gevestigd aan de [adres]. Dit betreft een woonadres, waar geen garagebedrijf gevestigd is (geweest).

1.12.7. Van de op de facturen van [J] vermelde auto's zijn er (ten minste) tien oorspronkelijk afkomstig van [L]. [L] heeft voor deze auto's facturen opgemaakt, aanvankelijk op naam van [K] en daarna (nogmaals) op naam van [H] (zie onder 1.12.2). Eiseres heeft de door [L] opgemaakte facturen rechtstreeks betaald aan [L] en daarnaast bedragen overgemaakt naar bankrekening [rekening] bij de [Bank] (hierna: rekening [rekening]) met als omschrijving "Stichting Administratiekantoor [J]". [K] is als enige gemachtigd voor deze rekening.

1.12.8. Van de op de facturen van [J] vermelde auto's zijn er (ten minste) vier oorspronkelijk afkomstig van [N] GmbH te Duitsland (hierna: [N]).

[N] heeft voor deze auto's facturen opgemaakt op naam van Stichting Administratie-kantoor [J]. De door [N] opgemaakte facturen zijn door eiseres rechtstreeks betaald aan [N]. Daarnaast heeft eiseres bedragen overgemaakt naar rekening [rekening] met als omschrijving "Stichting Administratiekantoor [J]" en naar rekening [rekening] met als omschrijving "[H] BV". "Verbindliche Bestellungen" voor auto's bij [N] en akkoordverklaringen inzake die bestellingen werden naar en vanaf het faxnummer van eiseres verzonden.

1.12.9. Van de op de facturen van [J] vermelde auto's zijn er (ten minste) twee oorspronkelijk afkomstig van [O] te Italië (hierna: [O]).

[O] heeft voor deze auto's facturen opgemaakt op naam van [J]. Eiseres heeft de door [O] opgemaakte facturen rechtstreeks betaald aan [O] en daarnaast bedragen overgemaakt naar rekening [rekening] met als omschrijving "Stichting Administratie-kantoor [J]".

1.12.10. Alle stortingen op rekening [rekening] in de gecontroleerde periode waren afkomstig van eiseres.

1.12.11. Van de op de facturen van [J] vermelde auto's zijn er (ten minste) zes oorspronkelijk verkocht door [L] aan Autobedrijf [Q] BV, die de auto's vervolgens heeft gefactureerd aan [R] te België (hierna: [R]). [R] heeft voor deze auto's facturen opgemaakt op naam van [J]. Er heeft geen levering aan [R] plaatsgehad.

1.12.12. In de administratie van eiseres zijn geen koopcontracten met, of opdrachtbeves-tigingen van, [J] aangetroffen.

Inzake [I] (onderdeel 3.4 controlerapport)

1.12.13. In de administratie van eiseres zijn dertien facturen van [I] aangetroffen voor de levering van auto's. De facturen zijn gedagtekend in de periode 12 januari 2001 tot en met 6 augustus 2001. Bestuurder van [I] in die periode was [S]. [I] had als vestigingsadres een postbusnummer en als correspondentieadres [adres]. Op dit adres is geen garagebedrijf gevestigd (geweest).

1.12.14. Van de op de facturen van [I] vermelde auto's zijn er (ten minste) zes oorspron-kelijk afkomstig van [M]. [M] heeft voor deze auto's facturen opgemaakt op naam van [H]. In één geval is de door [I] opgemaakte factuur door eiseres betaald op een bankrekening op naam van [I] Management. In de overige gevallen is niet bekend hoe de facturen zijn betaald. Voor verschillende van deze auto's is door [M] een fax verzonden naar eiseres op het faxnummer van eiseres. Ter zake van verschillende van deze transacties heeft [S] aan [M] per fax meegedeeld dat deze informatie moest zenden naar het faxnummer van eiseres.

1.12.15. [K] heeft verklaard dat hij in opdracht van [G] de door eiseres naar de rekening [rekening] overgemaakte bedragen overboekte naar de oorspronkelijke buitenlandse leverancier of in contanten opnam, dat hij in opdracht en op aanwijzing van [G] valse facturen van [H] en [J] opmaakte op naam van eiseres en aan eiseres verzond, en dat hij voor dit alles een vergoeding van € 300 à € 500 per auto ontving. [K] heeft voorts verklaard dat er geen daadwerkelijke transacties met [L] zijn geweest en dat de van [M] afkomstige auto's zijn gekocht door [G]. De contacten tussen [M] en eiseres verliepen aanvankelijk via [S], [K] en [T] (hierna: [T]). [M] ging ervan uit dat zij optraden namens eiseres en dat [H] eigendom was van [G]. In een aantal gevallen zijn van [L] of [M] afkomstige auto's rechtstreeks afgeleverd bij eiseres.

1.12.16. De koopprijs van de auto's die is vermeld op de door [H], [J] en [I] aan eiseres gerichte facturen is telkens lager dan de koopprijs die is vermeld op de facturen die ter zake van die auto's op naam van [H], [J] en [I] zijn opgemaakt door de buitenlandse leveranciers. Eiseres heeft de omzetbelasting die is vermeld op door de [H], [J] en [I] opgemaakte en aan eiseres gerichte facturen als voorbelasting in aftrek gebracht.

