Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 12-07-2011, ECLI:NL:RBSGR:2011:19494 BR7040, AWB 11/2045 BZM

Rechtbank 's-Gravenhage, 12-07-2011, ECLI:NL:RBSGR:2011:19494 BR7040, AWB 11/2045 BZM

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
12 juli 2011
Datum publicatie
8 september 2011
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2011:BR7040
Zaaknummer
AWB 11/2045 BZM

Inhoudsindicatie

Belasting zware motorrijtuigen (bzm). Aan eiseres zijn 323 verzuimboetes opgelegd ter zake van het niet voldoen van bzm. De rechtbank is van oordeel dat een boete van € 147 per verzuim niet in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Daaraan doet niet af dat de verzuimboetes telkens pas drie tot vijf maanden na de constatering van het verzuim zijn opgelegd. In de omstandigheden die hebben geleid tot de beboetbare feiten ziet de rechtbank evenwel aanleiding om de boetes te matigen.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht

zaaknummer: AWB 11/2045 BZM

proces-verbaal van de enkelvoudige kamer van 12 juli 2011 van de mondelinge uitspraak ingevolge artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de zaak tussen

[X], gevestigd te [Z], eiseres

en

de inspecteur van de Belastingdienst/[te P], verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 25 februari 2011 op de bezwaren van eiseres tegen 323 aan eiseres opgelegde verzuimboetes bij even zoveel naheffingsaanslagen op grond van de Wet belasting zware motorrijtuigen (hierna: de Wet).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2011.

Namens eiseres zijn verschenen [A] en [B]. Namens verweerder zijn verschenen [C] en [D].

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de boetes tot € 50 per verzuim en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 302 aan haar vergoedt.

Overwegingen

1. Op diverse data in de periode van 2 juni 2010 tot en met 26 september 2010 is geconstateerd dat eiseres met vrachtauto's waarvan zij op dat moment volgens de kentekenregistratie houder was, gebruik heeft gemaakt van de autosnelweg, terwijl zij niet vóór aanvang van het gebruik van de weg de verschuldigde belasting zware motorrijtuigen (hierna: bzm) had betaald. Daarom zijn aan eiseres de voormelde naheffingsaanslagen opgelegd. Tegelijk met de naheffingsaanslagen zijn op de voet van artikel 13 van de Wet juncto paragraaf 36 Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (hierna: BBBB) verzuimboetes aan eiseres opgelegd van elk € 147 wegens het niet betalen van de verschuldigde belasting.

2. De eerste drie naheffingsaanslagen en boetebeschikkingen zijn gedagtekend 2 november 2010. De bezwaartermijn eindigde voor deze naheffingsaanslagen en boetebeschikkingen derhalve op 14 december 2010. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat het tegen die aanslagen en beschikkingen gerichte bezwaarschrift door hem is ontvangen op 15 december 2010. Gelet daarop acht de rechtbank aannemelijk dat het bezwaarschrift uiterlijk

14 december 2010, derhalve binnen de bezwaartermijn, ter post is bezorgd. Nu het bezwaarschrift niet later dan een week na afloop van de bezwaartermijn door verweerder is ontvangen, is het bezwaar tijdig ingediend.

3. Slechts in geschil zijn de verzuimboetes. Tussen partijen is niet in geschil dat de naheffingsaanslagen terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd.

4. Eiseres stelt zich op het standpunt dat er sprake is van een wanverhouding tussen de ernst van de overtredingen en het totale beloop van de aan haar opgelegde boetes, dan wel dat er verzachtende omstandigheden zijn hebben geleid tot de beboetbare feiten. Zij voert hiertoe het volgende aan. Eiseres betaalt de verschuldigde bzm altijd per jaar en dat was ook nu de bedoeling. Echter, op 31 januari 2010 kreeg de werknemer die binnen het bedrijf verantwoordelijk is voor de aangiften en betaling van bzm een hersenbloeding. Daar eiseres slechts twee administratieve medewerkers in dienst heeft, waarvan één parttimer, heeft iemand van de planning zolang de taken van de voormelde werknemer waargenomen. Dit kon echter niet voorkomen dat een deel van de administratie is blijven liggen. Hierdoor is voor een aantal vrachtauto's de verschuldigde bzm niet tijdig weer voor een jaar aangegeven en betaald. Pas toen de voormelde werknemer halverwege september 2010 zijn werkzaamheden hervatte, zijn de verzuimen aan het licht gekomen. Na ontvangst van de eerste boetebeschikkingen is eiseres direct begonnen met herstel van de verzuimen. Door de vele boetebeschikkingen en het feit dat een aantal vrachtwagens waren geschorst, was men echter het overzicht kwijt. Volgens eiseres is de belangrijkste oorzaak van de opstapeling van de boetes gelegen in het lange tijdsverloop tussen de constateringen en het opleggen van de boetes. Als gevolg van dit tijdsverloop raakte eiseres er pas na een aantal maanden van op de hoogte dat zij in verzuim was. Als verweerder eiseres hier eerder op had geattendeerd, had eiseres eerder maatregelen kunnen treffen en zou zij minder boetes hebben ontvangen. Buitenlandse chauffeurs die staande worden gehouden, zijn in dat opzicht beter af want zij kunnen hun verzuimen direct herstellen.

