Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 10-10-2011, ECLI:NL:RBSGR:2011:BX4382 BV0724, 401744 HA RK 11-496

Rechtbank 's-Gravenhage, 10-10-2011, ECLI:NL:RBSGR:2011:BX4382 BV0724, 401744 HA RK 11-496

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
10 oktober 2011
Datum publicatie
12 januari 2012
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2011:BV0724
Zaaknummer
401744 HA RK 11-496

Inhoudsindicatie

Mondeling verzoek tot wraking. Ter beoordeling van de wrakingskamer ligt de vraag voor of de gewraakte rechters door het verzoek tot uitstel van de zitting af te wijzen, blijk hebben gegeven van vooringenomenheid dan wel de schijn van vooringenomenheid hebben gewekt. De afwijzing van het verzoek tot uitstel van de zitting is een processuele beslissing en kan volgens vaste jurisprudentie in beginsel geen grond voor wraking opleveren en ook de juistheid van een zodanige beslissing is niet ter beoordeling van de wrakingskamer. Procedurele beslissingen kunnen slechts leiden tot toewijzing van een wrakingsverzoek, indien uit die beslissingen blijkt van een vooringenomenheid van de rechter die deze beslissingen heeft genomen. Hetgeen verzoekster in dit verband heeft gesteld levert geen omstandigheid op die tot dat oordeel zou moeten leiden. Verzoek afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage

Meervoudige wrakingskamer

Wrakingnummer 38/2011

rekestnummer: 401744 HA RK 11-496

zaaknummer: AWB 10/8668 + ABW 10/8737

datum beschikking: 10 oktober 2011

BESCHIKKING

op het mondelinge verzoek tot wraking ingevolge artikel 8:16 Algemene Wet Bestuursrecht, in de zaak van:

[verzoekster],

wonende te [woonplaats],

verzoekster,

raadsman: [gemachtigde];

tegen

mr. [X],

mr. [Y],

mr. [Z],

rechters in de rechtbank te 's-Gravenhage, sector bestuursrecht,

verweerders.

1. Voorgeschiedenis en het procesverloop

Op 25 augustus 2011 heeft ten overstaan van mrs. [X], [Y] en [Z] een zitting plaatsgevonden in de zaken van verzoekster tegen de inspecteur van de Belastingdienst/Haaglanden, kantoor Den Haag. Verzoekster heeft ter zitting voornoemde rechters gewraakt. Daarbij heeft haar gemachtigde tevens een schriftelijke motivering van het wrakingsverzoek overgelegd. Het onderzoek ter zitting is vervolgens geschorst en het wrakingsverzoek is voorgelegd aan de wrakingskamer. Bij brief van 1 september 2011, ter griffie ingekomen op 6 september 2011, heeft de gemachtigde het verzoek toegelicht. Verweerders hebben bij brief van 8 september 2011, ter griffie ingekomen op 9 september 2011, schriftelijk hun standpunt kenbaar gemaakt. Bij brief van 19 september 2011, ter griffie ingekomen op 21 september 2011, heeft (de gemachigde van) verzoekster gereageerd op het standpunt van verweerders. Op 21 september 2011 is eveneens ter griffie een fax ingekomen van de gemachtigde met een aanvullende toelichting op het wrakingsverzoek.

2. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

Op 26 september 2011 stond de mondelinge behandeling gepland van het wrakingsverzoek. Zowel de gemachtigde van verzoekster als de verweerders hebben echter reeds voorafgaand aan de zitting medegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen. Ter zitting is ook overigens niemand verschenen. Van de inspecteur van de Belastingdienst/Haaglanden, kantoor Den Haag is geen reactie ontvangen op het wrakingsverzoek.

3. Het standpunt van verzoekster

Het wrakingsverzoek komt, kort en zakelijk weergegeven, op het volgende neer.

Verzoekster heeft in een zeer vroeg stadium verzocht om de mondelinge behandeling in haar zaken met open deuren te doen plaatsvinden op grond van artikel 37 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Op dit verzoek is eerst in een (te) laat stadium beslist, zodat geen maatregelen konden worden genomen om uitnodigingen te verzenden tot het bijwonen van de zitting. Verzoekster heeft daarom verzocht om uitstel van de zitting. Hierop is afwijzend beslist. Van meet af aan was echter al duidelijk dat niets de openbare zitting in de weg zou staan. Doordat verweerders het verzoek tot verplaatsing van de zitting hebben afgewezen is daarmee hun onafhankelijkheid in het geding gekomen. De belangen van verzoekster zijn immers onvoldoende gewogen.

4. Het standpunt van mrs. [X], [Y] en [Z]

Verweerders geven aan dat door de beslissing tot het afwijzen van het verzoek tot uitstel van de openbare zitting verzoekster niet in haar belangen is geschaad. Evenmin is er sprake van een overschrijding van de redelijke termijn met betrekking tot de beslissing op het verzoek om de behandeling in het openbaar te doen plaatsvinden. Uit deze beslissing blijkt niet van vooringenomenheid. De afwijzing van het uitstelverzoek betreft bovendien een processuele beslissing die kan worden getoetst in hoger beroep en derhalve geen grond voor wraking kan opleveren. Dit betreft overigens ook een processuele beslissing. Andere gronden waaruit zou blijken dat de rechters vooringenomen zouden zijn, zijn niet aangevoerd.

5. Beoordeling

5.1. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6 lid 1 EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.

5.2. Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing van de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijke apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.

5.3. Ter beoordeling van de wrakingskamer ligt de vraag voor of voornoemde rechters door het verzoek tot uitstel van de zitting af te wijzen, blijk hebben gegeven van vooringenomenheid dan wel de schijn van vooringenomenheid hebben gewekt. In dit verband wordt als volgt overwogen. De afwijzing van het verzoek tot uitstel van de zitting is een processuele beslissing en kan volgens vaste jurisprudentie in beginsel geen grond voor wraking opleveren en ook de juistheid van een zodanige beslissing is niet ter beoordeling van de wrakingskamer. Procedurele beslissingen kunnen slechts leiden tot toewijzing van een wrakingsverzoek, indien uit die beslissingen blijkt van een vooringenomenheid van de rechter die deze beslissingen heeft genomen. Hetgeen verzoekster in dit verband heeft gesteld levert geen omstandigheid op die tot dat oordeel zou moeten leiden.

5.4. Derhalve zal als volgt worden beslist.

6. Beslissing

De rechtbank:

wijst het verzoek tot wraking af;

bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;

beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 8:18, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt toegezonden aan:

• de verzoekster p/a haar raadsman [gemachtigde];

• de inspecteur van de Belastingdienst;

• de rechters mr. [X], mr. [Y] en mr. [Z].

Aldus ter terechtzitting van deze rechtbank in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2011 door mr. E.A.G.M. van Rens, voorzitter, mr. D. Aarts en mr. H.M.D. de Jong, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.M. Schreuder als griffier.