Inzake intracommunautaire leveringen (onderdelen 3.7.4-3.7.6, 3.8 en 3.10 controlerapport)

1.12.17. Eiseres heeft in de periode van 5 augustus 2002 tot en met februari 2004 drieënveertig facturen opgemaa[V]m van [U] te België. Van de drieënveertig facturen zijn er elf opgemaakt in 2002 voor de levering van elf auto's voor een bedrag van in totaal € 448.900 (exclusief omzetbelasting), eenendertig facturen zijn opgemaakt in 2003 voor de levering van eenendertig auto's voor een bedrag van in totaal € 1.172.640 (exclusief omzetbelasting) en één factuur is opgemaakt in 2004 voor de levering van één auto voor een bedrag van € 37.400 (exclusief omzetbelasting). Eiseres heeft de op de facturen vermelde bedragen als kasontvangsten verantwoord in de admini-stratie en tegen het nultarief aangegeven in de opgave intracommunautaire leveringen. Tijdens het boekenonderzoek zijn in de administratie van eiseres voor de auto's geen vervoersbescheiden, aan- of verkoopbescheiden, orderbevestigingen of andere bescheiden aangetroffen, behoudens zes vervoersverklaringen uit 2003, waarin is vermeld dat de desbetreffende auto's naar België zijn vervoerd. [V] heeft verklaard dat hij in de gecontroleerde periode ongeveer 7 auto's van eiseres heeft gekocht.

1.12.18. Eiseres heeft drie facturen opgemaakt met dagtekening 8 augustus 2002 op naam van [W] te België voor een totaalbedrag van € 120.156 (exclusief omzetbelasting). De drie facturen hebben betrekking op drie auto's waarvoor [H] fac-turen heeft opgemaakt op naam van eiseres. Eiseres heeft de op de (door haar opgemaakte) facturen vermelde bedragen als kasontvangsten verantwoord in de administratie en tegen het nultarief aangegeven in de opgave intracommunautaire leveringen. In de administratie van eiseres zijn voor de auto's geen vervoersbescheiden, aan- of verkoopbescheiden, order-bevestigingen of andere bescheiden aangetroffen.

1.12.19. Eiseres heeft met dagtekening 8 en 26 november 2002 twee facturen opgemaakt op naam van [Y] te België voor een totaalbedrag van € 52.000 (exclusief omzetbelasting). Eiseres heeft de op de facturen vermelde bedragen als kasontvangsten verantwoord in de administratie en tegen het nultarief aangegeven in de opgave intracommunautaire leveringen. In de administratie van eiseres zijn voor de auto's geen vervoersbescheiden, aan- of verkoopbescheiden, orderbevestigingen of andere bescheiden aangetroffen. [Y] heeft tegenover de Belgische fiscus verklaard dat hij nooit auto's heeft gekocht bij eiseres.

1.12.20. Eiseres heeft met dagtekening 15 april 2003 twee facturen opgemaakt op naam van [AA] te Italië voor een totaalbedrag van € 82.500 (exclusief omzetbelasting). Eiseres heeft de op de facturen vermelde bedragen als kasontvangsten verantwoord in de administratie en tegen het nultarief aangegeven in de opgave intracom-munautaire leveringen. Tevens is een bedrag van € 12.000 per bank ontvangen, dat volgens de omschrijving betrekking had op één van de auto's. In de administratie van eiseres zijn voor de auto's geen vervoersbescheiden, aan- of verkoopbescheiden, orderbevestigingen of andere bescheiden aangetroffen.

1.13. Op grond van het controlerapport en hetgeen overigens uit het boekenonderzoek en het strafrechtelijk onderzoek naar voren is gekomen, heeft verweerder geconcludeerd dat eiseres deelnam aan een carrouselfraude, dat alle onder 1.12 genoemde facturen van [H], [J] en [I] valselijk zijn opgemaakt, dat de daarop vermelde auto's niet door [H], [J] en [I] aan eiseres zijn geleverd, en voorts dat niet is aangetoond dat de auto's die zijn vermeld op de onder 1.12 genoemde facturen van eiseres aan buitenlandse afnemers daadwerkelijk naar het buitenland zijn vervoerd. Verweerder heeft daarom de volgende correcties berekend:

tabel 1

Geschil

1.14. In geschil zijn de onder 1.13 genoemde correcties. Voorts is in geschil of de aan-slagen moeten worden vernietigd gezien hetgeen in het Sopropé-arrest inzake het Europese beginsel van de eerbiediging van de rechten van verdediging is vastgesteld. Ten slotte is in geschil of verweerder moet worden veroordeeld tot integrale vergoeding van de kosten van de procedure.

1.15. De standpunten van eiseres kunnen als volgt worden samengevat.

1.15.1. Er is geen sprake van carrouselfraude zoals door verweerder wordt gesteld. De auto's die zijn vermeld op de bij eiseres aangetroffen facturen van [H], [I] en [J], zijn door deze vennootschappen betrokken van de buitenlandse leveranciers en vervolgens door hen aan eiseres verkocht en geleverd. Dit blijkt onder meer uit correspondentie tussen [K] en eiseres alsmede uit de verklaringen die zijn afgelegd door de buitenlandse leveranciers en door de transporteur [BB]. Ook andere getuigen kunnen dit bevestigen. Voor zover [S] en/of [K] in andere zin hebben verklaard, zijn hun verklaringen onbetrouwbaar en onjuist. Dit laatste geldt eveneens voor hun verklaringen dat eiseres aan de buitenlandse leveranciers opdracht gaf om de facturen betreffende aan haar geleverde auto's op te maken op naam van [H], [I] of [J]. De omstandigheden dat een factuur van [H] is aangetroffen op een computer bij eiseres, dat eiseres rechtstreeks heeft betaald aan buitenlandse leveranciers en dat er correspondentie tussen eiseres en buitenlandse leveranciers en faxberichten van eiseres aan [K] zijn aangetroffen, worden verklaard door het feit dat [K] op een gegeven moment zijn verplichtingen niet meer nakwam. Als gevolg hiervan zag eiseres zich gedwongen zelf facturen op te maken teneinde haar administratie in orde te krijgen in verband met de (door)verkoop van de betreffende auto's en om zelf rechtstreeks contact te leggen met de buitenlandse leveranciers. Het gaat hier om een gering aantal transacties in 2003, waaraan verweerder ten onrechte de conclusie verbindt dat in de jaren 2001-2004 geen enkele levering door [H], [I] en [J] aan eiseres heeft plaatsgehad.

