Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 20-04-2011, ECLI:NL:RBSGR:2011:16169 BR2479, AWB 10/3329 IB/PVV

Rechtbank 's-Gravenhage, 20-04-2011, ECLI:NL:RBSGR:2011:16169 BR2479, AWB 10/3329 IB/PVV

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
20 april 2011
Datum publicatie
20 juli 2011
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2011:BR2479
Zaaknummer
AWB 10/3329 IB/PVV

Inhoudsindicatie

Pensioeninkomsten. Aftrek ter voorkoming van dubbele belasting. Eiser geniet een pensioenuitkering uit hoofde van zijn vroegere dienstbetrekking bij [E]. Een deel van de pensioenaanspraken is opgebouwd gedurende eisers diensttijd in het buitenland.

Eiser heeft geen recht op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor een deel van de pensioenuitkeringen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat in verband met de verkrijging van de pensioenaanspraken in het buitenland daadwerkelijk belasting is geheven die naar aard en strekking overeenkomt met de loonbelasting of de inkomstenbelasting. Daarom is niet voldaan aan voorwaarden van de goedkeuring in het besluit van 26 maart 1997, nr. DB97/596M. Voorts is niet gesteld of gebleken dat in buitenland belasting is geheven over een deel van de pensioenuitkeringen. Ook het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht

Afdeling 4, meervoudige kamer

Procedurenummer: AWB 10/3329 IB/PVV

Uitspraakdatum: 20 april 2011

Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

in het geding tussen

[X], wonende te [Z], eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/[te P], verweerder.

I PROCESVERLOOP

1.1. Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2004 een aanslag (aanslagnummer [nummer]) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 43.553 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 16.038.

1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 1 april 2010 het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.

1.3. Eiser heeft daartegen bij brief van 10 mei 2010, ontvangen bij de rechtbank op 11 mei 2010, beroep ingesteld.

1.4. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.5. Eiser heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd, waarna verweerder schriftelijk heeft gedupliceerd.

1.6. Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.

1.7. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 maart 2011.

Eiser is daar in persoon verschenen, tot bijstand vergezeld van [A] en [B]. Namens verweerder zijn verschenen [C] en [D].

Ter zitting is tevens behandeld de zaak van eiser met nummer AWB 10/3316 IB/PVV.

II OVERWEGINGEN

Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1. Eiser, inwoner van Nederland, geniet een pensioenuitkering uit hoofde van zijn vroegere dienstbetrekking bij [E]. Eiser heeft tijdens zijn diensttijd bij [E] gewerkt in Nederland, Venezuela en Brunei. Gedurende zijn diensttijd in Venezuela en Brunei, welke periode duurde van 1965 tot en met 1974, heeft eiser zijn pensioenopbouw bij [F] voortgezet.

2.2. Eiser heeft bij zijn aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor de jaren vanaf 1996 voor een deel van zijn pensioenuitkering aftrek ter voorkoming van dubbele belasting geclaimd. Voor de jaren 1996 tot en met 1998 zijn de aangiften van eiser gevolgd.

2.3. Bij bezwaarschrift, gedagtekend 29 december 1998, heeft eiser ook voor het belastingjaar 1995 aftrek ter voorkoming van dubbele belasting geclaimd voor een deel van zijn pensioenuitkering. Bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 28 mei 2001, is het bezwaar wegens overschrijding van de bezwaartermijn niet-ontvankelijk verklaard. Het verzoek om vermindering is vervolgens ambtshalve beoordeeld en gemotiveerd afgewezen.

2.4. Bij brief van eveneens 28 mei 2001 heeft de Belastingdienst aan eiser meegedeeld dat op grond van het vertrouwensbeginsel ook voor de jaren 1999 en 2000 nog aftrek ter voorkoming van dubbele belasting zal worden verleend, maar dat voor 2001 het vertrouwen uitdrukkelijk wordt opgezegd. In de daarop volgende aangiften voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen heeft eiser wederom aftrek ter voorkoming van dubbele belasting geclaimd.

2.5. De aangiften voor de belastingjaren 2001, 2002 en 2003 zijn geautomatiseerd afgedaan, waardoor de door eiser geclaimde aftrek ter voorkoming van dubbele belasting wederom is verleend. Voor het jaar 2004 is de door eiser geclaimde aftrek niet verleend.

Geschil

2.6. Tussen partijen is in de eerste plaats in geschil of het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Indien deze vraag ontkennend wordt beantwoordt, is tussen partijen voorts in geschil of eiser voor het jaar 2004 recht heeft op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor een deel van zijn pensioeninkomsten.

2.7. Eiser stelt zich op het standpunt dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Door ziekte was hij niet in staat om binnen de bezwaartermijn een bezwaarschrift in te dienen. De termijnoverschrijding is volgens eiser verschoonbaar. Voorts stelt eiser zich op het standpunt dat hij recht heeft op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting. Hij beroept zich daarbij op het arrest van de Hoge Raad van 8 juli 1996, nr. 29 655, LJN AA1838 en op het besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 26 maart 1997, nr. DB97/596M. Voorts beroept eiser zich op het vertrouwensbeginsel. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de belastingaanslag.

