Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 15-03-2012, ECLI:NL:RBSGR:2012:6106 BW0340, AWB 10/5804

Rechtbank 's-Gravenhage, 15-03-2012, ECLI:NL:RBSGR:2012:6106 BW0340, AWB 10/5804

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
15 maart 2012
Datum publicatie
29 maart 2012
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2012:BW0340
Zaaknummer
AWB 10/5804

Inhoudsindicatie

Naheffingsaanslag loonheffingen en vergrijpboete. Verweerder maakt niet aannemelijk dat de administratie zodanige ernstige gebreken vertoont dat deze niet voldoet aan de eisen van artikel 52 AWR. Geen omkering bewijslast. Verweerder is er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat de lassers/ijzerwerkers bij eiseres in dienstbetrekking waren. Naheffingsaanslag en boetebeschikking kunnen niet in stand blijven.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht

zaaknummer: AWB 10/5804

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

15 maart 2012 in de zaak tussen

[X] B.V., gevestigd te [Z], eiseres

(gemachtigde: [A]),

en

de inspecteur van de Belastingdienst [te P], verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 10 augustus 2010 op het bezwaar van eiseres tegen de aan eiseres voor het jaar 2008 opgelegde naheffingsaanslag loonheffingen naar een bedrag van € 250.746 (aanslagnummer [nummer a]) en de gelijktijdig bij beschikking aan eiseres opgelegde vergrijpboete van € 62.686.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 maart 2012.

Namens eiseres is verschenen [B], bijgestaan door [A] en [C]. Namens verweerder is verschenen [D].

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vernietigt de naheffingsaanslag en de boetebeschikking en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;

- veroordeelt verweerder de proceskosten tot een bedrag van € 874 aan eiseres te voldoen;

- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 298 aan haar vergoedt.

Overwegingen

1. Eiseres is opgericht op 4 september 2008. Volgens de inschrijving in het handelsregister bestaan de activiteiten van eiseres uit het verrichten van constructie- en laswerkzaamheden, het leveren van personeelsdiensten en het uitoefenen van onderaannemer van arbeid in alle voorkomende branches. Directeur en enig aandeelhouder van eiseres is [B]. Tot september 2008 had eiseres twee werknemers in loondienst, te weten de vader van

[B] ([E]) en zijn broer (eveneens genaamd [E]).

2. [F] B.V. heeft in 2008 las- en ijzerwerkzaamheden aan het motortankschip [G] uitbesteed aan eiseres. Op 14 februari 2008 heeft eiseres een opdrachtbevestiging opgemaakt voor het laswerk voor een bedrag van € 160.000.

Op 24 maart 2008 heeft eiseres een opdrachtbevestiging opgemaakt voor ijzerwerkzaamheden voor een bedrag van € 148.000. Vóór het opmaken van de opdrachtbevestiging zijn aan het schip ijzerwerkzaamheden verricht en gefactureerd door de eenmanszaak van [B]. Eiseres had in de onderzochte periode geen andere opdrachten.

3. Met betrekking tot de werkzaamheden aan de [G] heeft eiseres (en haar voorganger de eenmanszaak) in totaal € 366.600 gefactureerd aan [F] B.V. Door [F] B.V. is in totaal € 69.800 overgemaakt op de

G-rekening van eiseres. De door eiseres ingediende aangiften loonheffingen over de maanden april tot en met augustus 2008 met een totaalbedrag van € 14.631 zijn van deze rekening betaald.

4. Eiseres heeft op 29 september 2008 verzocht om deblokkering van de G-rekening. Naar aanleiding van dit verzoek heeft een zogeheten deblokkeringsonderzoek plaatsgevonden.

De bevindingen van dit onderzoek zijn aanleiding geweest om onderzoek te doen naar de aangiften omzetbelasting en loonheffingen over de periode 1 februari 2008 tot en met

30 september 2008.

5. Tijdens het onderzoek zijn de volgende twee opdrachtbevestigingen aangetroffen. Een opdrachtbevestiging van 16 maart 2008 waarbij eiseres voor een bedrag van € 130.000 laswerkzaamheden aan de [G] heeft uitbesteed aan [H] te [I] (Duitsland). Een opdrachtbevestiging van 30 maart 2008 waarbij eiseres voor een bedrag van € 118.000 ijzerwerkzaamheden heeft uitbesteed aan [H]. Beide opdrachtbevestigingen zijn opgemaakt op papier van eiseres en ondertekend door [J].