Eiseres bestrijdt dat [H], [I] en [J] de door hen aan eiseres in rekening gebrachte omzetbelasting niet op aangifte hebben voldaan. Het enkele feit dat sprake is van gefaxte of gekopieerde facturen rechtvaardigt niet de weigering van vooraftrek. Verweerder heeft zijn stellingen dienaangaande niet nader gespecificeerd.

1.15.2. Alle aan [U] en [W] geleverde auto's zijn door [V] zelf of zijn chauffeur [CC] opgehaald. Dit blijkt onder meer uit diverse verklaringen en uit de bescheiden die zijn overgelegd als bijlage 15 bij het beroepschrift. Ook getuigen kunnen dit bevestigen. De toepassing van het nultarief kan niet worden geweigerd op de grond dat de bescheiden waaruit de toepassing van het nultarief blijkt pas in de bezwaarfase zijn overgelegd, noch op de grond dat de bescheiden niet afkomstig zijn uit de administratie van eiseres.

1.15.3. Op grond van het Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 12 februari 2009, nr. CPP2009/263M, V-N 2009/11.21 (voorheen het Besluit van 12 augustus 2004,

nr. CPP2004/1537M, V-N 2004/45.17 en hierna: het Besluit van de Staatssecretaris) had verweerder moeten naheffen bij [J], [H] en [I]. Door na te heffen bij eiseres handelt verweerder in strijd met het vertrouwens-, zorgvuldigheids- en evenredigheids-beginsel.

1.15.4. De naheffingsaanslagen moeten gezien het Sopropé-arrest worden vernietigd, omdat eiseres niet of onvoldoende gelegenheid is geboden om zich voorafgaand aan het opleggen van de naheffingsaanslagen daartegen te verweren.

1.15.5. Verweerder heeft gedurende het gehele onderzoek, in de aanslagregelende fase en in de bezwaarfase dermate onzorgvuldig gehandeld dat een integrale kostenvergoeding op zijn plaats is.

1.16. De standpunten van verweerder kunnen als volgt worden samengevat.

1.16.1. Eiseres nam deel aan een grootschalige internationale carrouselfraude. De auto's die zijn vermeld op de bij eiseres aangetroffen facturen van [H], [I] en [J], zijn door de buitenlandse leveranciers niet via deze vennootschappen maar rechtstreeks aan eiseres verkocht en geleverd, waarbij de facturen op aanwijzing van eiseres zijn opgemaakt op naam van, en zijn uitgereikt aan [H], [I] en [J]. De door deze vennootschap-pen opgemaakte en aan eiseres uitgereikte facturen zijn op aanwijzing van eiseres door [S] en/of [K] vals opgemaakt aan de hand van door eiseres verstrekte gegevens. Aangezien de op die facturen vermelde auto's niet door [H], [I] en [J] aan eiseres zijn geleverd, heeft eiseres ingevolge artikel 15 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet) geen recht op aftrek van de op die facturen vermelde omzetbelasting. Dit is de reden waarom de in aftrek gebrachte voorbelasting is nageheven. De omstandig-heid dat de facturen zijn gefaxt of gekopieerd of andere gebreken vertonen, speelt daarbij geen rol. Naheffing is bovendien gerechtvaardigd op grond van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna: HvJ EG) van 6 juli 2006 in de gevoegde zaken C-439/04 (Kittel) en C-440/04 (Recolta), LJN AY7327 (hierna: Kittel/Recolta-arrest) omdat eiseres wist of kon weten dat zij deelnam aan een carrouselfraude.

1.16.2. Eiseres heeft geen recht op toepassing van het nultarief op de onder 1.12.17 tot en met 1.12.20 genoemde transacties. Primair omdat tijdens het boekenonderzoek geen boeken en bescheiden zijn aangetroffen waaruit toepassing van het nultarief blijkt en subsidiair omdat de door eiseres nadien overgelegde bescheiden daartoe onvoldoende bewijs opleveren.

1.16.3. De naheffing bij eiseres is niet in strijd met het Besluit van de Staatssecretaris, omdat geen enkele administratie van [J], [H] en [I] is aangetroffen en deze vennootschappen bovendien geen enkel verhaal bieden.

1.16.4. Van strijd met het Sopropé-arrest is geen sprake, omdat eiseres voldoende gelegenheid heeft gehad om zich voorafgaand aan het opleggen van de naheffingsaanslagen daartegen te verweren en te reageren op het controlerapport. Voorts is in het Kittel/Recolta-arrest geoordeeld dat indien sprake is van fraude of misbruik aan belastingplichtige geen beroep op het gemeenschapsrecht toekomt.

1.16.5. Van onzorgvuldig handelen door verweerder is geen sprake. Er is dan ook geen reden voor toekenning van een schadevergoeding of een integrale kostenvergoeding.

1.17. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en (primair) tot vernietiging van de naheffingsaanslagen dan wel (subsidiair) tot terugwijzing van de zaken naar verweerder. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.

