Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 12-07-2011, ECLI:NL:RBSGR:2011:19502 BR7058, AWB 11-3031

Rechtbank 's-Gravenhage, 12-07-2011, ECLI:NL:RBSGR:2011:19502 BR7058, AWB 11-3031

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
12 juli 2011
Datum publicatie
8 september 2011
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2011:BR7058
Zaaknummer
AWB 11-3031

Inhoudsindicatie

Belasting zware motorrijtuigen (bzm). Aan eiseres zijn 257 verzuimboetes opgelegd ter zake van het niet voldoen van bzm. De rechtbank is van oordeel dat een boete van € 147 per verzuim niet in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Daaraan doet niet af dat de verzuimboetes telkens pas drie tot vier maanden na de constatering van het verzuim zijn opgelegd. In de omstandigheden die hebben geleid tot de beboetbare feiten ziet de rechtbank evenwel aanleiding om de boetes te matigen. Van een betaalverzuim als bedoeld in paragraaf 36, tweede lid, BBBB is geen sprake. De verzuimen hoeven daarom niet per maand te worden getotaliseerd.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht

zaaknummers: zie bijlage

proces-verbaal van de enkelvoudige kamer van 12 juli 2011 van de mondelinge uitspraak ingevolge artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de zaken tussen

[X], gevestigd te [Z], eiseres

en

de inspecteur van de Belastingdienst/[te P], verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 23 maart 2011 op het bezwaar van eiseres tegen 257 aan eiseres opgelegde verzuimboetes bij even zoveel naheffingsaanslagen op grond van de Wet belasting zware motorrijtuigen (hierna: de Wet).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2011.

Namens eiseres is verschenen [A]. Namens verweerder zijn verschenen [B] en [C].

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart de beroepen gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de boetes tot € 100 per verzuim en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 302 aan haar vergoedt.

Overwegingen

1. Op diverse data in de periode van augustus 2010 tot en met oktober 2010 is geconstateerd dat eiseres met vrachtauto's waarvan zij op dat moment volgens de kentekenregistratie houder was, gebruik heeft gemaakt van de autosnelweg, terwijl zij niet vóór aanvang van het gebruik van de weg de verschuldigde belasting zware motorrijtuigen (hierna: bzm) had betaald. Daarom zijn aan eiseres de voormelde naheffingsaanslagen opgelegd. Tegelijk met de naheffingsaanslagen zijn op de voet van artikel 13 van de Wet juncto paragraaf 36 Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (hierna: BBBB) verzuimboetes aan eiseres opgelegd van elk € 147 wegens het niet betalen van de verschuldigde belasting.

2. Tussen partijen is niet in geschil dat de naheffingsaanslagen terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd. Alleen de verzuimboetes zijn in geschil.

3. Eiseres stelt zich op het standpunt dat het totale beloop van de aan haar opgelegde boetes niet in verhouding staat tot de ernst van de verzuimen. Eiseres voert hiertoe onder meer aan dat tussen de tijdstippen waarop werd geconstateerd dat met de vrachtwagens gebruik werd gemaakt van de autosnelweg zonder dat op dat moment bzm was betaald en het opleggen van de naheffingsaanslagen en de boetebeschikkingen telkens een periode van drie à vier maanden ligt. Had verweerder de naheffingsaanslagen en boetebeschikkingen eerder opgelegd, dan was eiseres eerder in de gelegenheid geweest om haar verzuim te herstellen. Buitenlandse chauffeurs die staande worden gehouden, zijn volgens eiseres in dat opzicht beter af want zij worden staande gehouden en zodoende direct geconfronteerd met de gevolgen van het verzuim. Dat de Belastingdienst tot de zomer van 2010 maar beperkt heeft gecontroleerd, levert volgens eiseres bovendien een aanwijzing op over hoe ernstig de Belastingdienst het niet betalen van bzm vindt.

Voorts stelt eiseres zich op het standpunt dat er verzachtende omstandigheden zijn die aanleiding geven de boetes te matigen. Eiseres wijst hierbij wederom op het tijdsverloop tussen de constateringen en het opleggen van de verzuimboetes. Verder heeft eiseres aangevoerd dat zij door de financiële omstandigheden waarin zij verkeerde is overgegaan tot betaling van de bzm per dag.

Ten slotte stelt eiseres zich op het standpunt dat de verzuimen conform paragraaf 36, tweede lid, van het BBBB per maand getotaliseerd dienen te worden aangezien zij per internet aangifte doet.

4. Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de Wet juncto paragraaf 36, derde lid, van het BBBB kan de inspecteur, indien wordt geconstateerd dat de verschuldigde bzm niet, niet tijdig of niet geheel is betaald, een bestuurlijke boete opleggen van 3 procent van het wettelijk maximum (in 2010 was dat € 4.920).

