Rechtbank 's-Gravenhage, 29-08-2012, ECLI:NL:RBSGR:2012:30329, AWB-11_2988
Rechtbank 's-Gravenhage, 29-08-2012, ECLI:NL:RBSGR:2012:30329, AWB-11_2988
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 29 augustus 2012
- Datum publicatie
- 26 februari 2016
- ECLI
- ECLI:NL:RBSGR:2012:30329
- Zaaknummer
- AWB-11_2988
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/2988
(gemachtigde: mr. J.M. Bom),
en
Procesverloop
Verweerder heeft met dagtekening 27 juli 2010 aan eiser een aanslag (aanslagnummer [nummer]) recht van successie ten bedrage van € 532.479 opgelegd.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 22 februari 2011 de aanslag gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 december 2011.
Eiser is in persoon verschenen, vergezeld van zijn vader [vader eiser] en zijn broer [boer eiser] en bijgestaan door zijn gemachtigde mr. J.M. Bom en [persoon A]. Namens verweerder zijn verschenen [persoon B] en [persoon C].
Ter zitting zijn tevens behandeld de beroepen van [zus eiser] (AWB 11/2983), [vader eiser] (AWB 11/2984) en [boer eiser] (AWB 11/2987) met betrekking tot de aan hen opgelegde aanslagen recht van successie. Hetgeen in die zaken is aangevoerd en overgelegd wordt - voor zover relevant en tenzij anders aangegeven - geacht ook in deze zaak te zijn aangevoerd en overgelegd.
Overwegingen
Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.
Op 25 februari 2009 is erflaatster [erflaatster] (hierna: erflaatster) overleden. Erflaatster was in algehele gemeenschap van goederen gehuwd met [vader eiser]. Uit het huwelijk zijn één dochter, [zus eiser], en twee zonen, [boer eiser] en eiser geboren.
Bij testament van 24 september 2003 heeft erflaatster haar echtgenoot voor 1/100 deel en haar kinderen ieder voor 99/300 deel tot erfgenamen benoemd. Voorts heeft de echtgenoot het gehele vruchtgebruik over de erfdelen van de kinderen verkregen. De echtgenoot heeft bij akte van 19 mei 2009 afstand gedaan van de wettelijke verdeling.
Tot het vermogen van de nalatenschap van erflaatster behoren aanmerkelijk belang aandelen in onder meer de vennootschappen [X] BV, [Y] BV en [Z] BV (hierna: de aanmerkelijk belang aandelen). De feitelijke werkzaamheden van deze vennootschappen bestaan in - voor zover hier van belang - het verhuren van onroerende zaken. Genoemde vennootschappen zijn nauw verbonden met het familiebedrijf, waarvan de leiding in handen is van eiser, zijn vader en zijn broer.
In de door verweerder op 12 mei 2010 ontvangen aangifte van het recht van successie is het zuiver saldo van de nalatenschap berekend op een bedrag van € 9.555.373. Voorts is in de aangifte een verzoek om toepassing van de bedrijfsopvolgingsfaciliteit als bedoeld in de artikelen 35b en 35c van de Successiewet 1956 (SW) met betrekking tot de aanmerkelijk belang aandelen opgenomen.
Bij de aanslagregeling heeft verweerder de verkrijging uit de nalatenschap conform de aangifte vastgesteld. Het verzoek om toepassing van de gevraagde bedrijfsopvolgingsfaciliteit heeft verweerder afgewezen.
Bij brief van 25 mei 2011 is een aanvullende aangifte recht van successie ingediend, waarin is aangegeven dat de verkrijger [vader eiser] in afwijking van de eerdere aangifte van enkele vermogensbestanddelen van de nalatenschap afstand heeft gedaan van het recht van vruchtgebruik. Als gevolg daarvan is diens verkrijging kleiner geworden en zijn de verkrijgingen van eiser, zijn zuster en zijn broer hoger geworden.
Verweerder heeft meegedeeld akkoord te kunnen gaan met die aanvullende aangifte, zij het dat hij vooralsnog niet is overgegaan tot het opleggen van navorderingsaanslagen aan eiser, zijn zuster en zijn broer en tot het verminderen van de aanslag van [vader eiser] omdat één en ander met elkaar verrekend zou kunnen worden. Partijen zijn overeengekomen om na afronding van onderhavige procedures te bezien of alsnog gewijzigde aanslagen moeten worden uitgereikt.