II OVERWEGINGEN

De correctie van de vooraftrek

2.1. De rechtbank stelt bij de beoordeling van de correctie wegens ten onrechte genoten vooraftrek het volgende voorop.

2.1.1. Ingevolge artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet kan een ondernemer de aan hem door een ondernemer op een voorgeschreven factuur in rekening gebrachte omzetbelasting in aftrek brengen. Op de ondernemer rust de last om aannemelijk te maken dat hij terecht en tot het juiste bedrag omzetbelasting in aftrek heeft gebracht. In het algemeen behoudt de ondernemer die beschikt over juiste facturen het recht op aftrek van de op die facturen in rekening gebrachte omzetbelasting. Dat de leverancier de desbe-treffende omzetbelasting niet op aangifte heeft voldaan tast op zich het recht op vooraftrek niet aan.

2.1.2. Indien sprake is van facturen die zijn opgemaakt en uitgereikt aan een ondernemer voor leveringen welke in werkelijkheid nooit hebben plaatsgehad bestaat geen recht op aftrek van voorbelasting en kan ten onrechte in aftrek gebrachte omzetbelasting worden nageheven bij degene die deze aftrek heeft genoten, in dit geval eiseres (vgl. HR 1 maart 2002, nr. 36 908, LJN AD9704).

2.2. Verweerder heeft in zijn verweerschriften, mede onder verwijzing naar het controlerapport, uitvoerig en gemotiveerd betwist dat [H], [J] en [I] de auto's die zijn vermeld op de door hen aan eiseres uitgereikte facturen daadwerkelijk aan eiseres hebben geleverd.

2.3. Onder de levering van een goed in de zin van de omzetbelasting, en dus ook in de zin van artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet, dient te worden verstaan de overdracht of overgang van de macht om als eigenaar over dat goed te beschikken. In de betwisting door verweerder ligt de stelling besloten dat [H], [J] en [I] nooit eigenaar zijn geweest van de auto's die zijn vermeld op de door hen aan eiseres uitgereikte facturen en dat [S], [T] en [K] in hun contacten met de buitenlandse leveran-ciers of met transporteurs steeds zijn opgetreden namens eiseres.

2.4. Het ligt op de weg van eiseres aannemelijk te maken dat zij de nageheven omzetbelasting terecht heeft afgetrokken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder niet aannemelijk gemaakt dat de macht om als eigenaar te beschikken over de auto's die zijn vermeld op de door [H], [J] en [I] aan eiseres uitgereikte facturen door [H], [J] en [I] is overgedragen aan, of van hen is overgegaan naar, eiseres. De rechtbank neemt daarbij het volgende in aanmerking.

2.5. Het betoog van eiseres dat verweerder zich bij het aanbrengen van de correctie uitsluitend of althans te veel heeft gericht op enkele transacties in 2003, toen volgens eiseres [K] zijn verplichtingen niet langer nakwam, miskent in de eerste plaats dat de bewijslast inzake de vooraftrek op eiseres rust en bovendien dat aan de correctie ook andere bevindingen ten grondslag liggen, zoals blijkt uit het controlerapport. Hetgeen verweerder heeft aangevoerd, rechtvaardigt diens twijfel aan de juistheid van de gepresenteerde transacties tussen [H], [J] en [I] enerzijds en eiseres anderzijds, ook die in 2001 en 2002. Het ligt dan op de weg van eiseres om het recht op vooraftrek aannemelijk te maken. Het vorenstaande geldt ook voor de stelling van eiseres dat verweerder niet alle 132 facturen heeft overgelegd. Indien eiseres van mening is dat deze kunnen bijdragen aan het door haar te leveren bewijs had zij de ontbrekende facturen, die afkomstig zijn uit haar eigen administratie, in het geding kunnen brengen.

2.6. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar stellingen gewezen op de verklaringen die zijn afgelegd door [M], [DD] en [BB] (producties 9, 10 en 11 bij de beroep-schriften). Uit deze verklaringen kan worden afgeleid dat [S] en [K] auto's hebben uitgezocht en besteld bij de desbetreffende buitenlandse leveranciers en dat zij waren betrokken bij het transport van de betreffende auto's. De verklaringen werpen echter geen licht op de vraag in welke hoedanigheid zij daarbij optraden en (dus) ook niet op de vraag of [H], [I] en [J] op enigerlei wijze op enig moment eigenaar zijn geweest van de betreffende auto's. Het vorenstaande geldt ook voor de stelling van eiseres dat [K], of in diens opdracht [BB], auto's afleverde bij eiseres en voor de omstandigheid dat [K] heeft gecorrespondeerd met buitenlandse leveranciers. De verklaring van [BB] ondersteunt overigens de stelling van verweerder dat de aan eiseres geleverde auto's rechtstreeks afkomstig waren van de buitenlandse leveranciers.

2.7. Eiseres heeft in dit verband [M], [DD] en [BB] opgeroepen als getuige, zij hebben daaraan evenwel geen gehoor gegeven. De rechtbank ziet om de volgende redenen geen aanleiding om, zoals eiseres heeft verzocht, deze getuigen op te roepen.

2.7.1. [BB] zou volgens eiseres kunnen verklaren dat hij in opdracht van [S] en [K] vanuit Duitsland en Oostenrijk auto's heeft vervoerd naar eiseres. Dat volgt echter reeds uit het tot de gedingstukken behorende overzichtsproces-verbaal.

2.7.2. [M] en [DD] zouden volgens eiseres kunnen verklaren over hun (rechtstreekse) zakelijke contacten met [K] en/of [S]. Daarover hebben zij zich echter blijkens de processen-verbaal van hun getuigenverklaringen reeds uitgelaten. Kopieën van die processen-verbaal behoren tot de gedingstukken.

2.7.3. Voorts ziet de rechtbank niet dat die verklaringen enig bewijs zouden kunnen vormen voor de stelling dat de auto's op enig moment eigendom zijn geweest van [H], [I] en [J].

