Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 12-07-2011, ECLI:NL:RBSGR:2011:15750 BR7123, AWB 10/2170 LB/PVV V

Rechtbank 's-Gravenhage, 12-07-2011, ECLI:NL:RBSGR:2011:15750 BR7123, AWB 10/2170 LB/PVV V

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
12 juli 2011
Datum publicatie
8 september 2011
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2011:BR7123
Zaaknummer
AWB 10/2170 LB/PVV V

Inhoudsindicatie

Artikel 6:12, tweede lid, Awb. Beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Intrekking na tegemoetkoming. Proceskostenvergoeding.

Ook na volledige tegemoetkoming aan het bezwaar en beroep heeft eiser bij de intrekking van zijn beroep tegen het niet tijdig doen van uitspraak op het bezwaar geen recht op een proceskostenvergoeding, omdat hij verweerder niet eerst in gebreke heeft gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht

Afdeling 4, enkelvoudige kamer

Procedurenummer: AWB 10/2170 LB/PVV V

Uitspraakdatum: 12 juli 2011

Uitspraak ingevolge artikel 8:55 juncto artikel 8:57van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

op de verzetten van

[X], wonende te [Z], opposante (hierna ook: eiseres), en

de inspecteur van de Belastingdienst/[te P], opposant (hierna ook: verweerder),

tegen de met toepassing van artikel 8:75a juncto artikel 8:54 van de Awb gedane uitspraak van de rechtbank, van 15 december 2010.

I PROCESVERLOOP

1.1. Bij genoemde uitspraak van deze rechtbank heeft de rechtbank verweerder veroordeeld aan eiseres proceskosten tot een bedrag van € 598 te voldoen.

1.2. Bij brief van 21 januari 2011, bij de rechtbank ingekomen op 22 januari 2011, heeft eiseres verzet gedaan tegen deze uitspraak.

1.3. Bij brief van 24 januari 2011, bij de rechtbank ingekomen op 28 januari 2011, heeft verweerder verzet gedaan tegen deze uitspraak.

1.4. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld over het verzet te worden gehoord.

Ter zitting van 29 maart 2011 zijn verschenen namens eiseres [A] en namens verweerder [B]. Partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en elkaar.

II OVERWEGINGEN

Feiten

2.1. Verweerder heeft met dagtekening 30 oktober 2009 aan eiseres over het tijdvak 1 januari 2009 tot en met 23 mei 2009 een naheffingsaanslag loonheffingen opgelegd. Eiseres heeft tegen deze naheffingsaanslag bezwaar gemaakt. Bij brief van 25 maart 2010 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op het door haar gemaakte bezwaar.

2.2. Eiseres heeft verweerder, voorafgaand aan het indienen van het beroepschrift, niet schriftelijk medegedeeld dat hij in gebreke is tijdig op het bezwaar van eiseres te beslissen.

2.3. Bij brief van 8 april 2010 heeft verweerder meegedeeld dat alsnog aan het bezwaar wordt tegemoetgekomen en dat de in 2.1 genoemde naheffingsaanslag zal worden vernietigd. Daarbij heeft verweerder aan eiseres voor de kosten die zij in verband met het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken een vergoeding toegekend van € 218, neerkomend op de forfaitaire vergoeding voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift met wegingsfactor 1).

2.4. Eiseres heeft vervolgens bij brief van 20 april 2010 het beroep ingetrokken en daarbij verzocht verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten voor de bezwaar- en de beroepsfase.

2.5. Verweerder heeft zich in zijn reactie op het verzoek van eiseres haar een proceskostenvergoeding toe te kennen op het standpunt gesteld dat het verzoek dient te worden afgewezen voor zover dat betrekking heeft op de kosten van de beroepsfase. Ter zake van de kosten van de bezwaarfase heeft verweerder aangegeven dat in de uitspraak op bezwaar al een vergoeding voor deze kosten is toegekend en dat er zijns inziens geen aanleiding is eiseres een hogere vergoeding toe te kennen.