Voorts vraagt eiseres rekening te houden met de economische gevolgen die de boetebeschikkingen voor het bedrijf meebrengen.

5. Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de Wet juncto paragraaf 36, derde lid, van het BBBB kan de inspecteur, indien wordt geconstateerd dat de verschuldigde bzm niet, niet tijdig of niet geheel is betaald, een bestuurlijke boete opleggen van 3 procent van het wettelijk maximum (in 2010 was dat € 4.920).

6. Voor het opleggen van de hier aan de orde zijnde boetes is niet vereist dat sprake is van schuld of opzet bij eiseres. De enkele constatering van het verzuim om de verschuldigde bzm te betalen is voldoende. Dat is slechts anders indien sprake is van afwezigheid van alle schuld bij eiseres. Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan in het onderhavige geval geen sprake. Het is aan eiseres om bij ziekte van haar werknemer zo nodig maatregelen te treffen om te voorkomen dat belangrijke administratieve taken blijven liggen. Dat de door eiseres aangestelde zaakwaarnemer is vergeten de verschuldigde bzm tijdig aan te geven en te betalen, komt dan ook voor haar risico. Aldus kan niet worden geoordeeld dat de verzuimen niet aan eiseres kunnen worden toegerekend. De verzuimboetes zijn mitsdien terecht aan eiseres opgelegd. Dit neemt evenwel niet weg dat de opgelegde boetes in verhouding moeten staan tot de ernst van de gepleegde overtredingen. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.

7. Gezien de mogelijkheid om per dag een betrekkelijk gering bedrag te betalen in plaats van betaling per maand of per jaar, alsmede dat het niet betalen van bzm een op ongeoorloofde wijze behaald concurrentievoordeel oplevert ten opzichte van ondernemers die de bzm wel tijdig betalen, is de relatief hoge boete een geschikt middel om tijdige betaling af te dwingen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het opleggen van een boete van € 147 per verzuim niet in strijd is met het evenredigheidsbeginsel.

8. Aan het voorgaande doet niet af dat de naheffingsaanslagen en de verzuimboetes telkens ongeveer drie tot vijf maanden na de constatering van het verzuim zijn opgelegd. De bzm is een belasting die eiseres op eigen initiatief dient aan te geven en te betalen. Eiseres is dus zelf verantwoordelijk voor de betaling van de bzm. De naheffingsaanslag en verzuimboete zijn niet bedoeld als signaleringssysteem. Voorts is er naar het oordeel van de rechtbank op dit punt geen sprake van een ongelijke behandeling van gelijke gevallen. Buitenlandse chauffeurs en binnenlandse chauffeurs zijn geen gelijke gevallen aangezien bij buitenlandse chauffeurs electronische controle niet mogelijk is.

9. De rechtbank acht evenwel omstandigheden aanwezig die aanleiding geven om de boetes te matigen. Eiseres heeft onweersproken gesteld dat zij altijd per jaar aangifte doet en dat zij de intentie had om dat te blijven doen, maar dat door de plotselinge ziekte van één van haar twee administratieve werknemers onverhoopt is verzuimd om de verschuldigde bzm tijdig aan te geven en te betalen. Dat, zoals verweerder heeft gesteld, in de desbetreffende periode voor twee vrachtauto's wel de verschuldigde bzm is aangegeven en betaald, is, naar eiseres ter zitting onweersproken heeft gesteld, louter te danken aan twee oplettende chauffeurs die zelf hebben gemeld dat het jaarvignet was verlopen. De rechtbank acht dan ook aannemelijk dat de verzuimen pas zijn ontdekt toen vorenbedoelde werknemer zijn werkzaamheden hervatte. Voorts heeft eiseres verklaard dat zij na ontvangst van de eerste boetebeschikkingen direct is begonnen met het herstel van de verzuimen. Dat dit herstel wat traag is verlopen, hangt, naar de rechtbank aannemelijk voorkomt, samen met het feit dat er zo veel boetebeschikkingen ineens binnenkwamen en dat ook een aantal vrachtauto's waren geschorst waardoor eiseres het overzicht kwijt was. De rechtbank ziet in het geheel van deze omstandigheden aanleiding om de boetes te matigen tot € 50 per verzuim.

10. Eiseres heeft voorts de rechtbank verzocht om rekening te houden met de economische gevolgen die de boetebeschikkingen voor haar meebrengen. In bijzondere gevallen kunnen financiële omstandigheden aanleiding zijn om een boete te matigen. Eiseres heeft evenwel geen enkel inzicht gegeven in haar financiële omstandigheden. Aldus is niet duidelijk wat die economische gevolgen zijn. De rechtbank ziet hierin dan ook geen aanleiding om de boetes verder te matigen.

11. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard.

12. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld dat eiseres kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

Aldus vastgesteld door mr. K.M. Braun, in tegenwoordigheid van de griffier mr. W.M.M.A. van der Vegt.

Uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2011.

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.