2.8. Aan de door eiseres als productie 12 bij de beroepschriften overgelegde bankaf-schriften komt onvoldoende betekenis toe, aangezien niet blijkt op welke auto's de op deze afschriften vermelde betalingen betrekking hebben en daaruit ook overigens niet kan worden afgeleid dat [H], [I] en [J] op enigerlei wijze op enig moment eigenaar zijn geweest van de betreffende auto's.

2.9. Eiseres maakt niet aannemelijk dat de stelling van verweerder dat [K] en [S] op aanwijzing van eiseres facturen opmaakten aan de hand van door eiseres verstrekte gegevens en deze vervolgens uitreikten aan eiseres, onjuist is. Eiseres heeft deze stelling wel betwist, maar niet weerlegd, zoals zij - gelet op de op haar rustende bewijslast - had moeten doen. Hetgeen eiseres in dit verband heeft aangevoerd acht de rechtbank, mede in het licht van hetgeen hiervóór is overwogen, daartoe onvoldoende. De rechtbank ziet ervan af [K] op te roepen als getuige om hem te horen over de door hem eerder afgelegde, en door eiseres als onjuist aangeduide, verklaringen. Ook indien die voor eiseres belastende verklaringen buiten beschouwing worden gelaten is eiseres niet geslaagd in het van haar verlangde bewijs. De verklaring die [S] op 9 oktober 2006 heeft afgelegd met betrekking tot de verkopen door [I] is strijdig met zijn eerdere verklaring van 15 mei 2006 en om die reden voor de rechtbank ongeloofwaardig. De verklaring ter zitting van getuige Berghout in dit kader biedt geen steun aan het standpunt van eiseres nu uit die verklaring slechts blijkt dat de getuige [K] kent en dat hij deze wel eens heeft gezien bij eiseres en dat hij [S] niet kent.

2.10. Op grond van het overwogene onder 2.1 tot en met 2.9 is de rechtbank van oordeel dat de door [H], [I] en [J] in rekening gebrachte omzetbelasting ten onrechte in aftrek is gebracht, omdat deze geen betrekking heeft op leveringen door [H], [I] en [J] aan eiseres. Daarbij kan in het midden blijven of sprake is van carrouselfraude, van gekopieerde of gefaxte facturen of van onvolledige facturen, omdat het in de vorige volzin gegeven oordeel de correctie van de vooraftrek zelfstandig draagt.

2.11. De vervolgens te beantwoorden vraag is of verweerder de ten onrechte in aftrek gebrachte omzetbelasting kan naheffen van eiseres of dat hij dat op grond van het Besluit van de Staatssecretaris van Financiën had moeten doen bij [H], [I] en [J].

2.12. Het Besluit van de Staatssecretaris ziet slechts op gevallen waarin feitelijk een prestatie is verricht jegens degene aan wie de factuur is gericht, en aan die prestatie door de daarbij betrokken partijen voor de heffing van omzetbelasting een onjuist gevolg is verbon-den (vgl. HR 1 maart 2002, nr. 36 908, LJN AD9704). Zoals volgt uit hetgeen hiervoor is overwogen, doet een dergelijk geval zich hier niet voor, omdat [H], [I] en [J] geen prestaties jegens eiseres hebben verricht. Reeds hierom faalt het beroep van eiseres op het Besluit van de Staatssecretaris.

2.13. Voor zover de stelling van eiseres, dat niet vaststaat dat [H], [J] en [I] de op door hen aan eiseres uitgereikte facturen vermelde omzetbelasting niet op aangifte hebben voldaan, moet worden beoordeeld in het kader van haar beroep op het vertrouwens-, zorgvuldigheids- en evenredigheidsbeginsel, heeft eiseres die - door haar te bewijzen en door verweerder betwiste - stelling niet aannemelijk gemaakt. Daarbij is niet van belang of [H], [J] en [I] wel of geen aangifte hebben gedaan, maar slechts of zij de door hen verschuldigde omzetbelasting hebben betaald. Daaromtrent is niets gesteld of gebleken. Verder heeft verweerder ter zitting onweersproken gesteld dat [H], [I] en [J] geen verhaal bieden. Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank ziet geen reden het, voor het overige niet onderbouwde, beroep van eiseres op het vertrouwens-, zorgvuldigheids- en evenredigheidsbeginsel te honoreren.

De correctie van het nultarief

2.14. Ingevolge artikel 9, tweede lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet in verbinding met post a.6 van de bij de Wet behorende tabel II geldt het tarief van nihil voor leveringen van goederen die worden vervoerd naar een andere lidstaat, wanneer deze goederen aldaar zijn onderworpen aan heffing van belasting ter zake van een intracommunautaire verwer-ving van die goederen. Ingevolge artikel 12 van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 geldt de aanspraak op toepassing van het tarief van nihil voor de hiervoor bedoelde intracommunautaire leveringen slechts indien de toepasselijkheid van dat tarief uit boeken en bescheiden blijkt. Het in dit kader te leveren bewijs behoeft niet aan speciale eisen te voldoen. De betrokken belastingplichtige dient boeken en bescheiden over te leggen die uitwijzen dat zij betrekking hebben op de goederen waarvoor aanspraak wordt gemaakt op toepassing van het nultarief en die tevens uitwijzen dat die goederen daadwerkelijk in het kader van de levering naar een andere lidstaat zijn vervoerd. Indien die boeken en bescheiden gegevens bevatten die naar hun aard geschikt zijn om het evenbedoelde vervoer van de goederen aan te tonen, en de documenten zelf geen gebreken vertonen, moet worden aangenomen dat het te verlangen bewijs is geleverd (vgl. HR 5 juni 2009, nr. 43 853, LJN BD3571).