2.6. Bij de in verzet bestreden uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van de rechtbank heeft de rechtbank overwogen dat verweerder aan eiseres is tegemoetgekomen als bedoeld in artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb en dat aan eiseres ter zake van het bezwaar en beroep door een derde beroepsmatig rechtsbijstand is verleend, bestaande uit het indienen van een bezwaar- en beroepschrift. Daarvan uitgaande heeft de rechtbank het verzoek om verweerder veroordelen tot vergoeding van de proceskosten als kennelijk gegrond toegewezen, de proceskosten vastgesteld op € 598 (1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 161 en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1) en verweerder veroordeeld de proceskosten tot dat bedrag aan eiseres te voldoen.

2.7. Beide partijen hebben tegen de uitspraak van de rechtbank verzet gedaan.

De gronden waarop zij hun verzetten baseren, staan vermeld in hun verzetschriften en pleitnotities.

Beoordeling van het verzet

met betrekking tot de kosten in verband met het beroep

2.8. Ingevolge artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank - bij afzonderlijke uitspraak en met toepassing van artikel 8:75 - een bestuursorgaan in de proceskosten veroordelen, indien daarom bij de intrekking van het beroep wordt verzocht en verweerder geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen.

2.9.1. Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, kan het beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit worden ingediend zodra:

a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en

b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft meegedeeld dat het in gebreke is.

2.9.2. Ingevolge het derde lid van dit artikel kan, indien redelijkerwijs niet van belanghebbende kan worden gevergd dat hij het bestuursorgaan in gebreke stelt, het beroepschrift worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen.

2.10 De rechtbank stelt vast dat verweerder met de uitspraak op bezwaar van 8 april 2010 op het bezwaarschrift van eiseres heeft beslist en dat daarmee tevens volledig aan het beroep van eiseres is tegemoet gekomen. Verder stelt de rechtbank vast dat eiseres vóórdat zij beroep instelde tegen het niet tijdig nemen van een uitspraak op bezwaar verweerder niet eerst schriftelijk in gebreke heeft gesteld. Derhalve is niet voldaan aan de voorwaarde van artikel 6:12, tweede lid, aanhef en onder b, van de Awb, dat bij niet tijdig beslissen het beroepschrift niet eerder kan worden ingediend dan nadat twee weken zijn verstreken na de schriftelijke ingebrekestelling. Voorts is gesteld noch gebleken dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in het derde lid van artikel 6:12, van de Awb.

2.11. Gelet op het vorenoverwogene acht de rechtbank een veroordeling van verweerder in de proceskosten van de beroepsprocedure niet redelijk. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de kosten die eiseres in verband met het beroep heeft gemaakt, niet gemaakt hadden hoeven te worden indien zij de in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb neergelegde weg had bewandeld en verweerder voordat zij beroep instelde tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar eerst schriftelijk in gebreke had gesteld. Dit geldt temeer nu vast staat dat verweerder op 8 maart 2010 en daarmee binnen de twee weken na indiening van het beroepschrift alsnog op het bezwaar heeft beslist. Gelet hierop vindt de rechtbank geen aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken.

2.12. Nu de rechtbank in de uitspraak waarvan verzet verweerder heeft veroordeeld tot het vergoeden van de kosten voor beroep, is het verzet van verweerder in zoverre gegrond.

2.13. Het standpunt van eiseres dat de rechtbank verweerder ten onrechte niet heeft veroordeeld tot vergoeding van de integrale proceskosten die zij in verband met het beroep heeft gemaakt, behoeft in het licht van het voorstaande bezien geen verdere behandeling. Het verzet van eiseres is in zoverre ongegrond.

met betrekking tot de kosten in verband met het bezwaar

2.14. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de rechtbank bij de uitspraak waarvan verzet ten onrechte slechts de forfaitaire vergoeding heeft toegekend. Eiseres meent dat de rechtbank verweerder op grond van artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, had moeten veroordelen tot vergoeding van de integrale kosten die eiseres in verband met de bezwaarprocedure (en beroepsprocedure) heeft gemaakt, welke zij heeft begroot op een totaalbedrag van € 1.309.

