Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 06-09-2011, BT7146, AWB 11/76 VPB

Rechtbank 's-Gravenhage, 06-09-2011, BT7146, AWB 11/76 VPB

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
6 september 2011
Datum publicatie
10 oktober 2011
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2011:BT7146
Zaaknummer
AWB 11/76 VPB

Inhoudsindicatie

Belanghebbende bezit en exploiteert een manege met veel grond. In 2003 heeft hij een deel van de grond verkocht als bouwterrein. De verkoop van de manege loopt door omstandigheden vertraging op. In 2008 wordt uiteindelijk ook de manege verkocht. In geschil is of de in 2004 in verband met de verkoop van het bouwterrein gevormde herinvesteringsreserve in 2007 dient vrij te vallen. Dit is naar het oordeel van de rechtbank het geval. Volgens de rechtbank kan namelijk niet worden gezegd dat de verkoop van het bouwterrein in 2004 en de verkoop van de manege in 2008 samen één langlopende vervreemding van één bedrijfsmiddel vormen die pas in 2008 volledig is gerealiseerd. Voor de bij de verkoop in 2004 gerealiseerde boekwinst kan slechts in dat jaar een herinvesteringsreserve worden gevormd, waarvoor vervolgens per jaar moet worden beoordeeld of en in hoeverre deze in stand kan blijven. Nu voor het in 2004 verkochte bouwterrein ultimo 2007 nog geen vervangend bedrijfsmiddel is aangeschaft of voortgebracht, en geen sprake is van een bijzondere situatie uit art. 3.54, lid 5, Wet IB 2001, dient de in 2004 gevormde herinvesteringsreserve in 2007 in de winst te worden opgenomen.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht

zaaknummer: AWB 11/76 VPB

uitspraak van de meervoudige kamer van 6 september 2011 ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de zaak tussen

[X] B.V., gevestigd te [Z], eiseres, (gemachtigde: [A]),

en

de inspecteur van de Belastingdienst/[te P], verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2007 een aanslag vennootschapsbelasting opgelegd (aanslagnummer [nummer]) , berekend naar een belastbaar bedrag van € 1.032.563. Daarbij heeft hij tevens bij aparte beschikkingen een verzuimboete van € 794 aan eiseres opgelegd en een bedrag van € 25.185 aan heffingsrente aan haar berekend.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 16 december 2010 de aanslag gehandhaafd en de verzuimboete verminderd tot op € 567.

Eiseres heeft daartegen bij brief van 3 januari 2011, ontvangen bij de rechtbank op 5 januari 2011, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juli 2011 te 's-Gravenhage.

Namens eiseres zijn daar verschenen [A] en [B]. Namens verweerder zijn verschenen [C] en [D].

Overwegingen

Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

1. Eiseres vormt samen met haar dochtervennootschap [E] BV vanaf 1 januari 2004 een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting. De heer [F] is de bestuurder/enig aandeelhouder in eiseres.

2. [E] BV heeft de volgende onroerende zaken gekocht.

- In 1983 de onroerende zaak Ruitercentrum [E], bestaande uit huize [E] (inmiddels gesloopt), paardenstallen, tuin en verdere aanhorigheden, kadastraal bekend als [...], nummer 913, groot 71 aren en 85 centiaren.

- In 1986 een perceel grond, zijnde een boomgaard, kadastraal bekend als [...], nummer 151, groot 1 hectare, 52 aren en 70 centiaren.

- In 2001 een perceel grond, kadastraal bekend als [...], nummer 1611, groot 1 hectare, 59 aren en 40 centiaren.

3. Op 24 januari 2003 heeft [E] BV (hierna: de Verkoper) een koopovereenkomst gesloten met [de koper], een niet aan eiseres gelieerde partij (hierna: de Koper). Zoals blijkt uit de akte van levering betreft deze verkoop een bouwterrein, kadastraal bekend als [...]:

- nummer 913, geheel, groot 71 aren en 85 centiaren;

- nummer 151, een gedeelte groot 1 are en 47 centiaren;

- nummer 1611, een gedeelte groot 15 centiaren.

De akte van levering is op 28 januari 2004 gepasseerd.

3.1. De verkochte delen van de genoemde percelen betreffen enkel bouwterrein en niet de manege met toebehoren (daaronder begrepen een hotel met om en nabij 183 slaapplaatsen).

4. De koopprijs voor het bouwterrein bedroeg € 1.188.484. Met de verkoop van het bouwterrein heeft eiseres in 2004 een boekwinst van € 1.012.033 gerealiseerd, welke zij in dat jaar heeft toegevoegd aan de herinvesteringsreserve. Verweerder heeft deze herinvesteringsreserve bij de aanslagregeling voor dat jaar geaccepteerd.