Geschil
In geschil is of de aanslag tot een juist bedrag aan eiseres is opgelegd. Partijen houdt verdeeld of op de verkrijging van de aanmerkelijk belang aandelen de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten van artikel 35b en 35c van de SW van toepassing zijn. Het geschil spitst zich daarbij toe op de vraag of de door de betreffende vennootschappen verrichte activiteiten kwalificeren als het drijven van een onderneming. Eiser beantwoordt deze vraag bevestigend en verweerder ontkennend.
Eiser stelt dat op grond van de relevante feiten en omstandigheden geen andere conclusie mogelijk is dan dat de wijze van exploitatie van de onroerende zaken in de betreffende vennootschappen valt binnen de definitie van het drijven van een onderneming en dat daar de bedrijfsopvolgingsfaciliteit op van toepassing is.
Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de belastingaanslag tot een bedrag van € 62.126.
Verweerder heeft de standpunten van eiser gemotiveerd bestreden. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
Artikel 35b, eerste en tweede lid, van de SW (tekst 2009) luiden - voor zover hier van belang - als volgt:
“1. Op verzoek van de verkrijger wordt op grond van artikel 35c de waarde, dan wel een deel van de waarde, van in de verkrijging begrepen vermogensbestanddelen die zijn aangeduid in het tweede lid, aangemerkt als te conserveren waarde.
De vermogensbestanddelen, bedoeld in het eerste lid, zijn:
a. (…)
b. de aandelen in en winstbewijzen van een vennootschap welker kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld, niet zijnde een lichaam waarvan de feitelijke werkzaamheid bestaat in het, onmiddellijk of middellijk, beleggen van vermogen of daarmee overeenkomende werkzaamheid, die behoorden tot een aanmerkelijk belang in de zin van afdeling 4.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001 bij de erflater of schenker.”
Van beleggen van vermogen in de zin van artikel 35, tweede lid, aanhef en onder b, van de SW is sprake als het bezit van vermogensbestanddelen slechts is gericht op het verkrijgen van de waardestijging en het rendement daarvan die bij normaal vermogensbeheer kunnen worden verwacht (vgl. Hoge Raad 8 november 1989, nr. 25 257, LJN ZC4143).
Eiser stelt zich op het standpunt dat aangaande de activiteiten van de vennootschappen sprake is van meer dan normaal vermogensbeheer en heeft in dit verband onder meer gewezen op de persoonlijke relatie die met de huurders van zowel de woningen als van de bedrijfspanden wordt onderhouden, als gevolg waarvan nagenoeg geen huurachterstanden bestaan. Voorts is in de leiding van het familiebedrijf veel kennis aanwezig, als gevolg waarvan de vennootschappen een vooraanstaande plaats op de markt van de exploitatie van onroerende zaken hebben weten te veroveren.
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser - op wie ter zake de bewijslast rust - niet erin geslaagd aannemelijk te maken dat de activiteiten van de vennootschappen zijn gericht op het behalen van voordelen die uitgaan boven normaal vermogensbeheer. Daartoe overweegt de rechtbank dat de omstandigheid dat de leiding van de vennootschappen over veel expertise en ervaring beschikt, wellicht maakt dat het familiebedrijf een vooraanstaande positie inneemt op de markt van de exploitatie van onroerende zaken, maar daarmee heeft eiser nog niet aannemelijk gemaakt dat op basis daarvan voordelen te verwachten waren die het bij een normaal vermogensbeheer te verwachten rendement te boven gaan. De rechtbank laat daarbij wegen dat naar uit het verhandelde ter zitting is gebleken, de door [boer eiser] verrichte activiteiten niet namens, maar in opdracht van de vennootschappen worden verricht. In zoverre onderscheiden de vennootschappen zich aangaande de verhuur van onroerende zaken dan ook niet van de particuliere belegger die het onderhoud van zijn onroerende zaken door een derde laat verrichten. Dit leidt de rechtbank tot het oordeel dat de vennootschappen wat betreft de verhuur van onroerende zaken geen onderneming drijven zodat op dit deel van het door eiser verkregen ondernemingsvermogen de bedrijfsopvolgingsfaciliteit niet van toepassing is. De omstandigheid dat sprake is van een goede relatie met de huurders maakt evenmin dat sprake is van een onderneming.
Nu ook overigens niet is gesteld of gebleken dat de aanslag op een te hoog bedrag is vastgesteld, dient gelet op hetgeen hiervoor is overwogen het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. van Rij, voorzitter, en mr. K.M. Braun en mr. G.J. Ebbeling, leden, in aanwezigheid van mr. M.A.H. Strik, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 augustus 2012.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op: