Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 13-03-2012, BW0328, AWB 11/6132

Rechtbank 's-Gravenhage, 13-03-2012, BW0328, AWB 11/6132

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
13 maart 2012
Datum publicatie
29 maart 2012
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2012:BW0328
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 11/6132

Inhoudsindicatie

navorderingsaanslag

voortvarend handelen

gebondenheid vaststellingsovereenkomst

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht

zaaknummer: AWB 11/6132

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 maart 2012 in de zaak tussen

[X], wonende te [Z], eiseres

(gemachtigde: [A]),

en

de inspecteur van de Belastingdienst [te P], verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2008 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [nummer a]) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, door verhoging van het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen tot € 551.380, leidend tot een te betalen bedrag, inclusief heffingsrente, van € 148.602.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 22 juni 2011 de navorderingsaanslag gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen bij brief van 28 juli 2011 beroep ingesteld.

Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2011 te 's-Gravenhage. Eiseres is daar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen [B] en [C].

De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en bepaald dat het vooronderzoek werd hervat. Na wisseling van de stukken heeft de rechtbank op 31 januari 2012 aan partijen medegedeeld dat het onderzoek is voltooid en dat, nu partijen daar op voorhand tijdens de zitting van 1 november 2011 mee hebben ingestemd, uitspraak zal worden gedaan zonder nadere zitting.

Overwegingen

Feiten

1. Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

Op 13 augustus 2009 is door eiseres een verklaring "vrijwillige verbetering" inzake buitenlands vermogen ingediend bij de Belastingdienst [te D]. Op 6 oktober 2009 heeft verweerder nadere informatie bij eiseres opgevraagd, met het verzoek deze informatie vóór 16 oktober 2009 te verstrekken. Eiseres reageert hierop bij brief van

23 november 2009. Naar aanleiding van een telefonisch verzoek van verweerder op

26 november 2009 stuurt eiseres korte tijd daarna de achterliggende stukken aan verweerder. Het betreft een ordner met stukken, waaronder de oprichtingsakten van drie trusts, in respectievelijk 1996, 2001 en 2005. Zij zijn gevestigd naar het recht van Jersey dan wel de Bahama's.

2. Op 11 augustus 2010 zet verweerder zijn zienswijze met betrekking tot de drie trustvermogens en de gerechtigden daartoe, in een brief uiteen. Hij komt tot een geheel andere benaderingswijze dan eiseres in haar brief van 23 november 2009 aangaf. Eiseres geeft op 18 augustus 2010 aan dat zij zich kan vinden in de zienswijze van verweerder en verzoekt verweerder een vaststellingsovereenkomst op te stellen. Verweerder stuurt hiervan op 10 september 2010 een ontvangstbevestiging en stelt dat hij voor de berekening van de verschuldigde belasting kontakt op zal nemen met collega's op andere eenheden. Hij verstuurt op 12 november 2010 een eerste concept van een vaststellingsovereenkomst aan eiseres. Op 30 november 2010 is een aangepaste versie van de vaststellingsovereenkomst aan eiseres verstuurd. Op 10 december 2010 bericht eiseres dat zij akkoord is met de inhoudelijke berekeningen van de vaststellingsovereenkomst, welke op 12 december 2010 door haar wordt ondertekend. Daarnaast komen partijen overeen dat eiseres het recht voorbehoudt om ten aanzien van de verlengde navorderingstermijn en de heffingsrente bezwaar en beroep aan te tekenen.

3. In de vaststellingsovereenkomst is onder meer het volgende vermeld:

"Onderwerp van deze vaststellingsovereenkomst is de van [eiseres] na te vorderen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over de jaren 2005 tot en met 2008 (hierna te

noemen: de navorderingsjaren) alsmede de heffingsrente daarover.

Onderwerp van deze vaststellingsovereenkomst is daarnaast het van [eiseres] na te vorderen recht van successie terzake van een belaste verkrijging per overlijdensdatum van wijlen de [de vader van eiseres]. De omvang van de verkrijging bedraagt € 1.106.612. Hierover is successierecht verschuldigd ter grootte van € 98.768.

