Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 12-09-2011, BV0265, HA RK 11-418 en HA RK 11-419 Wrakingsnummers 2011/34 en 2011/35

Rechtbank 's-Gravenhage, 12-09-2011, BV0265, HA RK 11-418 en HA RK 11-419 Wrakingsnummers 2011/34 en 2011/35

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
12 september 2011
Datum publicatie
5 januari 2012
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2011:BV0265
Zaaknummer
HA RK 11-418 en HA RK 11-419 Wrakingsnummers 2011/34 en 2011/35

Inhoudsindicatie

Verzoeker heeft bij aanvang van de zitting van de wrakingskamer op 29 augustus 2011 mondeling verzocht om wraking van de voorzitter van de wrakingskamer en een lid van de wrakingskamer. Verzoeker heeft als grond voor wraking van genoemde leden van de wrakingskamer verwezen naar een lijst met rechters die geen kennis mogen nemen van bepaalde zaken omdat zij gefraudeerd hebben. Deze lijst is volgens verzoeker opgesteld en/of goedgekeurd door de Raad van de Europese Gemeenschappen. De wrakingskamer heeft als beslissing meegedeeld dat laatstgenoemd wrakingsverzoek buiten behandeling wordt gelaten, aangezien dit tweede wrakingsverzoek op de door verzoeker aangevoerde grond kennelijk misbruik van het rechtsmiddel wraking oplevert. Ten aanzien van het eerste wrakingsverzoek van 14 juli 2011 heeft verzoeker meegedeeld dat volgens hem de rechtbank haar zaken niet op orde heeft. De wrakingskamer overweegt dat hetgeen verzoeker heeft aangevoerd - voor zover reeds begrijpelijk - voor het overgrote deel niet ziet op feiten of omstandigheden waarbij de bestuursrechter betrokken is. Daaruit valt dan ook geen aanwijzing te ontlenen voor een gebrek aan onpartijdigheid bij de bestuursrechter, dan wel de schijn daarvan. Voor het overige is hetgeen verzoeker heeft aangevoerd op geen enkele wijze onderbouwd. Er is dan ook niet gebleken van feiten of omstandigheden die erop wijzen dat de rechterlijke onpartijdigheid van de bestuursrechter schade zou kunnen lijden. Het verzoek wordt afgewezen.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Meervoudige wrakingskamer

Wrakingnummers 2011/34 en 2011/35

rekestnummers: HA RK 11-418 en HA RK 11-419

zaaknummers: AWB 11/1029 IB/PVV en AWB 11/1032 IB/PVV

datum beslissing: 12 september 2011

BESLISSING

op het mondelinge verzoek tot wraking ingevolge artikel 8:16 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de zaken van:

1. [verzoeker],

wonende te [woonplaats],

verzoeker,

en

2. [verzoekster],

wonende te [woonplaats],

verzoekster,

(gemachtigde: [verzoeker])

tegen

de inspecteur van de Belastingdienst Haaglanden, kantoor Den Haag,

belanghebbende,

strekkende tot wraking van:

mr. [X],

rechter in de rechtbank te 's-Gravenhage,

hierna te noemen: de bestuursrechter.

1. De voorgeschiedenis en het procesverloop

Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 20 januari 2011 (kenmerk 0908.30.313) van belanghebbende, waarbij aan het bezwaar van verzoeker tegen de aanslag inkomstenbelastingen premie volksverzekeringen 2007 van 23 maart 2010, nr. 0908.30.313.H76, gedeeltelijk is tegemoetgekomen (AWB 11/1029 IB/PVV).

Verzoekster heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 20 januari 2011 (kenmerk 1138.92.172) van belanghebbende, waarbij aan het bezwaar van verzoekster tegen de aanslag inkomstenbelastingen premie volksverzekeringen 2007 van 17 maart 2010, nr. 1138.92.172.H76, gedeeltelijk is tegemoetgekomen (AWB 11/1032 IB/PVV).

De behandeling van deze beroepen ter zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank 's-Gravenhage, sector bestuursrecht, is gepland op 14 juli 2011.

Verzoeker, tevens gemachtigde van verzoekster, (hierna: verzoeker) heeft bij aanvang van deze zitting op 14 juli 2011 de bestuursrechter in beide procedures gewraakt, althans medegedeeld dat hij een eerder wrakingsverzoek heeft ingediend en dat hij dat handhaaft. De bestuursrechter heeft daarop het onderzoek ter zitting geschorst. Het wrakingsverzoek is voorgelegd aan de wrakingskamer.

Verzoeker heeft het wrakingsverzoek aangevuld bij brieven van 14 juli 2011, 5 augustus 2011, 11 augustus 2011, 19 augustus 2011, 22 augustus 2011, 25 augustus 2011 en 28 augustus 2011.

2. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

Op 29 augustus 2011 is het wrakingsverzoek ter openbare terechtzitting van deze wrakingskamer behandeld. Verzoeker is in persoon verschenen.

De bestuursrechter is in persoon verschenen.

De belanghebbende heeft zich laten vertegenwoordigen door [A].

Verzoeker heeft bij aanvang van de zitting van de wrakingskamer op 29 augustus 2011 mondeling verzocht om wraking van mr. E. Rabbie, voorzitter van de wrakingskamer, en mr. I.D. Bellaart, lid van de wrakingskamer, althans medegedeeld dat hij ten aanzien van deze leden van de wrakingskamer een eerder wrakingsverzoek heeft ingediend.

Verzoeker heeft als grond voor wraking van genoemde leden van de wrakingskamer verwezen naar een lijst met rechters die geen kennis mogen nemen van bepaalde zaken omdat zij gefraudeerd hebben. Deze lijst is volgens verzoeker opgesteld en/of goedgekeurd door de Raad van de Europese Gemeenschappen.

