Rechtbank 's-Gravenhage, 25-08-2011, ECLI:NL:RBSGR:2011:20235 BR7102, AWB 11/3877
Rechtbank 's-Gravenhage, 25-08-2011, ECLI:NL:RBSGR:2011:20235 BR7102, AWB 11/3877
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 25 augustus 2011
- Datum publicatie
- 8 september 2011
- ECLI
- ECLI:NL:RBSGR:2011:BR7102
- Zaaknummer
- AWB 11/3877
Inhoudsindicatie
In geschil is de bij de aanslag vennootschapsbelasting 2009 gegeven beschikking, waarbij een verzuimboete ex. artikel 67a Awr van € 2.460 is opgelegd.
Verweerder heeft ervan afgezien eiseres, voordat hij uitspraak op haar bezwaar deed, te horen omdat naar zijn opvatting dit bezwaar kennelijk ongegrond was (artikel 7:3, aanhef en onderdeel b, van de Awb). De rechtbank volgt verweerder niet in deze opvatting. In bezwaar heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat zij het beboetbare feit niet heeft begaan. Omdat het opleggen van een boete is aan te merken als het instellen van strafvervolging (zie HR 19 juni 1985, nr. 22 076, LJN AC8934) en eenieder tegen wie een vervolging is ingesteld, de eerbiediging van de rechten van de verdediging wordt gegarandeerd (vergelijk artikel 48, lid 2, van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie), tot welke rechten behoort het recht van de belanghebbende op een zorgvuldige behandeling van zijn bezwaren door het bestuursorgaan, had verweerder, voordat hij op het bezwaar besliste, eiseres in staat moeten stellen haar zo-even genoemde standpunt in een hoorgesprek toe te lichten.
Volgt gegrondverklaring en vernietiging van de uitspraak op bezwaar. De rechtbank draagt verweerder op om opnieuw op het bezwaar te beslissen, dit maal na eiseres op de juiste wijze gehoord te hebben.
Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/3877
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 25 augustus 2011 van de enkelvoudige kamer ingevolge artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de zaak tussen
[X] B.V., gevestigd te [Z], eiseres
en
de inspecteur van de Belastingdienst/[te P], verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 3 maart 2011 op het bezwaar van eiseres tegen de boetebeschikking, gegeven bij de voor het jaar 2009 opgelegde aanslag vennootschapsbelasting (aanslagnummer [nummer]).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 augustus 2011.
Namens eiseres is [A] verschenen. Namens verweerder is verschenen [B] en [C].
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- draagt verweerder op opnieuw uitspraak op bezwaar te doen;
- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffiegeld van € 302 aan haar
vergoedt.
Overwegingen
1. Eiseres is uitgenodigd tot het doen van aangifte vennootschapsbelasting 2009 (hierna: de aangifte) voor 1 juni 2010. Met dagtekening 6 juli 2010 is aan haar een herinnering tot het doen van aangifte gestuurd en met dagtekening 13 september 2010 is een aanmaning verzonden. Eiseres heeft de vereiste aangifte niet binnen de in de aanmaning gestelde termijn van 27 september 2010 gedaan. Eiseres heeft de aangifte op 5 november 2010 ingediend.
2. Verweerder heeft overeenkomstig de ingediende aangifte op 8 januari 2011 een aanslag vennootschapsbelasting 2009 naar een belastbare winst en belastbaar bedrag van nihil vastgesteld. Gelijktijdig is aan eiseres bij beschikking een verzuimboete opgelegd van € 2.460 wegens het niet dan wel het niet tijdig indienen van de aangifte.
3. Eiseres heeft tegen de boetebeschikking een bezwaarschrift ingediend. Verweerder heeft de boetebeschikking bij zijn uitspraak op bezwaar gehandhaafd en heeft eiseres niet gehoord alvorens uitspraak op bezwaar te doen.
4. Verweerder heeft ervan afgezien eiseres, voordat hij uitspraak op haar bezwaar deed, te horen omdat naar zijn opvatting dit bezwaar kennelijk ongegrond was (artikel 7:3, aanhef en onderdeel b, van de Awb). De rechtbank volgt verweerder niet in deze opvatting. In bezwaar heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat zij het beboetbare feit niet heeft begaan. Omdat het opleggen van een boete is aan te merken als het instellen van strafvervolging (zie HR 19 juni 1985, nr. 22 076, LJN AC8934) en eenieder tegen wie een vervolging is ingesteld, de eerbiediging van de rechten van de verdediging wordt gegarandeerd (vergelijk artikel 48, lid 2, van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie), tot welke rechten behoort het recht van de belanghebbende op een zorgvuldige behandeling van zijn bezwaren door het bestuursorgaan, had verweerder, voordat hij op het bezwaar besliste, eiseres in staat moeten stellen haar zo-even genoemde standpunt in een hoorgesprek toe te lichten.
5. Uit het vorenstaande volgt dat verweerder eiseres op haar bezwaar had moeten horen. Nu verweerder dit heeft verzuimd, rijst de vraag of desondanks de uitspraak op het bezwaarschrift met toepassing van artikel 6:22 van de Awb in stand kan worden gelaten. Deze vraag beantwoordt de rechtbank ontkennend. Zij overweegt daartoe het volgende. Voor het in stand laten van de uitspraak op bezwaar kan in een geval als dit aanleiding zijn, indien aannemelijk is dat de belanghebbende door het achterwege blijven van het horen niet is benadeeld. Uit de stukken van het geding maakt de rechtbank echter op dat partijen over de van belang zijnde feiten en de waardering daarvan niet eensluidend denken. Het horen in de bezwaarfase is (mede) erop gericht meningsverschillen over de (waardering van de) feiten te benoemen en zo mogelijk op te lossen. Doordat het horen achterwege is gelaten, is deze mogelijkheid om het geschil zonder rechterlijke tussenkomst tot een goed einde te brengen aan eiseres onthouden.
6. De rechtbank heeft op grond van haar oordeel dat eiseres door de gang van zaken is benadeeld, het beroep gegrond verklaard en de uitspraak op bezwaar vernietigd. De rechtbank heeft voorts besloten niet zelf in de zaak te voorzien. Daarbij heeft zij in aanmerking genomen dat geenszins vaststaat dat eiseres ook zonder dat zij opnieuw in de bezwaarfase wordt gehoord, in het gelijk moet worden gesteld en dat eiseres de rechtbank uitdrukkelijk heeft gevraagd de inspecteur opdracht te geven nogmaals op haar bezwaar te beslissen, dit maal na haar op de juiste wijze gehoord te hebben.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. van Leijenhorst, rechter, in aanwezigheid van
mr. B. van Eeuwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 augustus 2011.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.