5. Eveneens op 28 januari 2004 heeft de Verkoper ten behoeve van de Koper kwalitatieve verplichtingen gevestigd ten laste van het niet verkochte gedeelte van het perceel kadastraal bekend als [...], nummer 151 (hierna: de manege), erop neerkomend dat het Verkoper en haar rechtsopvolgers verboden is de bestemming van het niet verkochte gedeelte te wijzigen in een andere dan die van manege.

5.1. Op dezelfde datum heeft Verkoper aan Koper een eerste recht tot koop verleend betreffende de manege.

6. De manege werd in 2004 geëxploiteerd door[F] (hierna: [F]), vennoot van [G] en sinds 2001 de pachter van de manege (met toebehoren). In de periode 2004 - 2008 is een (gerechtelijke) procedure gevoerd tussen Verkoper en [F]. Deze procedure betrof onder meer een vordering van [F] tot levering van de manege, zonder de onder 5 genoemde kwalitatieve verplichting (beperking van de bestemming van de onroerende zaken). De procedure is in 2008 beëindigd middels een schikking tussen partijen.

7. De Verkoper heeft vervolgens de nog resterende onder 2 genoemde onroerende zaken, meer specifiek de manege, in oktober 2008 verkocht aan [H] BV voor een koopprijs van in totaal € 900.000. Ook de met deze verkoop behaalde boekwinst heeft eiseres toegevoegd aan de herinvesteringsreserve.

8. In de periode november 2004 tot en met maart 2009 heeft [I] BV in opdracht van eiseres uitgezien naar een vervangend bedrijfsmiddel.

9. Eind 2007 heeft eiseres nog geen vervangend bedrijfsmiddel aangeschaft of voortgebracht.

10. Verweerder heeft bij de aanslagregeling van de onderwerpelijke aanslag het standpunt ingenomen dat de in 2004 gevormde herinvesteringsreserve ten bedrage van € 1.012.033 in 2007 dient vrij te vallen en heeft de aanslag dienovereenkomstig opgelegd.

Geschil

11. In geschil is of de in 2004 in verband met de verkoop van het bouwterrein gevormde herinvesteringsreserve in 2007 dient vrij te vallen.

12. Eiseres stelt zich op het standpunt dat met de verkoop van de onroerende zaken in 2004 (het bouwterrein) en de verkoop van het restant van de onroerende zaken in 2008 (de manege) in feite sprake is van één langlopende verkoop van een bedrijfsmiddel die pas in 2008 is afgerond, zodat de driejaarstermijn van artikel 3.54 Wet IB 2001 pas aanvangt in 2008. De in 2004 gevormde herinvesteringsreserve kan in 2008 worden gevoegd bij de in dat jaar in verband met de met de verkoop van de manege behaalde boekwinst te vormen herinvesteringsreserve en in beginsel tot 2011 worden aangehouden.

Zo de wet niet de ruimte biedt om de herinvesteringsreserve voor het geheel aan te houden tot en met het jaar 2011, stelt eiseres zich op het standpunt dat de redelijkheid en billijkheid dan wel die ruimte dienen te bieden.

12.1. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de belastingaanslag tot een berekend naar een belastbare winst van € 20.530.

13. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de in verband met de verkoop van het bouwterrein in 2003 gevormde herinvesteringsreserve dient vrij te vallen in 2007, omdat nog geen vervangend bedrijfsmiddel is aangeschaft of voortgebracht en ook niet is voldaan aan de eisen van artikel 3.54, vijfde lid, van de Wet IB 2001 die gelden voor verlenging van de wettelijke termijn van drie jaren.

13.1. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

14. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

Beoordeling van het geschil

15. Op grond van artikel 3.54 Wet IB 2001 kan - kort gezegd - bij de vervreemding van een bedrijfsmiddel in dat jaar een herinvesteringsreserve worden gevormd voor de bij die vervreemding gerealiseerde boekwinst. Deze boekwinst kan gereserveerd blijven tot vermindering van de in aanmerking te nemen aanschaffings- of voortbrengingskosten van bedrijfsmiddelen die in het jaar van vervreemding of in de daarop volgende drie jaren worden aangeschaft of voortgebracht, indien en zolang het voornemen tot herinvestering van de opbrengst bestaat (herinvesteringsreserve).

16. Ingevolge artikel 3.54, vijfde lid, Wet IB 2001 (tekst 2007) wordt een herinvesteringsreserve uiterlijk in het derde jaar na het jaar waarin de reserve is ontstaan in de winst opgenomen. Dit is slechts anders indien:

a. in verband met de aard van de aan te schaffen of voort te brengen bedrijfsmiddelen een langer tijdvak is vereist; of

b. de aanschaffing of voortbrenging, mits daaraan een begin van uitvoering is gegeven, door bijzondere omstandigheden is vertraagd.