De wrakingskamer heeft, na schorsing van de zitting voor beraad, ter zitting als beslissing meegedeeld dat laatstgenoemd wrakingsverzoek buiten behandeling wordt gelaten, aangezien dit tweede wrakingsverzoek op de door verzoeker aangevoerde grond - welke grond ieder begin van onderbouwing mist - kennelijk misbruik van het rechtsmiddel wraking oplevert. De wrakingskamer neemt daarbij in aanmerking dat verzoeker - naar haar ambtshalve bekend is - telkens opnieuw wrakingsverzoeken indient, zelfs als hem de naam van de behandelend rechter nog niet bekend is. Daaruit leidt de wrakingskamer af dat hij niet werkelijk twijfels heeft over de onpartijdigheid van de behandelend (wrakings)rechters, maar zijn wrakingsverzoeken kennelijk indient met het doel de voortgang van de aanhangige hoofdprocedures te frustreren. Mede gelet op het belang van een voortvarende behandeling van die procedures acht de wrakingskamer dat misbruik van recht. Daar komt bij dat verzoeker zijn wrakingsverzoeken en de vervolgens door hem toegestuurde aanvullende stukken zodanig onbegrijpelijk formuleert, dat daaruit geen serieus te nemen wrakingsgrond kan worden gedestilleerd.

Verzoeker heeft na de mededeling dat zijn verzoek tot wraking van leden van de wrakingskamer niet in behandeling wordt genomen de zittingszaal verlaten, waarna de zitting buiten zijn aanwezigheid is voortgezet.

3. Het standpunt van verzoeker ter zake van het wrakingsverzoek van 14 juli 2011

Verzoeker heeft tijdens de zitting op 14 juli 2011 medegedeeld dat hij persisteert bij zijn wrakingsverzoek. Volgens hem heeft de rechtbank haar zaken niet op orde en blijkt dit onder meer uit de "kwestie-Kalbfleisch". Hij stelt dat er stukken worden zoekgemaakt, dubbele dossiers worden aangemaakt, griffierechten worden weggesluisd en wordt gewerkt met onvolledige dossiers. De nadien ingekomen brieven van verzoeker ter zake van het wrakingsverzoek, zoals vermeld onder 1., zijn grotendeels onbegrijpelijk. Zo de wrakingskamer er iets uit kan afleiden, is het dat verzoeker meent dat de bestuursrechter zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van strafbare feiten - door het proces-verbaal van de zitting van 14 juli 2011 valselijk op te maken - en subversieve activiteiten.

4. Het standpunt van de bestuursrechter

De bestuursrechter heeft ter zitting van de wrakingskamer verklaard dat verzoeker hem had medegedeeld dat ten aanzien van hem een eerder wrakingsverzoek was ingediend, maar dat dit hem niet bekend was. De bestuursrechter stelt zich op het standpunt dat hij niet heeft vernomen op welke grond verzoeker hem heeft gewraakt en dat hij, zonder nadere toelichting van verzoeker, geen reactie kan geven op het wrakingsverzoek.

5. Het standpunt van de belanghebbende

De belanghebbende heeft ter zitting van de wrakingskamer medegedeeld zich niet te kunnen vinden in hetgeen verzoeker heeft aangevoerd.

6. Nadere stukken

Na de zitting heeft verzoeker nog verscheidene stukken ingediend. Deze stukken laat de wrakingskamer buiten beschouwing omdat zij verzoeker geen gelegenheid heeft gegeven na de zitting nog nadere stukken in te dienen.

7. Beoordeling van het wrakingsverzoek van 14 juli 2011

Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6, eerste lid, van het EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.

Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.

De wrakingskamer overweegt dat hetgeen verzoeker heeft aangevoerd - voor zover reeds begrijpelijk - voor het overgrote deel niet ziet op feiten of omstandigheden waarbij de bestuursrechter betrokken is. Daaruit valt dan ook geen aanwijzing te ontlenen voor een gebrek aan onpartijdigheid bij de bestuursrechter, dan wel de schijn daarvan. Voor het overige is hetgeen verzoeker heeft aangevoerd op geen enkele wijze onderbouwd. Er is dan ook niet gebleken van feiten of omstandigheden die erop wijzen dat de rechterlijke onpartijdigheid van de bestuursrechter schade zou kunnen lijden. Het verzoek moet dan ook worden afgewezen.

Zoals hierboven overwogen is het de wrakingskamer ambtshalve bekend dat verzoeker met regelmaat wrakingsverzoeken indient en zijn bevoegdheid wrakingsverzoeken in te dienen misbruikt. Daarom zal op de voet van artikel 8:18, vierde lid, van de Awb worden bepaald dat volgende wrakingsverzoeken van verzoeker (ook dezulke door hem in zijn hoedanigheid van gemachtigde van verzoekster ingediend) in de onderhavige zaken niet in behandeling zullen worden genomen.

Derhalve zal als volgt worden beslist.

8. De beslissing.

De wrakingskamer:

- wijst het verzoek tot wraking af;

- bepaalt dat het proces in de hoofdzaken wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;

- bepaalt dat verdere verzoeken om wraking in de onderhavige zaken niet in behandeling

worden genomen;

- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde in artikel 8:18, derde lid, van de Awb wordt toegezonden aan:

• verzoeker, tevens in zijn hoedanigheid van gemachtigde van verzoekster;

• de belanghebbende;

• de bestuursrechter.

Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 september 2011 door mrs. E. Rabbie, voorzitter, I.D. Bellaart en G.P. Verbeek, rechters, in tegenwoordigheid van A.J. Faasse-van Rossum als griffier.