Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 26-10-2011, BU5256, AWB 11/3604

Rechtbank 's-Gravenhage, 26-10-2011, BU5256, AWB 11/3604

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
26 oktober 2011
Datum publicatie
22 november 2011
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2011:BU5256
Zaaknummer
AWB 11/3604

Inhoudsindicatie

Eiser heeft verweerder op grond van artikel 3 van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) verzocht om een kopie van de nota van de door de gemeente ingeschakelde taxateur voor de door deze taxateur voor de gemeente in het kader van een tweetal WOZ-beroepsprocedures opgestelde taxatierapporten. Verweerder heeft dit verzoek gedeeltelijk afgewezen en heeft in de aan eiser verstrekte nota en het bijgevoegde overzicht het door de taxateur gehanteerde uurtarief en het aantal uren dat de taxateur heeft besteed aan de taxaties onleesbaar gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank kan verweerder de weigering om de betreffende informatie te verstrekken niet baseren op artikel 10, eerste lid, onder c, van de Wob noch op artikel 10, tweede lid, onder g, van de Wob.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht

zaaknummer: AWB 11/3604

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 oktober 2011 in de zaak tussen

[X], wonende te [Z], eiser

(gemachtigde: [A]),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lisse, verweerder.

Procesverloop

Bij brief van17 november 2010 heeft eiser verweerder op grond van artikel 3 van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) verzocht hem een kopie te verstrekken van de nota van [B], werkende voor vastgoedtaxaties [C] te [plaats] (hierna: de taxateur) met betrekking tot de door de taxateur voor de gemeente Lisse opgestelde taxatierapporten in het kader van de beroepsprocedures voor de WOZ-waarde van de objecten

[object 1] en [object 2] te [plaats] (hierna: de objecten), en een betalingsbewijs van de nota.

Bij besluit van 26 januari 2011 heeft verweerder eiseres verzoek om inzage op grond van artikel 10, tweede lid, onder g, van de Wob, gedeeltelijk afgewezen. In de aan eiser verstrekte nota en het bijgevoegde overzicht zijn het door de taxateur gehanteerde uurtarief en het aantal uren dat de taxateur heeft besteed aan de taxatie van het objecten onleesbaar gemaakt.

Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 15 februari 2011 een bezwaarschrift bij verweerder ingediend.

Bij besluit van 8 maart 2011 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 18 april 2011, ingekomen bij de rechtbank op dezelfde datum, beroep ingesteld.

De zaak is op 15 september 2011 ter zitting behandeld.

Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [D].

De zaak is ter zitting gezamenlijk behandeld met de zaak 11/3605. Al wat in die zaak is aangevoerd en overgelegd wordt geacht ook te zijn aangevoerd en overgelegd in deze zaak.

Overwegingen

1. De gemeente Lisse (hierna: de gemeente) maakt voor taxaties in het kader van procedures over de Wet onroerende zaak belastingen (hierna: WOZ) al jarenlang gebruik van de diensten van de taxateur. De gemeente en de taxateur hebben destijds in dat kader onderhands (prijs)afspraken gemaakt. De taxateur heeft met de nota betreffende de in de maand oktober in het kader van de WOZ verleende diensten onder andere de werkzaamheden in verband met de taxatie van de objecten bij de gemeente in rekening gebracht.

2. Verweerder heeft zich aanvankelijk op het standpunt gesteld dat op grond van artikel 10, tweede lid, onder g, van de Wob het openbaar maken van het uurtarief en het aantal aan de taxatie van het objecten bestede uren achterwege dient te blijven, omdat openbaarmaking van die informatie kan leiden tot bevoordeling van concurrerende taxateurs ten opzichte van de taxateur en daarmee tot benadeling van de taxateur. Verweerder heeft er hierbij op gewezen dat openbaarmaking betekent dat de informatie voor een ieder openbaar is en blijft en heeft aangevoerd dat de taxateur heeft verklaard dat hij bezwaar heeft tegen openbaarmaking van de informatie. In beroep heeft verweerder dit standpunt - naar de rechtbank begrijpt als subsidiair standpunt - gehandhaafd. Daarbij heeft verweerder zich

- naar de rechtbank begrijpt primair - op het standpunt gesteld dat artikel 10, eerste lid, onder c, van de Wob in de weg staat aan openbaarmaking van de informatie nu sprake is van tarieven en percentages die inzicht geven in de kosten waartegen een product of dienst kan worden geleverd. Verweerder heeft hierbij verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 oktober 2010, 200905009,

LJN BO1165.

3. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte weigert de betreffende informatie te verstrekken en heeft daartoe - zakelijk weergegeven- aangevoerd dat geen sprake is van informatie die de taxateur vertrouwelijk aan de gemeente heeft gegeven en dat de taxateur door openbaarmaking van de informatie niet wordt benadeeld. Volgens eiser maakt verweerder oneigenlijk gebruik van de uitzonderingsgronden van artikel 10 van de Wob.

4. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wob kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan. Volgens artikel 1, aanhef en onder b van de Wob wordt onder bestuurlijke aangelegenheid verstaan: een aangelegenheid die betrekking heeft op beleid van een bestuursorgaan, daaronder begrepen de voorbereiding en de uitvoering ervan.

De verzoeker hoeft bij zijn verzoek geen belang te stellen (artikel 3, derde lid, van de Wob).

Een verzoek om informatie wordt ingevolge artikel 3, vijfde lid, van de Wob ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11.

5. Ingevolge artikel 10, eerste lid, onder c, van de Wob blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover dit bedrijfs- en fabricagegegevens betreft, die door natuurlijke personen of rechtspersonen vertrouwelijk aan de overheid zijn meegedeeld.

6. Ingevolge artikel 10, tweede lid, van de Wob blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het volgende belang:

(...) g. het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.

7. De rechtbank stelt voorop dat een handelspartner van een overheidslichaam zich ervan bewust moet zijn dat een ieder op grond van de Wob toegang heeft tot overheidsinformatie, voor zover die betrekking heeft op een bestuurlijke aangelegenheid en behoudens de uitzonderingsgronden in de artikelen 10 en 11 Wob.

8. Niet in geschil is dat sprake is van in documenten neergelegde informatie over een bestuurlijke aangelegenheid. Met betrekking tot de door verweerder gehanteerde uitzonderingsgronden overweegt de rechtbank als volgt.

Artikel 10, eerste lid, onder c, van de Wob

9. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State moet het begrip bedrijfs- en fabricagegegevens naar zijn aard restrictief worden uitgelegd. Van bedrijfs- of fabricagegegevens is slechts sprake indien en voor zover uit die gegevens wetenswaardigheden kunnen worden afgelezen of afgeleid met betrekking tot de technische bedrijfsvoering of het productieproces dan wel met betrekking tot afzet van producten of de kring van afnemers en leveranciers (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 september 1985, LJN AM9150).

10. Naar het oordeel van de rechtbank kan verweerder op grond van artikel 10, eerste lid, onder c, van de Wob geen inzage weigeren in het uurtarief en het door de taxateur als aan de taxatie van de objecten bestede opgegeven uren. De rechtbank overweegt hierbij dat de betreffende gegevens niet als bedrijfs- of fabricagegegevens kwalificeren, nu dit geen gegevens zijn over de (technische) bedrijfsvoering van de taxateur of enige andere bedrijfsgegevens. Daar komt nog bij dat voor toepassing van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob is vereist dat de betreffende gegevens vertrouwelijk zijn verstrekt. De rechtbank is niet gebleken dat hiervan bij de betreffende gegevens sprake is. De enkele omstandigheid dat de taxateur achteraf heeft aangegeven dat hij bezwaar heeft tegen de openbaarmaking van de gegevens is hiertoe onvoldoende. De verwijzing naar de hiervoor onder 2. genoemde uitspraak kan verweerder evenmin baten. De rechtbank overweegt hierbij dat in die uitspraak sprake was van informatie die was verstrekt in het kader van een lopende aanbestedingsprocedure. Naar het oordeel van de rechtbank is die situatie in het geheel niet te vergelijken met de onderhavige situatie, waarin de (prijs)afspraken al tijden geleden zijn gemaakt en waarin nu betaling volgens die afspraken wordt gevraagd.

Artikel 10, tweede lid, onder g, van de Wob

11. Naar het oordeel van de rechtbank kan verweerder de weigering evenmin baseren op artikel 10, tweede lid, onder g, van de Wob. De rechtbank overweegt hierbij dat de informatie over het uurtarief en het aantal uren dat de taxateur heeft besteed aan de taxatie van de objecten zo weinig prijsgeeft van de onderhandelingstactiek van de taxateur, dat niet kan worden gezegd dat de concurrentiepositie van de taxateur ten opzichte van andere taxateurs wordt aangetast door openbaarmaking van de informatie, laat staan onevenredig.

Slotsom

12. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep gegrond.

Proceskosten

13. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 874 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1). Aangezien het beroep in de onderhavige zaak en in de zaak 11/3605 door dezelfde gemachtigde is ingediend en het gaat om hetzelfde feitencomplex merkt de rechtbank die zaken aan als samenhangende zaken en zal de rechtbank voor de onderhavige zaak de helft van de kosten, dus (0,5 × € 874 =) € 437 toekennen.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond; vernietigt het bestreden besluit van 8 maart 2011, kenmerk W019358/27018;

- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;

- bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht, te weten € 41 vergoedt;

- veroordeelt verweerder de kosten van beroep ten bedrage van € 437 aan eiser te voldoen.

Deze uitspraak is gedaan door mr. E.G. van Roest, rechter, in aanwezigheid van

mr. A.M. van Duijvendijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op

26 oktober 2011.

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.