2.8. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Van een verschoonbare termijnoverschrijding is volgens verweerder geen sprake. Voorts stelt verweerder zich op het standpunt dat de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting terecht is geweigerd. Het arrest van de Hoge Raad is in het onderhavige geval niet van toepassing omdat het in dat arrest aan de orde zijnde geval wezenlijk anders is dan het geval van eiser. Voorts heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij in aanmerking komt voor de goedkeuring als bedoeld in het besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 26 maart 1997. Ten slotte is verweerder van mening dat het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

2.9. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

Beoordeling van de ontvankelijkheid van het bezwaar

2.10. Bij brief van 2 januari 2007 heeft eiser te kennen gegeven dat hij zijns inziens recht heeft op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting. Weliswaar was op dat moment de aanslag nog niet opgelegd, maar eiser kon naar het oordeel van de rechtbank op dat moment redelijkerwijs menen dat de aftrek zou worden geweigerd. Verweerder heeft dit desgevraagd ter zitting bevestigd. De rechtbank merkt de brief van 2 januari 2007 daarom aan als een - voortijdig ingediend maar op grond van artikel 6:10, eerste lid, onderdeel b, van de Awb ontvankelijk te achten - bezwaarschrift. Verweerder heeft het bezwaar derhalve ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is derhalve reeds om die reden gegrond.

2.11. Indien verweerder de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar heeft uitgesproken en de rechter die uitspraak vernietigt, dient de rechter in de regel met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, Awb verweerder op te dragen opnieuw op het bezwaar te beslissen. Van die regel kan worden afgeweken indien daartoe goede grond bestaat, bijvoorbeeld indien partijen aandringen op een inhoudelijke beoordeling van het geschil door de rechter (vergelijk HR 9 juni 2006, nr. 41130, LJN AX7330). Omdat beide partijen ter zitting de rechtbank hebben gevraagd de zaak niet terug te wijzen naar verweerder, doch zelf in de zaak te voorzien, zal de rechtbank het geschil inhoudelijk behandelen en daarin een beslissing nemen.

Beoordeling van het geschil

2.12. Beide partijen zijn van mening dat het in deze gaat om een naar Nederlandse maatstaven zuivere pensioenregeling. Nu deze gemeenschappelijke opvatting van partijen geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, sluit de rechtbank zich erbij aan. Voor zuivere pensioenregelingen geldt de zogenoemde omkeerregel op grond waarvan de pensioenaanspraak is vrijgesteld en de uitkeringen worden belast. Indien een werknemer, zoals eiser, zijn pensioen deels in Nederland en deels in het buitenland heeft opgebouwd, kan het zijn dat de werknemer in het buitenland geen premieaftrek heeft genoten en/of dat de pensioenaanspraak aldaar niet was vrijgesteld. Indien vervolgens, na terugkeer van de werknemer in Nederland, zijn pensioenuitkeringen in Nederland volledig worden belast, dus ook voor zover de pensioenuitkeringen voortvloeien uit de in het buitenland opgebouwde pensioenaanspraken, is er sprake van economische dubbele belastingheffing.

2.13. Bij zijn besluit van 26 maart 1997, nr. DB97/596M, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 31 januari 2008, CPP2007/98M, heeft de Staatssecretaris van Financiën met toepassing van artikel 63 Algemene wet inzake rijksbelastingen goedgekeurd dat in een situatie als hiervoor onder 2.12 is omschreven, een deel van de pensioenuitkeringen buiten de heffing van loon- en inkomstenbelasting blijft mits de belastingplichtige desgevraagd aannemelijk maakt dat in verband met de verkrijging van de pensioenaanspraken in het buitenland daadwerkelijk belasting is geheven die naar aard en strekking overeenkomt met de loonbelasting of de inkomstenbelasting. Onder een daadwerkelijke heffing wordt ook verstaan het achterwege zijn gebleven van premieaftrek bij de werknemer.

2.14. Eiser stelt dat hij gedurende zijn diensttijd in Venezuela en Brunei de pensioenpremies heeft betaald uit zijn nettosalaris. De rechtbank begrijpt deze stelling aldus dat eiser in het buitenland geen aftrek heeft genoten voor de door hem betaalde werknemerspremies. Indien dit juist is, is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van de onder 2.13 vermelde goedkeuring. Het is evenwel aan eiser om aannemelijk te maken dat, en tot welk bedrag, hij gedurende zijn diensttijd in het buitenland pensioenpremies heeft betaald waarvoor hij geen aftrek heeft genoten. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser daarin niet geslaagd. De door eiser overgelegde loonstrookjes uit de periode februari 1973 tot en met januari 1974 zijn daartoe onvoldoende. Andere bewijsstukken zijn door eiser niet overgelegd.