Partijen verklaren zich jegens elkaar te binden ten aanzien van deze onderwerpen, waarbij zij uitdrukkelijk verklaren dat de overeenkomst ook zal gelden indien of voor zover zij afwijkt van een rechtens bestaande toestand tussen partijen.

Uitgangspunt van deze vaststellingsovereenkomst is het feit, dat [eiseres] onjuist aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en aangifte successierecht heeft gedaan over de navorderingsjaren.

Gelet op de heffingsgrondslag voor de inkomstenbelasting 2005 tot en met 2008 leidt dit tot navordering van een totaalbedrag van € 43.801 aan verschuldigde belasting en € 6.033 aan heffingsrente. (Zie bijlage A blad 1 bij deze vaststellingsovereenkomst.)

Uit praktische overwegingen zijn partijen overeengekomen om het totaal van de hiervoor genoemde bedragen, zijnde € 49.834 (negenenveertigduizendachthonderdvierendertig euro) / inkomstenbelasting en € 98.768 (achtennegentigduizendzevenhonderdachtenzestigduizend) / successierecht, als enkelvoudige inkomstenbelasting te heffen in één navorderingsaanslag over het jaar 2008. Deze navorderingsaanslag vervangt de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen met heffingsrente over de navorderingsjaren. Het totaalbedrag bedraagt derhalve

€ 148.602.

(...)

De fiscale gevolgen (enkelvoudige belasting en heffingsrente) van deze vaststellingsovereenkomst worden volledig verwerkt in één op te leggen navorderingsaanslag inkomstenbelasting 2008. Tegen deze navorderingsaanslag zal geen bezwaar en/of beroep worden aangetekend."

4. Daarnaast zijn vaststellingsovereenkomsten gesloten met de zus van eiseres en met beiden in de hoedanigheid van erven van wijlen hun vader.

5. Kort vóór ondertekening van de vaststellingsovereenkomst heeft eiseres zich voorbehouden in bezwaar en beroep te kunnen komen tegen de toepassing van de verlengde navorderingstermijn en de langere periode dan 3 maanden waarover heffingsrente is berekend. Verweerder verwijst hiernaar in zijn brief van 17 december 2010 met de volgende passages:

"Uw brief van 10 december 2010 heb ik in goede orde ontvangen waarvoor dank.

Op grond van het feit dat u verklaard heeft zich met de berekeningen (afgezien van de berekende heffingsrente) te kunnen verenigen en voorts aan hebt gegeven dat de vaststellingsovereenkomsten in beginsel getekend kunnen worden heb ik besloten de navorderingsaanslag ten name van [eiseres] over 2008 vandaag vast te stellen. Hierbij merk ik op dat de datum van 31 augustus 2010 voor wat betreft de berekende heffingsrente overeind is gebleven.

Uw cliënte ontvangt binnenkort het aanslagbiljet.

Ten aanzien van de inhoud van de drie vaststellingsovereenkomsten het volgende:

Ik verklaar hierbij dat de daarin opgenomen bepaling "tegen deze navorderingsaanslagen zal geen

bezwaar/beroep worden aangetekend", door mij in die zin wordt opgevat en uitgelegd dat deze bepaling niet van toepassing is voor zover het bezwaar de verlengde navorderingstermijn alsmede de heffingsrente betreft. Uw cliënten behouden zich derhalve het recht voor om ten aanzien van laatstgenoemde onderdelen wél in bezwaar te komen."

6. In de uitspraak op het bezwaar is onder meer het volgende vermeld:

"Gecombineerde behandeling

Met uw instemming zijn de drie bezwaarschriften gecombineerd (door mij behandeld) in plaats van

drie afzonderlijke, competente inspecteurs.

(...)

Gecombineerde behandeling van beroep

Hedenochtend hebben wij telefonisch afgesproken dat u (indien u in beroep gaat) een keer beroep hoeft te tekenen bij rechtbank te Den Haag ten name van [eiseres].

De uitspraak zal van gelijke toepassing zijn op de twee overige aanslagen."