2.15. Ten bewijze van het recht op toepassing van het nultarief heeft eiseres de stukken overgelegd die als bijlage 15 bij de beroepschriften zijn gevoegd en heeft zij getuigenbewijs aangeboden.

2.16. Verweerder heeft, onder verwijzing naar HvJ EG 27 september 2007 in de zaak C-409/04, (Teleos c.s.), LJN BB5910, BNB 2008/11, primair gesteld dat eiseres het door haar te leveren bewijs niet heeft geleverd, omdat de onder 4.9 bedoelde stukken niet ten tijde van het boekenonderzoek aanwezig waren in de administratie van eiseres. De rechtbank verwerpt dit standpunt, omdat deze eis geen steun vindt in de Wet en evenmin in het gemeenschapsrecht (vgl. HvJ EG 27 september 2007, nr. C-146/05 (Collée), LJN BB5911, BNB 2008/12).

2.17. De als bijlage 15 bij de beroepschriften gevoegde stukken en het door eiseres aangeboden bewijs hebben geen betrekking op de facturen die zijn gericht aan

[Y] (zie 2.4.17) en aan [AA] (zie 2.4.18). Nu terzake van deze facturen ook geen andere bescheiden zijn overgelegd, heeft eiseres reeds om die reden niet aannemelijk gemaakt dat zij voor de op deze facturen vermelde leveringen recht heeft op toepassing van het nultarief.

2.18. Voor zover de stukken uit bijlage 15 bij de beroepschriften moeten dienen als bewijs van vervoer van de auto's naar een andere lidstaat voor de leveringen aan [U] en [W] is de rechtbank van oordeel dat hiermee niet is aangetoond dat eiseres terecht het nultarief heeft toegepast op de desbetreffende leveringen. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.

2.18.1. De stukken bestaan voornamelijk uit setjes per auto van facturen van eiseres aan [U] en aan [W], facturen van die afnemers aan [EE] (gevestigd in Nederland) en afhaalverklaringen en/of CMR's van [EE]. Eiseres stelt dat uit de afhaalverklaringen van [EE] zonder meer volgt dat de desbetreffende auto's zich ten tijde van het opmaken van die afhaalverklaringen daadwerkelijk in België bevonden en dat die auto's dus in het kader van de leveringen van [G] naar België zijn getransporteerd. De rechtbank volgt eiseres niet in die stelling. De betreffende facturen en afhaalverklaringen bieden onvoldoende inzicht in wat er met de op de facturen van eiseres vermelde auto's is gebeurd tussen het moment van factureren en het moment waarop de auto's door [U] zijn gefactureerd. Anders dan eiseres stelt, dwingt het samenstel van documenten per auto niet zonder meer tot de conclusie dat de auto's na levering door eiseres rechtstreeks zijn vervoerd naar België. Uit de documenten kan evenmin anderszins met voldoende zekerheid worden afgeleid dat op de desbetreffende leveringen het nultarief van toepassing is. De rechtbank heeft hiermee ook meegewogen dat in de overgelegde stukken verschillende onregelmatigheden kunnen worden vastgesteld. Zo ontbreekt op vrijwel alle overgelegde CMR's de handtekening voor ontvangst, staan op de afhaalverklaring van 12 augustus 2002 vier chassisnummers vermeld terwijl slechts voor drie auto's facturen zijn bijgevoegd, staat op deze afhaalverklaring tevens een chassis-nummer vermeld van een auto die volgens de factuur van [V] niet aan [EE] is geleverd maar aan een Belgische afnemer, zijn voor de auto met chassisnummer 4010462 twee verschillende facturen van eiseres aan [V] overgelegd (factuurnummers 10150 en 101516) en ligt de afhaalverklaring van 21 februari 2002 (bedoeld zal zijn 2003) voor de factuurdatum van [V]. In de zes gevallen waarin een vervoersverklaring door eiseres is opgesteld, kan niet worden vastgesteld door wie deze verklaringen zijn ondertekend en ontbreekt in drie gevallen een aanduiding van de plaats van bestemming.

2.18.2. Gezien het vorenstaande en in het licht van onderdeel 3.7.5 van het controle-rapport, waarin het vermoeden wordt geuit dat de op naam van [U] opgemaakte facturen slechts zijn opgemaakt om leveringen aan een buitenlandse afnemer te fingeren, is naar het oordeel van de rechtbank op grond van de alsnog overgelegde bescheiden onvoldoende aannemelijk dat de op de facturen vermelde auto's daadwerkelijk in het kader van de leveringen van [G] naar België zijn vervoerd.

2.18.3. De verklaring van getuige [FF] leidt in dit kader niet tot een ander oordeel nu hieruit slechts volgt dat [V] meermaals (ten minste vijf maal) Toyota Landcruisers heeft opgehaald dan wel gebracht bij eiseres. Die verklaring werpt geen enkel licht op de vraag of die auto's daadwerkelijk in het kader van een intracommunautaire levering zijn vervoerd naar een andere lidstaat, in het bijzonder België.

2.19. Eiseres heeft in dit verband ook [V], [BB] en [GG] opgeroepen als getuigen. Zij hebben daaraan evenwel geen gehoor gegeven. Wel heeft eiseres ter zitting een schriftelijke verklaring van [V] overgelegd. Deze verklaring is strijdig met zijn eerdere getuigenverklaring van 12 november 2004 zoals die blijkt uit de kopie van het proces-verbaal van die getuigenverklaring dat tot de gedingstukken behoort en is om die reden voor de rechtbank ongeloofwaardig. Voorts kan deze in zeer algemene termen gestelde verklaring niet gelden als bewijs voor de stelling van eiseres dat de auto's in het kader van haar intracommunautaire leveringen zijn vervoerd naar een andere lidstaat in het bijzonder België. De rechtbank hecht aan die verklaring daarom geen betekenis.