2.15. Eiser heeft voorts gewezen op het arrest van de Hoge Raad van 8 juli 1996, nr. 29 655, LJN AA1838. Dit arrest kan eiser evenwel niet baten nu dit arrest is gewezen voor een wezenlijk andere situatie. De overwegingen van de Hoge Raad kunnen dan ook niet overeenkomstig worden toegepast op het geval van eiser. Het arrest had betrekking op een in het buitenland woonachtige pensioengerechtigde die een deel van zijn pensioen had opgebouwd in Nederland. Pensioenuitkeringen van een buitenlands belastingplichtige kunnen in Nederland slechts worden belast voor zover de pensioenuitkeringen worden genoten uit een vroeger in Nederland vervulde dienstbetrekking. In dat kader was in die zaak in geschil welk deel van het pensioen aan de dienstjaren in Nederland kon worden toegerekend en welk deel van het pensioen aan de dienstjaren in het buitenland kon worden toegerekend. In onderhavig geval is een dergelijke toerekening van het pensioen aan de dienstjaren in Nederland en de dienstjaren in het buitenland niet aan de orde. Eiser is immers binnenlands belastingplichtig en dus in Nederland belast voor zijn wereldinkomen.

2.16. Nu eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor toepassing van de goedkeuring en ook niet is gesteld of gebleken dat in verband met de verkrijging van de pensioenaanspraken in Venezuela en/of Brunei daadwerkelijk belasting is geheven die naar aard en strekking overeenkomt met de loonbelasting of de inkomstenbelasting, dan wel dat Venezuela en/of Brunei belasting heeft geheven over (een deel van) de pensioenuitkeringen, is aan eiser in beginsel terecht geen aftrek ter voorkoming van dubbele belasting verleend.

2.17. Eiser heeft voorts een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel. Hij heeft hiervoor aangevoerd dat voor de jaren 1996 tot en met 2003 wel aftrek ter voorkoming van dubbele belasting is verleend. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.

Eiser heeft in zijn aangifte voor de jaren 1996, 1997 en 1998 de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting uitdrukkelijk aan de orde gesteld. De aanslagregelend ambtenaar is niet daarop ingegaan, maar heeft de aanslagen zonder vragen te stellen opgelegd conform de ingediende aangiften. Nu eiser de aftrek uitdrukkelijk aan de orde had gesteld, heeft deze handelwijze bij eiser redelijkerwijs de indruk kunnen wekken dat de aanslagregeling op dit punt berustte op een weloverwogen standpuntbepaling van de inspecteur. Bij zijn uitspraak op bezwaar inzake de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1995, gedagtekend 28 mei 2001, heeft de inspecteur zich evenwel uitdrukkelijk op het standpunt gesteld dat eiser geen recht heeft op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting. Voorts is bij brief van 28 mei 2001 aan eiser meegedeeld dat hij met ingang van het belastingjaar 2001 aan de handelwijze van de inspecteur met betrekking tot de voorgaande belastingjaren niet langer het vertrouwen kan ontlenen dat het verlenen van aftrek ter voorkoming van dubbele belasting berustte op een uitdrukkelijke standpuntbepaling. Aan eiser kan worden toegegeven dat verweerder niet consequent heeft gehandeld door vervolgens voor de belastingjaren 2002 en 2003 toch aftrek ter voorkoming van dubbele belasting te verlenen. Echter, naar het oordeel van de rechtbank heeft deze handelwijze - hoewel weinig zorgvuldig - in redelijkheid niet bij eiser de indruk kunnen wekken dat de inspecteur zijn eerdere standpunt had herzien. Bij de voormelde uitspraak op bezwaar en brief van 28 mei 2001 heeft de inspecteur zijn standpunt in deze duidelijk kenbaar gemaakt. Uit niets blijkt dat de inspecteur van dat standpunt is teruggekomen. Het enkele feit dat de aangiften voor de daaropvolgende jaren zijn gevolgd, is daartoe onvoldoende Dit geldt temeer nu eiser in die aangiften de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting niet meer uitdrukkelijk aan de orde heeft gesteld. Het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt derhalve.

2.18. Gelet op hetgeen onder 2.11 is overwogen, zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en de uitspraak op bezwaar vernietigen. Op grond van hetgeen onder 2.12 tot en met 2.17 is overwogen, zal de rechtbank het bezwaar tegen de aanslag ongegrond verklaren. De aanslag blijft derhalve in stand.

Proceskosten

2.18. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld dat eiser kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

III BESLISSING

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- verklaart het bezwaar ongegrond;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;

- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffiegeld van € 41 aan hem vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. G.J. van Leijenhorst, mr. G.J. Ebbeling en mr. A.J.M. Arends, in tegenwoordigheid van de griffier mr. W.M.M.A. van der Vegt.

Uitgesproken in het openbaar op 20 april 2011.

RECHTSMIDDEL

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.