Geschil

7. In geschil is of de navorderingsaanslag naar het juiste bedrag is opgelegd. Meer specifiek is in geschil of verweerder bij het opleggen van de navorderingsaanslag redelijk voortvarend heeft gehandeld en de heffingsrente niet over een te lange periode heeft berekend. Tevens is in geschil of de uitkomst van dit beroep overeenkomstig van toepassing is op de aan de zus van eiseres opgelegde aanslag en de voor rekening van eiseres en haar zus als erfgenamen komende aanslag opgelegd aan wijlen hun vader.

8. Eiseres voert - zakelijk weergegeven - aan dat verweerder niet voortvarend heeft gehandeld nu het dossier ruim acht en een halve maand bij verweerder heeft gelegen zonder dat in die tijd communicatie heeft plaatsgevonden tussen verweerder en eiseres. Verder stelt zij dat de heffingsrente alleen kan worden berekend over de drie maanden die zijn verstreken na beantwoording van de vragen bij brief van 23 november 2009 en verwijst hierbij naar het arrest van de Hoge Raad van 25 september 2009, nr. 07/13362, LJN BJ8524.

9. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de vraag of hij voldoende voortvarend heeft gehandeld niet aan de orde is. De navorderingsaanslag heeft betrekking op het jaar 2008 en is dus niet met toepassing van de verlengde navorderingstermijn opgelegd. Indien dit wel het geval zou zijn, is hij van mening in deze complexe situatie voldoende voortvarend te hebben gehandeld en dat deze vraag in dit geval overigens niet van belang is, omdat het om tegoeden in een land buiten de EU gaat. Met betrekking tot de heffingsrente stelt hij dat het onmogelijk was de aanslag binnen 3 maanden na 23 november 2009 opgelegd te hebben en dat de beperking van de periode waarover heffingsrente mag worden berekend, volgens door eiseres genoemd arrest van de Hoge Raad, niet ziet op een geval als dit. Ten aanzien van de overeenkomstige toepassing van de uitkomst van deze procedure op de aanslagen opgelegd aan eiseres zus en aan wijlen hun vader, stelt hij in zijn brief van 1 november 2011 dit te zullen doen ingeval de rechter tot in hoogste instantie van oordeel is dat bij de aan eiseres opgelegde aanslag de verlengde navorderingstermijn is gebruikt en hij niet voldoende voortvarend heeft gehandeld.

10. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, verweerder tot ongegrondverklaring. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

Beoordeling van het geschil

11. Artikel 64 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen biedt ter bevordering van een doelmatige formalisering van een belastingschuld de mogelijkheid af te wijken van de wettelijke bepalingen, indien de belastingschuldige hiermee instemt en dit niet leidt tot vaststelling van een lagere belastingschuld dan bij toepassing van de wettelijke regels. Eiseres heeft ermee ingestemd de verschuldigde belasting, inclusief heffingsrente, te formaliseren in een aanslag over 2008 die uitkomt op een alsnog te betalen bedrag van

€ 148.602. Dit is vastgelegd in een door haar met verweerder gesloten vaststellingsovereenkomst. Het is vaste jurisprudentie dat partijen aan een dergelijke overeenkomst zijn gebonden, indien zij bij het aangaan daarvan de betekenis ervan hebben kunnen overzien. Aan het laatste is geen twijfel, zij het dat eiseres bij het bereiken van de finale overeenstemming enkele voorbehouden heeft gemaakt die in strijd zijn met de tekst van de overeenkomst, die zij vervolgens wel heeft getekend.

12. De rechtbank overweegt in dit verband dat als uitgangspunt heeft te gelden dat partijen aan de inhoud van een welbewust ondertekende overeenkomst zijn gebonden. Deze gebondenheid kan worden doorbroken indien het de bedoeling van partijen is geweest iets anders af te spreken dan is vastgelegd. Deze andere bedoeling moet dan wel aan beide partijen kenbaar zijn geweest. Dit is hier het geval met betrekking tot de vraag of de verschuldigde belasting is vastgesteld met toepassing van de verlengde navorderingstermijn en hierbij dan van de kant van verweerder voldoende voortvarend is gehandeld alsmede met betrekking tot de vraag of de heffingsrente over een langere periode mag worden berekend dan tot 23 februari 2010 (3 maanden na de brief van 23 november 2009).