6. Op verzoek van de belastingdienst hebben de Duitse belastingautoriteiten onderzoek gedaan bij [H]. Van de bevindingen is een rapport opgemaakt, welk rapport is vertaald in het Nederlands. Een kopie van dit rapport behoort tot de gedingstukken.

7. Uit het onderzoek van de Duitse belastingautoriteiten is gebleken dat [H] een deel van de las- en ijzerwerkzaamheden heeft uitbesteed aan een Poolse onderneming. Vertegenwoordiger van deze Poolse onderneming is [K]. Volgens de Duitse belastingdienst zou deze onderneming zijn gevestigd aan de [a-straat 1] te [L] Deze onderneming is bij de Nederlandse belastingdienst onbekend.

8. In totaal heeft [H] een bedrag van € 279.100 gefactureerd aan eiseres. Eiseres heeft een bedrag van € 141.100 per bank overgemaakt. Een bedrag van € 138.000 zou contant zijn betaald, aldus eiseres. Bij het onderzoek door de Duitse belastingautoriteiten is het bedrag van € 138.000 niet in de administratie van [H] aangetroffen.

9. Verweerder heeft naar aanleiding van de bevindingen uit het onderzoek geconcludeerd dat eiseres € 138.000 heeft uitbetaald aan anonieme werknemers. Dientengevolge is de onderhavige naheffingsaanslag aan eiseres opgelegd. Tegelijk met de naheffingsaanslag is aan eiseres een vergrijpboete opgelegd van 25%.

10. In geschil is of de naheffingsaanslag en de vergrijpboete terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd. Verweerder beroept zich op artikel 27e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr) en stelt dat eiseres moet doen blijken dat de uitspraak op bezwaar onjuist is (hierna: omkering van de bewijslast). Verweerder voert hiertoe aan dat eiseres niet heeft voldaan aan haar administratieplicht.

11. Ingevolge artikel 52, eerste lid, van de Awr is eiseres gehouden van haar vermogenstoestand en van alles betreffende haar bedrijf naar de eisen van dat bedrijf op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde haar rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken.

12. De bewijslast dat er niet is voldaan aan de administratieplicht rust bij verweerder. Verweerder heeft daartoe aangevoerd dat uit de feiten reeds blijkt dat eiseres niet over een deugdelijke administratie beschikt. Naar de rechtbank begrijpt, doelt verweerder hiermee op de bevindingen in het controlerapport. Daarin wordt over de administratie van eiseres het volgende opgemerkt:

"Nagenoeg alle werkzaamheden zijn gedaan door buitenlandse lassers/ijzerwerkers die niet op de loonlijst van belastingplichtige voorkomen. Buiten de opdrachtbevestigingen/aanneemovereenkomsten met de onderaannemer waar deze buitenlandse lassers/ijzerwerkers werkzaam zouden zijn, is er geen enkel bescheid omtrent deze uitgevoerde werkzaamheden aanwezig. Tevens zijn er geen specificaties van de gedane werkzaamheden en het meerwerk (zoals extra sloopwerk, pijpmontage e.d.) aanwezig. Een urenadministratie van de gewerkte uren door de lassers/ijzerwerkers kon niet overgelegd worden.

Volgens de opdrachtbevestiging met [F] bv moesten de laswerkzaamheden door gecertificeerde lassers uitgevoerd worden. De certificaten van deze lassers moesten voor de start van de werkzaamheden overhandigd worden. Van geen enkele lasser was een certificaat aanwezig. Op geen enkele wijze kon door ons de identiteit van lassers en ijzerwerkers gecontroleerd worden. Ook van het certificeringsbureau/classificatiebureau (er moest gelast worden volgens GL norm) waren geen bescheiden aanwezig."

13. De in het controlerapport genoemde gebreken zien voornamelijk op het ontbreken van gegevens over de buitenlandse lassers/ijzerwerkers en de door hen verrichte werkzaamheden. Alvorens kan worden vastgesteld dat de loonadministratie niet op orde is omdat die gegevens ontbreken, zal echter moeten vaststaan dat de stelling van verweerder dat die lassers/ijzerwerkers bij eiseres in dienstbetrekking waren juist is. Nu eiseres dit weerspreekt, ligt het op de weg van verweerder om dit aannemelijk te maken. Verweerder heeft daartoe aangevoerd dat eiseres een bedrag van € 138.000 rechtstreeks aan de lassers heeft uitbetaald en dat eiseres als opdrachtnemer aanwijzingen kan geven met betrekking tot de uitvoering van het werk. Eiseres heeft dat gemotiveerd weersproken.

14. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met hetgeen hij heeft aangevoerd niet aannemelijk gemaakt dat de lassers/ijzerwerkers bij eiseres in dienstbetrekking waren. De rechtbank neemt hierbij het volgende in aanmerking. De stelling van verweerder dat eiseres een bedrag van € 138.000 rechtstreeks heeft uitbetaald aan de lassers berust slechts op de aanname dat, nu dit bedrag niet in de administratie van [H] is aangetroffen, dit bedrag wel rechtsreeks door eiseres zal zijn uitbetaald aan de lassers. Dat het bedrag van € 138.000 niet in de administratie van [H] is aangetroffen, rechtvaardigt evenwel niet de conclusie dat eiseres dat bedrag niet aan [H] heeft betaald. Eiseres heeft dit ook gemotiveerd weersproken. Zij heeft ter onderbouwing een notariële verklaring van de directeur van [H] overgelegd. Voorts kan worden opgemerkt dat, zo eiseres dit bedrag niet aan [H] heeft betaald, daaruit nog niet volgt dat eiseres dit bedrag rechtstreeks heeft uitbetaald aan de lassers en eiseres aldus de loonbetalingen voor haar rekening heeft genomen. Ook heeft eiseres betwist dat zij bevoegd was aanwijzingen te geven omtrent de uitvoering van de laswerkzaamheden. Volgens eiseres werd het toezicht op de werkzaamheden uitgeoefend door de hoofdaannemer, dus de scheepswerf. Verweerder heeft tegenover de weerspreking door eiseres niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een gezagsverhouding tussen eiseres en de lassers.

15. Nu niet aannemelijk is geworden dat de lassers/ijzerwerkers bij eiseres in dienstbetrekking waren, valt niet in te zien dat eiseres in haar loonadministratie gegevens diende op te nemen over deze lassers/ijzerwerkers of het aantal door hen gewerkte uren. Indien verweerder heeft bedoeld te stellen dat de administratie voor andere belastingmiddelen dan de loonheffingen niet voldoet aan de eisen van artikel 52 Awr en dat zulks rechtvaardigt dat ook voor de onderhavige naheffingsaanslag de bewijslast wordt omgekeerd, overweegt de rechtbank dat dit standpunt in zijn algemeenheid onjuist is. Of eiseres voldoet aan haar administratieplicht dient per belastingmiddel te worden beoordeeld, zodat in het voorliggende geval dient te worden beoordeeld of de voor de loonheffingen van belang zijnde gegevens voldoende blijken uit de administratie.

16. Uit het voorgaande volgt dat verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk heeft gemaakt dat de loonadministratie zodanige gebreken vertoont dat deze niet voldoet aan de eisen die daaraan in artikel 52 van de Awr worden gesteld. Nu het beroep van verweerder op artikel 27e van de Awr is verworpen, is het aan verweerder om aannemelijk te maken dat sprake is van loonbetalingen aan anonieme werknemers en dat de naheffingsaanslag derhalve terecht en naar het juiste bedrag is opgelegd. Uit hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen, volgt evenwel reeds dat verweerder daarin naar het oordeel van de rechtbank niet geslaagd. Verweerder heeft immers niet aannemelijk kunnen maken dat de lassers/ijzerwerkers bij eiseres in dienstbetrekking waren. De naheffingsaanslag en de boetebeschikking kunnen daarom niet in stand blijven.

17. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 874 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1). Voor het toekennen van een hogere proceskostenvergoeding ziet de rechtbank geen aanleiding. Daarbij overweegt de rechtbank dat naar haar oordeel geen sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Besluit op grond waarvan van de forfaitaire vergoeding kan worden afgeweken.

18. Voor een vergoeding van in de bezwaarfase gemaakte kosten ziet de rechtbank evenmin aanleiding, omdat gesteld noch gebleken is dat eiseres reeds in de bezwaarfase om vergoeding van die kosten heeft verzocht, zoals op grond van artikel 7:15, derde lid, van de Awb is vereist.

Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. Braun, rechter, in aanwezigheid van

mr. W.M.M.A. van der Vegt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op

15 maart 2012.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.