2.15. De rechtbank kan eiseres in haar standpunt niet volgen. In hetgeen zij heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 2, derde lid van het Besluit die een hogere dan de forfaitaire vergoeding rechtvaardigen. Eiseres heeft met hetgeen zij heeft aangevoerd, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerder, niet aannemelijk gemaakt dat verweerder bij het opleggen van de naheffingsaanslag loonheffingen in zodanige mate onzorgvuldig - laat staan ernstig verwijtbaar - heeft gehandeld dat om die reden recht op een hogere (integrale) proceskostenvergoeding bestaat. Het verzet van eiseres is mitsdien ook voor het overige ongegrond.

2.16. Met betrekking tot het standpunt van verweerder, er - kort gezegd - op neerkomend dat de rechtbank hem ten onrechte dubbel in de kosten voor bezwaar heeft veroordeeld, overweegt de rechtbank als volgt.

2.17. Verweerder heeft in zijn uitspraak op bezwaar van 8 april 2010, waarbij hij tegemoet is gekomen aan het bezwaar van eiseres, tevens een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase toegekend van € 218, neerkomend op de forfaitaire vergoeding voor het inschakelen van rechtsbijstand voor het indienen van het bezwaarschrift.

2.18. In overweging 2.15 heeft de rechtbank overwogen dat zij geen aanleiding ziet voor een hogere dan de forfaitaire vergoeding voor de aan eiseres verleende rechtsbijstand. Gelet hierop heeft eiseres, anders dan in de uitspraak waarvan verzet is beslist, naar het oordeel van de rechtbank voor de bezwaarfase recht op vergoeding van de proceskosten tot een bedrag van € 218 (1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 218 en een wegingsfactor 1). Nu verweerder in de uitspraak op bezwaar reeds een vergoeding tot dat bedrag heeft toegekend en ter zitting duidelijk is geworden dat dit bedrag aan eiseres is voldaan, bestaat in de beroepsfase geen aanleiding om verweerder nogmaals in die kosten te veroordelen. Het verzet van verweerder is ook op dit punt gegrond.

Slotsom

2.19. Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen zal de rechtbank het verzet van eiseres ongegrond en dat van verweerder gegrond verklaren.

2.20. Na de gegrondverklaring van het verzet dient het onderzoek te worden voortgezet in de stand waarin het zich bevond. Voortzetting van het onderzoek is in dit geval echter niet nodig omdat uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat eiseres alleen recht heeft op een vergoeding voor de kosten van bezwaar van € 218 en deze vergoeding reeds is toegekend bij uitspraak op bezwaar. Derhalve zal de rechtbank, doende wat de rechtbank bij haar uitspraak van 15 december 2010 had behoren te doen, het verzoek van eiseres om verweerder met toepassing van artikel 8:75a van de Awb te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten afwijzen.

Beslissing:

De rechtbank;

- verklaart, uitspraak doende op het verzet, het verzet van eiseres ongegrond;

- verklaart, uitspraak doende op het verzet, het verzet van verweerder gegrond;

- wijst, uitspraak doende op het verzoek van eiseres tot veroordeling van verweerder in de proceskosten, het verzoek van eiseres af.

Aldus vastgesteld door mr. I. Obbink-Reijngoud, in tegenwoordigheid van de griffier

mr. A.J. Kwestro.

Uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2011.

RECHTSMIDDELEN

Wat betreft de uitspraak op het verzet

Tegen deze uitspraak kunnen opposante en de Minister van Financiën binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag

Bij het instellen van beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a de naam en het adres van de indiener;

b een dagtekening;

c een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is ingesteld;

d de gronden van het beroep in cassatie.

Wat betreft het verzoek tot veroordeling van verweerder in de proceskosten

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.