13. Dit overwegende hecht de rechtbank eraan op te merken dat van de kant van (gemachtigde van) eiseres de onduidelijkheid is bevorderd door in de brief van

10 december 2010 in te stemmen met het bedrag van de door eiseres verschuldigde belasting over 2005 (behoudens heffingsrente) en vervolgens te stellen dat het voorbehoud van bezwaar- en beroepsmogelijkheid alleen betrekking heeft op de van wijlen de vader na te vorderen inkomsten- en vermogensbelasting en op de in de aanslagen van eiseres en haar zus begrepen recht van successie in verband met de verkrijging van hun vader in 2005. Evenzo maakt verweerder met zijn stelling dat vanwege het feit dat de formalisering van de verschuldigde belasting is neergelegd in een aanslag over 2008, zich er naar het oordeel van de rechtbank te gemakkelijk van af dat de verlengde navorderingstermijn niet van toepassing is geweest. De door eiseres verschuldigde belasting is immers onder meer berekend over het ook in de visie van verweerder met toepassing van de verlengde navorderingstermijn nagevorderde bedrag aan successierechten 2005.

14. Echter, alvorens de gevolgen van een en ander uit te werken, zal de rechtbank bij wijze van veronderstelling, ervan uitgaande dat de verlengde navorderingstermijn en het leerstuk van de benodigde voortvarendheid van toepassing is, de vraag beantwoorden of verweerder in dit geval voldoende voortvarend heeft gehandeld. Dit antwoord is positief.

De brief van 23 november 2009 gaf verweerder mede in het licht van de kort daarna verstrekte stukken, onvoldoende informatie om direct tot aanslagoplegging te kunnen overgaan. De gerechtigdheid tot de trustvermogens was anders dan in deze brief werd gesteld. Daarom klopten ook de in deze brief vermelde bedragen niet. Dat verweerder meer dan 8 maanden nodig heeft geacht om tot een geheel andere uitwerking en opstelling van verschuldigde bedragen te komen, is in deze situatie niet onredelijk. Een beroep op gebrek aan voortvarendheid zou eiseres dus niet kunnen helpen. In hoeverre dit kan worden gedaan, behoeft daarom geen behandeling.

15. Ten aanzien van de heffingsrente heeft de rechtbank begrepen dat deze is berekend over de periode vanaf verschuldigd worden hiervan over de na te vorderen belastingbedragen tot en met 31 augustus 2010, dus niet tot het moment van vaststelling van de aanslag op 8 januari 2011. Deze periode komt de rechtbank niet als te lang voor. In dit geval is geen sprake van een ingediende aangifte die binnen drie maanden na ontvangst kan worden gevolgd door oplegging van een (voorlopige of nadere voorlopige) aanslag. Zoals in punt 14 overwogen, diende verweerder nog heel wat werk te verzetten om tot een berekening van de door eiseres verschuldigde belastingen te komen. Het ging uiteindelijk niet alleen om verschuldigde inkomstenbelasting, maar ook om door eiseres verschuldigd successierecht. Bovendien konden deze belastingschulden alleen via een navorderingsaanslag worden geheven. Het door eiseres genoemde arrest van de Hoge Raad mist daarom toepassing. Een beroep hierop kan eiseres dus niet baten en kan daarom evenmin tot gegrondverklaring van het beroep leiden.

16. Voor zover dit in deze zaak al mogelijk zou zijn, behoeft de rechtbank zich, nu de aan eiseres opgelegde navorderingsaanslag in stand blijft, niet nader uit te laten over de vraag of de uitkomst in deze procedure gevolgen dient te hebben voor de aanslagen opgelegd aan eiseres zus en aan wijlen hun vader.

17. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, wordt het beroep ongegrond verklaard.

Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. T. van Rij, rechter, in aanwezigheid van

mr. M. Molenaar, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op

13 maart 2012.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.