Rechtbank 's-Gravenhage, 16-11-2011, ECLI:NL:RBSGR:2011:28488 BV0028, AWB 10/8357
Rechtbank 's-Gravenhage, 16-11-2011, ECLI:NL:RBSGR:2011:28488 BV0028, AWB 10/8357
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 16 november 2011
- Datum publicatie
- 23 januari 2012
- ECLI
- ECLI:NL:RBSGR:2011:BV0028
- Zaaknummer
- AWB 10/8357
Inhoudsindicatie
Eiser is in het onderhavige jaar naar Mexico geemigreerd. Eiser hield 100% van de aandelen in [E] B.V. Eiser heeft geen aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen gedaan. Verweerder heeft een conserverende navorderingsaanslag opgelegd. In deze aanslag was onder meer een te conserveren inkomen uit aanmerkelijk belang begrepen. De rechtbank oordeelt dat verweerder niet over een nieuw feit beschikt dat navordering inzake het aanmerkelijk belanginkomen rechtvaardigt. Ook is de rechtbank van oordeel dat eisers adviseur niet te kwader trouw was omdat relevantie informatie in de aangifte van [E] B.V. was opgenomen. Het beroep is gegrond.
Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 10/8357
uitspraak van de meervoudige kamer van 16 november 2011 in de zaak tussen
[X], wonende te [Z], eiser,
(gemachtigde: [A])
en
de inspecteur van de Belastingdienst/[te P], verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2003 een conserverende aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen van € 445.033 opgelegd, met dagtekening 19 mei 2006 (hierna: de conserverende aanslag). Tevens is bij afzonderlijke beschikking € 169.273 aan revisierente in rekening gebracht.
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2003 een conserverende navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen van € 1.106.012 opgelegd, met dagtekening 31 december 2009 (hierna: de navorderingsaanslag). Tevens is bij beschikking € 48.144 aan revisierente in rekening gebracht (hierna: de beschikking revisierente).
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 18 oktober 2010 de navorderingsaanslag en de beschikking revisierente gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij brief van 26 november 2010, ontvangen bij de rechtbank op
29 november 2010, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft bij brief van 23 mei 2011 zijn beroep nader gemotiveerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2011 te 's-Gravenhage. Namens eiser zijn verschenen [A] en [B]. Namens verweerder zijn verschenen
[C] en [D]. Verweerder heeft ter zitting een pleitnota aan de rechtbank en aan de wederpartij overgelegd.
Overwegingen
1. Eiser woont sinds 29 april 2003 in Mexico. Eiser was in het onderhavige jaar 100% aandeelhouder van [E] B.V. ([E] BV).
2. Wegens het uitblijven van de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het onderhavige jaar, ook na daartoe te zijn gemaand, heeft verweerder aan eiser met dagtekening 29 april 2006 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een ambtshalve vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.000. Tevens is daarbij een verzuimboete opgelegd van € 340.
Voorts heeft verweerder de conserverende aanslag opgelegd gebaseerd op:
Conserverende aanslag
3. Op het moment dat verweerder de primitieve aanslag vaststelde, was de aangifte vennootschapsbelasting voor het jaar 2003 ten name van [E] BV reeds door eisers gemachtigde bij verweerder ingediend. Uit deze aangifte volgt dat de aandelen in [E] BV op het moment dat eiser ophield binnenlands belastingplichtig te zijn, een waarde hadden van ruim € 3.900.000.
4. Bij brief van 5 september 2006 heeft eiser, ter motivering van zijn bezwaar tegen onder meer de conserverende aanslag, een aangiftebiljet inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2003 aan verweerder gezonden. In een bijlage bij dat aangiftebiljet staat onder meer het volgende vermeld:
"<u>Te conserveren inkomen bij emigratie</u>
Te conserveren inkomen bij emigratie
en
"<u>Te conserveren inkomen waarde opgebouwde pensioenaanspraken etc.</u>
Met betrekking tot dit onderdeel van de aangifte is er nog geen opgave van de verzekeringsmaatschappijen. Derhalve is dit onderdeel niet ingevuld."