17. Het standpunt van eiseres dat de verkoop van de onroerende zaken in 2004 (het bouwterrein) en de verkoop van de overige onroerende zaken in 2008 (de manege) samen één langlopende vervreemding van één bedrijfsmiddel vormen die eerst in 2008 volledig is gerealiseerd, is naar het oordeel van de rechtbank onjuist. De rechtbank is van oordeel dat de verkoop van het bouwterrein in 2004 en de daarmee gerealiseerde boekwinst voor de vorming- en instandhouding van een herinvesteringsreserve in beginsel op zichzelf moet worden bezien, derhalve los van de later gerealiseerde verkoop van de manege. Dat de verkoop van het bouwterrein in 2004 één geheel vormt met de verkoop van de manege in 2008 en dat deze verkopen daarom niet los van elkaar kunnen worden bezien, vindt naar het oordeel van de rechtbank geen steun in de feiten. Daaruit blijkt in tegendeel dat de verkoop van het bouwterrein en de verkoop van de manege twee (juridisch) los van elkaar staande transacties betreffen die ook als zodanig zijn bedoeld. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de beide verkopen op geheel verschillende momenten hebben plaatsgevonden en dat het bouwterrein en de manege aan twee verschillende kopers zijn verkocht.

18. Eiseres heeft nog aangevoerd dat zij wel degelijk het voornemen had om al de onder 2 genoemde onroerende zaken, derhalve zowel de bouwgrond als de manege, tegelijkertijd (reeds in 2004) te verkopen, maar dat zij daar om redenen die - naar zij stelt - haar niet kunnen worden aangerekend niet in is geslaagd. Hierin vindt de rechtbank geen aanleiding om haar onder 17 gegeven oordeel bij te stellen. De stelling van eiseres - wat daar overigens van zij - neemt immers niet weg dat de verkoop van de bouwgrond enerzijds en de verkoop van de manege anderzijds twee los van elkaar staande verkopen zijn. Ook indien de beide verkopen reeds in 2004 zouden zijn gerealiseerd, zou er van één transactie geen sprake zijn. Wel had eiseres in dit - zich hier niet voordoende - geval voor de gehele (gezamenlijke) boekwinst in 2004 een herinvesteringsreserve kunnen vormen.

19. Dit alles betekent dat voor de bij de verkoop in 2004 gerealiseerde boekwinst slechts in dat jaar een herinvesteringsreserve kan worden gevormd en dat vervolgens per jaar aan de hand van de wettelijke bepalingen moet worden beoordeeld of en in hoeverre die herinvesteringsreserve in stand kan blijven. Het andersluidende standpunt van eiseres dat de reeds in 2004 gerealiseerde boekwinst in 2008 alsnog aan de herinvesteringsreserve kan worden toegevoegd, is derhalve onjuist.

20. Nu voor de in 2004 verkochte onroerende zaken (het bouwterrein) ultimo 2007 nog geen vervangend bedrijfsmiddel is aangeschaft of voortgebracht, en gesteld noch gebleken is dat dienaangaande sprake is van een van de hiervoor (onder 16) genoemde situaties uit artikel 3.54, vijfde lid, Wet IB 2001, dient de in 2004 gevormde herinvesteringsreserve van € 1.012.033 in 2007 in de winst te worden opgenomen.

21. Bij dit oordeel overweegt de rechtbank nog dat het in overweging nemen door eiseres van de door [I] BV aangedragen alternatieven tot herinvestering op zich zelf bezien in ieder geval onvoldoende is om te kunnen spreken van een "begin van uitvoering" van de herinvestering zoals bedoeld in artikel 3.54, vijfde lid, onderdeel b, van de Wet IB 2001.

22. Eiseres heeft ter zitting aangevoerd dat, indien de wettelijke bepalingen niet de ruimte bieden om de in 2004 gevormde herinvesteringsreserve aan te houden, de wettelijke bepalingen in zoverre tot een onredelijke en onbillijke uitkomst leiden. Voor dat geval stelt eiseres zich op het standpunt dat de redelijkheid en billijkheid er aan in de weg staan dat de in 2004 gevormde herinvesteringsreserve vrijvalt in 2007. Ook hierin kan de rechtbank eiseres echter niet volgen, reeds omdat het de rechter, ingevolge artikel 11 van de Wet algemene bepalingen, niet is toegestaan de innerlijke waarde of billijkheid van de wet te beoordelen. Voor zover het betoog van eiseres moet worden opgevat als een beroep op artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen ("hardheidsclausule") faalt het, omdat toepassing van de hardheidsclausule is voorbehouden aan de Minister van Financiën en daarop voor de rechter niet met vrucht een beroep kan worden gedaan.

23. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

Proceskosten

24. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. G.J. van Leijenhorst, mr. J.M. van Kempen en mr. J.P.F. Slijpen, in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.J. Kwestro.

Uitgesproken in het openbaar op 6 september 2011.

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.