Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 14-04-2011, ECLI:NL:RBSGR:2011:8528 BY9378, AWB 10/4064 IB/PVV

Rechtbank 's-Gravenhage, 14-04-2011, ECLI:NL:RBSGR:2011:8528 BY9378, AWB 10/4064 IB/PVV

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
14 april 2011
Datum publicatie
24 januari 2013
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2011:BY9378
Zaaknummer
AWB 10/4064 IB/PVV

Inhoudsindicatie

Eiser was in de onderhavige jaren als zelfstandige werkzaam als glazenwasser.

Verweerder heeft naar aanleiding van een FIOD/ECD onderzoek een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen aan eiser opgelegd.

De rechtbank oordeelt dat eiser niet heeft voldaan aan zijn administratieverplichting en dat daarom sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast.

De rechtbank is voorts van oordeel dat de navorderingsaanslag berust op een redelijke schatting. Het beroep is ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht

Afdeling 4, enkelvoudige kamer

Procedurenummer: AWB 10/4064 IB/PVV

Uitspraakdatum: 14 april 2011

Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

in het geding tussen

[X], wonende te [Z], eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst [te P], verweerder.

I PROCESVERLOOP

1.1. Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2007 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 11.577. Tevens is bij beschikking € 208 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 26 mei 2010 de aanslag gehandhaafd.

1.3. Eiser heeft daartegen bij brief van 12 mei 2010, ontvangen bij de rechtbank op 31 mei 2010, beroep ingesteld.

1.4. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.5. Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.

1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 december 2010 te 's-Gravenhage.

Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door [A]. Namens verweerder is verschenen [B]. Ter zitting zijn tevens behandeld de beroepen van eiser in de zaken bekend onder de nummers AWB 10/3368 IB/PVV, AWB 10/3370 IB/PVV, AWB 10/3371 ZVW, AWB 10/4062 IB/PVV en AWB 10/4117 ZFW. Al hetgeen in die zaken is aangevoerd en overgelegd, wordt tevens geacht te zijn aangevoerd en overgelegd in deze zaak.

II OVERWEGINGEN

Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1. Eiser exploiteert een glazenwasserij. De activiteiten bestaan uit het wassen van ramen in ‘eigen’ straten en wijken en uit het verpachten van ‘eigen’ straten en wijken.

2.2. Door de FIOD-ECD (hierna: de FIOD) is in 2008 een strafrechtelijk onderzoek ingesteld bij de onderneming van eiser. Het onderzoek had betrekking op de aangiften inkomstenbelasting voor de jaren 2002 tot en met 2006 en de aangiften omzetbelasting voor de jaren 2002 tot en met 2007. Tijdens dit onderzoek is eiser gehoord en is de administratie van eiser, waaronder verschillende waskaarten, in beslag genomen. Alle inkomsten vermeld op de waskaarten zijn door de FIOD in combinatie met de informatie uit de verklaringen van eiser, in kaart gebracht. Aan de hand daarvan heeft de FIOD geconstateerd dat eiser niet zijn gehele omzet heeft aangegeven. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 13 augustus 2008. Een afschrift van dit rapport is aan de rechtbank overgelegd.

2.3. De Belastingdienst heeft naar aanleiding van de bevindingen uit het strafrechtelijke onderzoek een controle rapport opgesteld met dagtekening 24 september 2009. Dat rapport, dat tevens tot de gedingstukken behoort, bevat berekeningen van omzetcorrecties voor de jaren 2004 tot en met 2008. Op basis hiervan is aan eiser onder meer de onderhavige navorderingsaanslag opgelegd waarbij verweerder de door eiser aangegeven omzet heeft verhoogd met € 12.023. Voorts is aan eiser heffingsrente in rekening gebracht ten bedrage van € 208.

Geschil

2.4. Tussen partijen is in geschil of eiser heeft voldaan aan zijn administratieverplichting en of het aangegeven belastbare inkomen uit werk en woning terecht is gecorrigeerd. Voorts is in geschil of terecht heffingsrente aan eiser in rekening is gebracht.

2.5. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag.