2.20. De rechtbank ziet geen aanleiding om, zoals eiseres heeft verzocht, [V], [BB] en [GG] als getuigen op te roepen. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.

2.20.1. [V] zou volgens eiseres kunnen verklaren dat de auto's door hemzelf of zijn chauffeur bij eiseres zijn opgehaald, dat hij de auto's naar België heeft vervoerd en deze aldaar heeft doorverkocht. Zoals onder 2.19. is overwogen zou een dergelijke verklaring voor het overgrote deel van de gestelde transacties strijdig zijn met [V]' eerdere getuigenverklaring. Aan een dergelijke verklaring ten overstaan van de rechtbank, zal de rechtbank dan ook evenmin betekenis hechten.

2.20.2. [BB] zou volgens eiseres kunnen verklaren dat hij bij eiseres auto's heeft opgehaald en naar België heeft vervoerd. Een dergelijke algemene verklaring is onvoldoen-de bewijs voor de stelling van eiseres dat op haar transacties het nultarief terecht is toegepast zodat zo'n verklaring naar het oordeel van de rechtbank niets toevoegt aan de beslechting van het hier voorliggende geschil.

2.20.3. [GG] zou volgens eiseres kunnen verklaren dat namens [V] auto's zijn opgehaald bij eiseres. Ook een dergelijke verklaring kan niet bijdragen tot de beslechting van het hier voorliggende geschil omdat deze geen enkel licht werpt op de vraag of de hier in geding zijnde auto's daadwerkelijk zijn vervoerd naar een andere lidstaat.

Sopropé-arrest

2.21. In het Sopropé-arrest heeft het HvJ EG vastgesteld dat de eerbiediging van de rechten van de verdediging een algemeen beginsel van gemeenschapsrecht vormt dat van toepassing is wanneer de administratie voornemens is een bezwarend besluit ten opzichte van een bepaalde persoon vast te stellen. Dit beginsel vereist dat de adressaat van een besluit dat zijn belangen aanmerkelijk raakt, in staat wordt gesteld naar behoren zijn standpunt kenbaar te maken over de elementen waarop de administratie haar besluit wil baseren. Daartoe dient een redelijke termijn te worden geboden. Deze procedurele verplichting rust op de administratieve overheden van de lid-staten wanneer zij besluiten nemen die binnen de werkingssfeer van het gemeenschapsrecht vallen, ook indien de toepasselijke communau-taire wetgeving niet uitdrukkelijk in een dergelijke formaliteit voorziet. Voor wat betreft de tenuitvoerlegging van dit beginsel en meer in het bijzonder wat de termijnen voor de uit-oefening van de rechten van de verdediging betreft, mogen die niet van een zodanige aard zijn dat zij de uitoefening van de rechten van de verdediging in de praktijk onmogelijk of uiterst moeilijk maken.

2.22. Nu de hier voorliggende naheffingsaanslagen omzetbelasting zijn gebaseerd op de Wet op de omzetbelasting 1968 welke wet de implementatie van Europese richtlijnen vormt, vallen deze besluiten naar het oordeel van de rechtbank binnen de werkingssfeer van het gemeenschapsrecht. Daaruit volgt dat ook bij dergelijke naheffingsaanslagen het beginsel van toepassing is dat degene die door die naheffingsaanslagen aanmerkelijk in zijn belang wordt geraakt, de gelegenheid krijgt voorafgaand aan de naheffingsaanslag zijn standpunt kenbaar te maken over de elementen waarop de belastingdienst de aanslagen wil baseren. Tussen partijen is niet in geschil dat de naheffingsaanslagen de belangen van eiseres aanmerkelijk raken.

2.23. In het Sopropé-arrest heeft het HvJ EG voorts overwogen dat bij het bepalen van de termijn die aan een belanghebbende wordt gesteld om zijn standpunt kenbaar te maken, rekening moet worden gehouden met de belangen van de adressaat van een besluit, met de complexiteit van de toe te passen procedures en wetgeving, met het aantal personen dat door het besluit kan worden geraakt en de overige in aanmerking te nemen publieke of particu-liere belangen. Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit dat een lidstaat bijvoorbeeld teneinde verduistering te voorkomen, de termijnen kan beperken.

2.24. Voor wat betreft de naheffingsaanslag met aanslagnummer [nummer] geldt dat deze zonder aankondiging vooraf is uitgereikt aan eiseres en direct en ineens invorder-baar is gesteld. Aan eiseres is derhalve terzake van deze naheffingsaanslag in het geheel niet voorafgaand aan het opleggen van de aanslag de gelegenheid geboden haar standpunten kenbaar te maken over de elementen waarop de belastingdienst die aanslag heeft gebaseerd. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank het beginsel van eerbiediging van de rechten van de verdediging geschonden. Zoals uit het arrest van het HvJ EG van 10 juli 1980, 30/78 (Distillers Company), LJN BE4738, Jurispr. blz. 2229 en de arresten van de HR van 18 april 2008, nr 37 790, LJN AF7495 en 15 mei 2009, nr 08/00437 LJN BI3751 kan worden afgeleid, hoeft een dergelijke schending van een procedureregel geen gevolgen te hebben voor de naheffingsaanslag indien de belastingplichtige door de gang van zaken niet is benadeeld.

2.25. Nu aan eiseres in het geheel geen termijn is geboden om haar standpunten kenbaar te maken en de aanslag direct en ineens invorderbaar is gesteld als gevolg waarvan eiseres de aanslag moest betalen nog voordat zij de gelegenheid heeft gehad zich daarover uit te laten, is reeds om die reden sprake van benadeling van eiseres. Aan de schending van de procedureregel kan daarom niet worden voorbijgegaan.