5. Voor het opleggen van de hier aan de orde zijnde boetes is niet vereist dat sprake is van schuld of opzet bij eiseres. De enkele constatering van het verzuim om de verschuldigde bzm te betalen is voldoende. Dat is slechts anders indien sprake is van afwezigheid van alle schuld bij eiseres. Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan in het onderhavige geval geen sprake. Eiseres was op de hoogte van de verplichting om vóór aanvang van het gebruik van de autosnelweg de verschuldigde bzm op aangifte te voldoen. Eiseres heeft geen reden aangevoerd waarom de verzuimen haar niet kunnen worden toegerekend.

6. Anders dan eiseres meent, is geen sprake van een meerdaadse samenloop als bedoeld in artikel 5:8 Awb. Daarvan is sprake als er twee of meer voorschriften zijn overtreden. Eiseres heeft echter meerdere keren één voorschrift overtreden. Dit neemt evenwel niet weg dat ook dan geldt dat de opgelegde boetes in verhouding moeten staan tot de ernst van de gepleegde overtredingen. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.

7. Gezien de mogelijkheid om per dag een betrekkelijk gering bedrag te betalen in plaats van betaling per maand of per jaar, alsmede dat het niet betalen van bzm een op ongeoorloofde wijze behaald concurrentievoordeel oplevert ten opzichte van ondernemers die de bzm wel tijdig betalen, is de relatief hoge boete een geschikt middel om tijdige betaling af te dwingen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het opleggen van een boete van € 147 per verzuim niet in strijd is met het evenredigheidsbeginsel.

8. Aan het voorgaande doet niet af dat de naheffingsaanslagen en de verzuimboetes telkens ongeveer drie à vier maanden na de constatering van het verzuim zijn opgelegd. De bzm is een belasting die eiseres op eigen initiatief dient aan te geven en te betalen. Eiseres is dus zelf verantwoordelijk voor de betaling van de bzm. De naheffingsaanslag en verzuimboete zijn niet bedoeld als signaleringssysteem. Naar het oordeel van de rechtbank is er op dit punt geen sprake van een ongelijke behandeling van gelijke gevallen. Buitenlandse chauffeurs en binnenlandse chauffeurs zijn geen gelijke gevallen aangezien bij buitenlandse chauffeurs electronische controle niet mogelijk is. Voorts zegt de mate van controle, anders dan eiseres stelt, niets over de ernst van de hier aan de orde zijnde verzuimen.

9. De rechtbank acht evenwel omstandigheden aanwezig die aanleiding geven om de boetes te matigen. Ter zitting heeft eiseres gesteld dat zij altijd per jaar aangifte deed, maar dat zij is overgegaan tot betaling per dag toen in Duitsland de tolheffing werd ingevoerd. Eiseres rijdt voornamelijk in Duitsland en betaalt daarom veel tol. Ten gevolge van de financiële omstandigheden waarin zij verkeerde - in maart 2009 heeft het bedrijf een paar flinke financiële tegenvallers gehad onder meer doordat een klant van haar failliet ging - heeft zij toen de keuze gemaakt om de bzm per dag te gaan betalen teneinde het bedrijf te kunnen laten voortbestaan. Inmiddels gaat het financieel beter met het bedrijf en doet zij weer per jaar aangifte voor de bzm. De rechtbank ziet in het geheel van deze omstandigheden aanleiding om de boetes te matigen tot € 100 per verzuim.

10. Eiseres heeft ten slotte nog betoogd dat de verzuimen conform paragraaf 36, tweede lid, van het BBBB per maand getotaliseerd dienen te worden aangezien zij per internet aangifte doet. Die stelling is evenwel onjuist. Paragraaf 36, tweede lid, BBBB luidt, voor zover thans van belang, als volgt: "De aangifte kan ook via internet worden gedaan, na het sluiten van een daartoe strekkende overeenkomst met de inspecteur. De internetaangiften worden op de website bijgehouden en per kalendermaand getotaliseerd. Het totaalbedrag wordt na afloop van deze maand via automatische incasso geïnd. Indien de automatische incasso niet leidt tot een (tijdige) betaling van de verschuldigde belasting, wordt dit aangemerkt als een verzuim. Betalingsverzuimen met betrekking tot deze per kalendermaand getotaliseerde internetaangiften worden voor de toepassing van deze paragraaf aangemerkt als één verzuim." Deze bepaling ziet derhalve op gevallen waarin wel aangifte is gedaan, maar niet (tijdig) is betaald. In de onderhavige gevallen is de verschuldigde bzm ook niet aangegeven. Van een betalingsverzuim als bedoeld in even vermeld artikel is dan geen sprake.

11. Eiseres heeft geen andere omstandigheden aangevoerd die aanleiding zouden kunnen geven tot een verdere matiging van de boetebedragen.

12. Gelet op het vorenoverwogene zijn de beroepen gegrond verklaard.

13. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld dat eiseres kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

Aldus vastgesteld door mr. K.M. Braun, in tegenwoordigheid van de griffier mr. W.M.M.A. van der Vegt.

Uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2011.

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.