2.6. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

2.7. Voor de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

Beoordeling van het geschil

2.8. Ingevolge artikel 52, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) is eiser gehouden van zijn vermogenstoestand en van alles betreffende zijn bedrijf naar de eisen van dat bedrijf op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde zijn rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken. Ingevolge artikel 27e, letter b, van de AWR verklaart de rechtbank het beroep tegen de naheffingsaanslag ongegrond indien niet volledig is voldaan aan de verplichtingen ingevolge artikel 52 van de AWR, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is.

2.9. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser de meeste omzet ontvangt in contanten. Een kasadministratie is in een dergelijk geval een essentieel onderdeel van de administratie van het bedrijf. Er dient een zodanige kasadministratie te worden gevoerd en de daartoe behorende bescheiden moeten zodanig worden bewaard dat te allen tijde de voor de belastingheffing van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken. Nu, naar uit het onderzoek van de FIOD is gebleken, eiser in het geheel geen kasadministratie heeft gevoerd, heeft hij naar het oordeel van de rechtbank niet voldaan aan de eisen van artikel 52 AWR. Gelet hierop dient de rechtbank het beroep ongegrond te verklaren, tenzij eiser doet blijken – dat wil zeggen overtuigend aantoont – dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is.

2.10. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser met hetgeen hij heeft gesteld en met de stukken die hij heeft overgelegd, niet in dat bewijs geslaagd. Eiser heeft gesteld dat de omzetberekeningen van de FIOD onjuist zijn. De FIOD zou namelijk ten onrechte ervan zijn uitgegaan dat de waskaarten betrekking hadden op de gehele onderzoeksperiode van 2002 tot en met het eerste kwartaal van 2008. De rechtbank kan eiser hierin niet volgen. De FIOD heeft tijdens het verhoor van eiser ten aanzien van alle op de waskaarten vermelde straten en wijken aan eiser gevraagd sinds wanneer hij daar ramen wast, dan wel sinds wanneer hij die straat of wijk verpacht. De FIOD heeft met eisers verklaringen dienaangaande rekening gehouden bij het opstellen van het overzicht opgenomen in een tot de gedingstukken behorend excelbestand. De rechtbank acht niet aannemelijk geworden dat de FIOD bij zijn berekeningen omzet ter zake van straten of wijken in aanmerking heeft genomen in jaren waarin eiser in die straten of wijken nog geen ramen waste, dan wel die straten of wijken nog niet verpachtte. Eiser heeft ook niet gesteld en evenmin is uit de overgelegde stukken gebleken dat in 2004 ten onrechte omzet in aanmerking is genomen ter zake van bepaalde straten of wijken. Voorts is de FIOD bij zijn berekeningen uitgegaan van de op de waskaarten vermelde minimale omzet per maand in een straat of wijk. Aldus is rekening gehouden met de omstandigheid dat eiser in bepaalde straten of wijken niet iedere maand evenveel ramen heeft gewassen.

2.11. Naar het oordeel van de rechtbank berust de navorderingsaanslag op een redelijke schatting. De omzet is berekend aan de hand van de bij eiser aangetroffen waskaarten waarbij, zoals hiervoor onder 2.10 is overwogen, rekening is gehouden met het aanvangen van het wassen of verpachten door eiser van bepaalde straten of wijken. Voorts is bij de berekeningen uitgegaan van de minimale omzet per straat of wijk en heeft verweerder, zij het globaal, rekening gehouden met uitval van werkzaamheden wegens vakantie, ziekte en slecht weer door bij de omzetberekening uit te gaan van 11 maanden.

2.12. Met betrekking tot de heffingsrente overweegt de rechtbank als volgt.

Verweerder heeft de in rekening gebrachte heffingsrente berekend met inachtneming van artikel 30f van de AWR. Gesteld noch gebleken is dat het bedrag aan heffingsrente niet juist is berekend. Nu eiser geen aparte grieven heeft aangevoerd tegen de beschikking heffingsrente en de rechtbank ook overigens niet is gebleken dat verweerder met het opleggen van de beschikking heffingsrechte in strijd zou hebben gehandeld met het toepasselijke recht, zal zij de beschikking heffingsrente in stand laten.

2.13. Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

Proceskosten

2.14. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

III BESLISSING

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. R.C.H.M. Lips, in tegenwoordigheid van de griffier

mr. W.M.M.A. van der Vegt.

Uitgesproken in het openbaar op 14 april 2011.

RECHTSMIDDEL

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ’s-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.