2.26. Verweerder stelt zich in dit kader op het standpunt dat in dit geval de publieke belangen zwaarder dienen te wegen dan het belang van eiseres en dat het daarom gerechtvaardigd is dat aan eiseres geen termijn is geboden. Hij stelt dat het noodzakelijk was de aanslag zonder vooraankondiging direct en ineens invorderbaar te stellen omdat er een risico van collusie bestond. Verweerder stelt voorts dat eiseres in de bezwaarfase de gelegenheid heeft gekregen zich over de aanslag uit te laten en dat daarmee haar rechten voldoende zijn gewaarborgd. Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat, nu sprake is van fraude, aan eiseres ingevolge het Kittel/Recolta-arrest geen beroep toekomt op het gemeenschapsrecht.

2.27. Hoewel een afweging van het particuliere belang van een belastingplichtige en het algemene belang van de staat onder omstandigheden in het nadeel van die belastingplichtige kan uitvallen, is daarvoor in het voorliggende geval geen aanleiding. In het bijzonder is in het voorliggende geval onvoldoende reden eiseres in het geheel geen termijn te bieden en de aanslag rauwelijks op te leggen. Verweerder heeft zijn stellingen ten aanzien van het risico van collusie niet nader geconcretiseerd en heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat dit risico, zo al aanwezig, zodanig was dat het belang van de staat diende te prevaleren boven dat van eiseres en dat dit de zeer vergaande inperking van de rechten van de verdediging rechtvaardigt. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat bij het uitreiken van de naheffingsaanslag de gehele administratie van eiseres in beslag is genomen zodat het niet goed denkbaar is dat eiseres daaruit nog stukken zou kunnen verduisteren.

2.28. Dat eiseres in de bezwaarfase alsnog haar standpunten kenbaar heeft kunnen maken, maakt niet dat zij niet in haar belangen is geschaad dan wel dat, zoals verweerder naar de rechtbank begrijpt te stellen, die schade daarmee is hersteld.

2.29. Het beroep van verweerder op Kittel/Recolta treft geen doel. Weliswaar is daarin geoordeeld dat indien sprake is van fraude of misbruik justitiabelen geen beroep kunnen doen op het gemeenschapsrecht, daaruit volgt echter niet dat algemene rechtsbeginselen van gemeenschapsrecht niet behoeven te worden geëerbiedigd.

2.30. Voor wat betreft de aanslag met volgnummer F.01.4501 constateert de rechtbank dat het controlerapport, waarin gedetailleerd is vermeld op welke feiten deze aanslag is gebaseerd, aan eiseres is toegestuurd op 8 september 2006 en dat aan eiseres een termijn van twee weken is geboden om hierop te reageren. De naheffingsaanslag is opgelegd met dagtekening 26 september 2006. Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres met de termijn van twee weken voldoende gelegenheid geboden haar standpunt kenbaar te maken over die feiten. De termijn die beschikbaar was om te reageren was weliswaar kort, maar niet zodanig kort dat kan worden gesteld dat het uitoefenen van het recht van verdediging onmogelijk dan wel uiterst moeilijk is gemaakt.

2.31. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen dient het beroep tegen de naheffings-aanslag met nummer [nummer] gegrond te worden verklaard en het beroep tegen de naheffingsaanslag met nummer [nummer] ongegrond te worden verklaard.

Proceskosten

2.32. Eiseres heeft haar verzoek om schadevergoeding ter zitting van 22 juni 2010 aldus toegelicht dat zij een integrale kostenvergoeding wenst. De vergoeding van kosten is uitputtend en exclusief geregeld in artikel 8:75 van de Awb. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat eiseres niet langer verzoekt om schadevergoeding in de zin van artikel 8:73 van de Awb.

2.33. Voor een toekenning van een proceskostenvergoeding in afwijking van de forfaitaire bedragen van het Besluit proceskosten bestuursrecht is grond indien verweerder het verwijt treft dat hij een beschikking of uitspraak geeft respectievelijk doet of in rechte handhaaft, terwijl op dat moment duidelijk is dat die beschikking of uitspraak in de daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden (Hoge Raad 13 april 2007, nr. 41 235, LJN BA2802, BNB 2007/260).

2.34. Eiseres heeft geen feiten en omstandigheden gesteld die het oordeel rechtvaardigen dat verweerder een dergelijk verwijt kan worden gemaakt. De rechtbank wijst het verzoek om een integrale kostenvergoeding daarom af.

2.35. Met inachtneming van het vorenstaande vindt de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten voor deze zaken tezamen zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.449 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 2 punten voor het bijwonen van de twee hoorzittingen met een waarde per punt van € 161, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 2 punten voor het verschijnen op de twee zittingen met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).

III BESLISSING

De rechtbank:

- verklaart het beroep inzake de naheffingsaanslag met nummer [nummer] ongegrond;

- verklaart het beroep inzake de naheffingsaanslag met nummer [nummer] gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar inzake de naheffingsaanslag met nummer [nummer];

- vernietigt de naheffingsaanslag met nummer [nummer] en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;

- veroordeelt verweerder de proceskosten tot een bedrag van € 1.449 aan eiseres te voldoen;

- gelast dat verweerder het door eiseres in de zaak met procedurenummer AWB 08/6449 OB betaalde griffierecht van € 288 aan haar vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. G.J. Ebbeling, mr. I. Obbink-Reijngoud en mr. K.M. Braun, in tegenwoordigheid van de griffier H. van Lingen.

Uitgesproken in het openbaar op25 januari 2011.

RECHTSMIDDEL

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.