5. Bij brief van 2 oktober 2007 verzoekt verweerder aan eisers gemachtigde om een specificatie te verstrekken van de tot het te conserveren inkomen behorende waarde van de opgebouwde pensioenaanspraken. Uit de door gemachtigde verstrekte opgaven van de desbetreffende pensioenfondsen volgt dat de totale waarde van de door eiser opgebouwde pensioenaanspraken als volgt is:
Opgebouwde pensioenaanspraken
6. Bij brief van 2 juni 2008 heeft verweerder aan eisers gemachtigde onder meer geschreven dat hij:
- met betrekking tot de te weinig geheven belasting in verband met het fictieve vervreemdingsvoordeel uit aanmerkelijk belang interne compensatie binnen de conserverende aanslag zal toepassen;
- een conserverende navorderingsaanslag zal opleggen over het restant aan verschuldigde inkomstenbelasting over het fictieve vervreemdingsvoordeel uit aanmerkelijk belang.
7. De navorderingsaanslag is gebaseerd op:
Navorderingsaanslag
8. In geschil is of verweerder terecht de navorderingsaanslag heeft opgelegd. Het geschil spitst zich hierbij toe op de vraag of eisers gemachtigde te kwader trouw heeft gehandeld, als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de AWR. Voorts is de beschikking revisierente ten bedrage van € 48.144 in geschil. Ter zitting heeft eiser zijn grieven ingetrokken met betrekking tot zijn standpunt dat dezelfde persoon zowel zou zijn betrokken bij de aanslagregeling als bij de afhandeling van het bezwaar.
Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de navorderingsaanslag en, althans zo begrijpt de rechtbank, vernietiging van de beschikking revisierente.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Voor de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
9. Artikel 2, vijfde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) luidt voor zover hier van belang:
"5. Hetgeen bij of krachtens deze wet wordt bepaald inzake de in het derde lid, onderdeel e, bedoelde voorlopige aanslag, aanslag of navorderingsaanslag, is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de in dat onderdeel bedoelde voorlopige conserverende aanslag, onderscheidenlijk conserverende aanslag of conserverende navorderingsaanslag (...)"
Artikel 16, eerste lid, van de AWR luidt:
"1. Indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag ten onrechte achterwege is gelaten of tot een te laag bedrag is vastgesteld, dan wel dat een in de belastingwet voorziene vermindering, ontheffing, teruggaaf of heffingskorting ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, kan de inspecteur de te weinig geheven belasting dan wel de ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende heffingskorting navorderen. Een feit, dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is."
10. Navordering is ingevolge artikel 16, eerste lid, laatste volzin, van de AWR mogelijk ter zake van een feit ten aanzien waarvan de belastingplichtige te kwader trouw is, dit wil zeggen indien de belastingplichtige ten aanzien van dat feit de inspecteur opzettelijk de juiste inlichtingen heeft onthouden of opzettelijk onjuiste inlichtingen heeft verstrekt (vgl. HR 11 juni 1997, nr. 32.299, LJN AA2160, BNB 1997/384). In de context van artikel 16 AWR dient kwade trouw van degene van wiens hulp de belastingplichtige gebruik heeft gemaakt om aan zijn verplichting tot het doen van aangifte te voldoen, aan de belastingplichtige te worden toegerekend (vgl. HR 23 januari 2009, nr. 07/10942, LJN BD3566, V-N 2009/8.6). Het ligt op de weg van verweerder om aannemelijk te maken dat, zoals hij stelt, eisers gemachtigde hem opzettelijk juiste inlichtingen heeft onthouden dan wel dat hij zich door zijn gedrag willens en wetens heeft blootgesteld aan de geenszins als denkbeeldig te verwaarlozen kans dat hij verweerder juiste inlichtingen onthield (voorwaardelijk opzet).
11. Vaststaat dat verweerder niet beschikte over een zogenoemd nieuw feit voor het opleggen van de navorderingsaanslag aangezien sprake is van een ambtelijk verzuim. Immers bij het vaststellen van de conserverende aanslag is het dossier, waaronder het dossier van [E] B.V., niet geraadpleegd. Verweerder stelt dat de navorderingsaanslag desalniettemin terecht is opgelegd, omdat eisers gemachtigde te kwader trouw heeft gehandeld en omdat zijn handelen aan eiser dient te worden toegerekend.
Ter onderbouwing van zijn standpunt stelt verweerder dat eisers gemachtigde door het niet doen van eisers aangifte vóór de uiterste indieningsdatum, hoewel hij daartoe wel verplicht was, verweerder de voor de belastingheffing van belang zijnde inlichtingen heeft onthouden. Eisers gemachtigde had volgens verweerder een onvolledige aangifte kunnen doen (zoals hij die in de bezwaarfase heeft gedaan) of contact kunnen opnemen met verweerder.
12. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eisers gemachtigde niet te kwader trouw gehandeld als bedoeld in artikel 16 van de AWR. De rechtbank heeft hierbij het volgende in aanmerking genomen. De navorderingsaanslag ziet enkel op te conserveren inkomen uit aanmerkelijk belang; de navorderingsaanslag vermeldt weliswaar als element ook de pensioenaanspraken bij emigratie, maar deze werden reeds in voldoende omvang in de heffing betrokken met de conserverende aanslag. Het ligt op de weg van verweerder om aannemelijk te maken dat eisers gemachtigde (voorwaardelijk) opzettelijk aan verweerder de juiste inlichtingen omtrent de waarde van de aandelen in [E] BV op het moment van eiseres emigratie, heeft onthouden. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met al hetgeen hij ter onderbouwing van zijn stelling heeft aangevoerd, niet is geslaagd in deze bewijslast. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat het dezelfde gemachtigde van eiser is geweest die de aangifte onder 3 heeft ingediend met daarin de relevante informatie met betrekking tot de waarde van de aandelen [E] BV (vgl. HR 14 juni 2000, nr. 35.263, LJN AA6204, BNB 2000/299). Bovendien was verweerder, blijkens ook de elementen van de conserverende aanslag, bekend met het feit dat eiser aanmerkelijk belanghouder was.
De stelling van verweerder dat de inlichtingen met betrekking tot de waarde van de aandelen [E] BV niet door of namens eiser zijn verstrekt, doet aan dit oordeel niet af aangezien deze inlichtingen zijn verstrekt door eisers gemachtigde. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat het geschil betrekking heeft op de vraag of gemachtigde van eiser te kwader trouw is en niet of eiser zelf kwade trouw kan worden verweten. Derhalve is enkel van belang dat de aangifte vennootschapsbelasting 2003 van [E] B.V. door de gemachtigde van eiser is ingediend, dat daarin informatie over de waarde van de aandelen [E] B.V. stond en dat deze aangifte reeds was ingediend voordat verweerder de aanslag van eiser had vastgesteld.
13. Gelet op hetgeen hiervóór is overwogen zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren.
Revisierente
14. Op grond van artikel 30i, eerste lid, onderdeel a, van de AWR, wordt revisierente verschuldigd indien, voor zover hier van belang, door de toepassing van artikel 3.83, eerste lid, van de Wet, de aanspraak ingevolge een pensioenregeling tot het loon wordt gerekend. Artikel 30i, tweede lid, van de AWR schrijft voor dat de revisierente 20 percent bedraagt van de waarde in het economische verkeer van de in het eerste lid genoemde aanspraak. Bij de navorderingsaanslag is een beschikking revisierente van € 48.144 gegeven. Dit is 20% van € 240.724 (het bedrag aan pensioenaanspraken; zie 5 hiervoor). Het bedrag van
€ 169.273 (zie onder procesverloop) is verrekend met de nagevorderde belasting (zie 7 hiervoor). Gelet hierop is uiteindelijk € 48.144 aan revisierente terecht door verweerder in rekening gebracht. De rechtbank zal daarom het beroep met betrekking tot de beschikking revisierente ongegrond verklaren.
15. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde verleende beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 874 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1). De rechtbank ziet geen aanleiding een vergoeding van kosten in verband met de behandeling van het bezwaar toe te kennen nu gesteld noch gebleken is dat eiser hierom heeft verzocht vóórdat verweerder op het bezwaar had beslist.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze de navorderingsaanslag betreft;
- vernietigt de navorderingsaanslag;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 874 te betalen aan eiser;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 41 aan eiser vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. van Rij, voorzitter, mr. R.C.H.M. Lips en
mr. E.J.W. Heithuis, leden, in aanwezigheid van mr. S.R.M. Dekker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 november 2011.
Afschrift verzonden aan partijen op:
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.