Rechtbank 's-Gravenhage, 16-03-2012, ECLI:NL:RBSGR:2012:BY8675 ECLI:NL:RBSGR:2012:5426 BW0363, AWB 11/8650
Rechtbank 's-Gravenhage, 16-03-2012, ECLI:NL:RBSGR:2012:BY8675 ECLI:NL:RBSGR:2012:5426 BW0363, AWB 11/8650
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 16 maart 2012
- Datum publicatie
- 5 april 2012
- ECLI
- ECLI:NL:RBSGR:2012:BW0363
- Zaaknummer
- AWB 11/8650
Inhoudsindicatie
Het bedrijf van eiser houdt kantoor in een deel van een pand dat eigendom is van zijn ouders en door hen wordt bewoond. Verweerder heeft eiser voor het jaar 2009 in de zuiveringsheffing betrokken voor een afvoer uit een bedrijfsruimte van 3 vervuilingseenheden (v.e). Naar het oordeel van de rechtbank is het door eiser gehuurde deel van het pand een bedrijfsruimte in de zin van de verordening zuiveringsheffing 2009. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het gehuurde deel is ingericht als kantoorunit, dat daarin een toilet en een keukenblok met waterkraan aanwezig zijn en dat dit deel door een deur is gescheiden van het door de ouders bewoonde deel van het pand. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat zijn schatting van de hoeveelheid in de bedrijfsruimte verbruikt water niet te hoog is. Eiser heeft zijn schatting van de hoeveelheid in de bedrijfsruimte verbruikt water wel aannemelijk gemaakt. Daarom vermindert de rechtbank de aanslag overeenkomstig de eis tot een, berekend naar een vervuilingswaarde van 1 v.e.
Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/8650
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 maart 2012 in de zaak tussen
[X], wonende te [Z], eiser,
en
de heffingsambtenaar van de Regionale Belasting Groep te Delft, verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 30 september 2011 op het bezwaar van eiser tegen de (definitieve) aanslag in de zuiveringsheffing van het Hoogheemraadschap van Delfland voor het jaar 2009 (hierna: de aanslag).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 maart 2012.
Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder is verschenen [A]. De zaak is ter zitting behandeld samen met de zaken betreffende de aanslag voor het jaar 2010 (dossiernr. 11/8651) en de voorlopige aanslag voor het jaar 2011 (dossiernr. 11/8653).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag tot € 65,06;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 41 aan eiser te vergoeden,
Overwegingen
1. De aanslag is met dagtekening 31 juli 2011 opgelegd ter zake van het afvoeren van stoffen uit een door verweerder als bedrijfsruimte aangemerkt gedeelte (hierna: het werkgedeelte) van het pand [a-straat 1] te [Z] (hierna: het pand). Het pand, waartoe een grote tuin behoort, is eigendom van de ouders van eiser, die ook in het pand wonen. Eiser heeft het werkgedeelte van zijn ouders gehuurd; in het werkgedeelte houdt de onderneming van eiser kantoor. Er is maar één watermeter in het pand; een aparte meter voor het in het werkgedeelte verbruikte water ontbreekt.
2. Verweerder heeft de hoeveelheid in het werkgedeelte verbruikte water geschat op basis van de veronderstelling dat het voor het pand gemeten verbruik van 260 m3, voor zover dat niet aan de ouders van eiser wordt toegerekend, aan het werkgedeelte moet worden toegerekend. Het aan de ouders van eiser toegerekende verbruik van 47 m3 per persoon is geschat uitgaande van een vervuilingswaarde van de stoffen die vanuit een door één persoon gebruikte woonruimte worden afgevoerd van één vervuilingseenheid (hierna: v.e) en een afvalwatercoëfficiënt van huishoudelijk afvalwater van 0,0213 v.e. per m3 (47 x 0,0213 = 1). Samen resulteren deze schattingen in een aan het werkgedeelte toegerekend verbruik van (260 m3 - 2 x 47 m3 =) 166 m3. Omdat een hoeveelheid verbruikt water van 166 m3 minder dan 5 v.e. vertegenwoordigt, heeft verweerder de vervuilingswaarde van de vanuit het werkgedeelte afgevoerde stoffen op 3 v.e. vastgesteld (vergelijk artikel 15, lid 1, van de Verordening Zuiveringsheffing Delfland 2009, opgenomen onder 4).
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat de vervuilingswaarde van de vanuit het werkgedeelte afgevoerde stoffen op 1 v.e. moet worden bepaald en voert daartoe -samengevat - het volgende aan. In het werkgedeelte bevond zich een toilet, ook was er in het werkgedeelte een keukenblok met een keukenkraan. In 2009 werkten, uitgedrukt in fulltime-equivalenten, 3,5 personen in het werkgedeelte. Het waterverbruik van deze personen had de volgende oorzaken: toilet, afwas hand, afwas machine, koffie/thee, water drinken en overigen keukenkraan. De Vereniging van waterbedrijven in Nederland (Vewin) heeft een tabel gepubliceerd (www.vewin.nl), waarin het doorsnee waterverbruik per persoon is gespecificeerd. Volgens deze tabel is het verbruik met de zo-even genoemde oorzaken per persoon per dag 47,6 liter. Uitgaande van 225 werkdagen per jaar beliep het waterverbruik in het werkgedeelte in 2009 (3,5 fte x 225 werkdagen x 47,6 liter =) 37,5 m3. Volgens de Verordening Zuiveringsheffing Delfland 2009 moet de vervuilingswaarde van het werkgedeelte dan op 1 v.e. worden gesteld.
4. De verenigde vergadering van het Hoogheemraadschap van Delfland heeft in zijn openbare vergadering van 20 november 2008 de Verordening zuiveringsheffing Delfland 2009 (hierna: de Verordening) vastgesteld. De Verordening is op 17 december 2008 bekendgemaakt in het binnen het Hoogheemraadschap verspreide huis-aan-huisblad als ook op de website www.hhdelfland.nl.
De Verordening luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
"Artikel 1 Begripsbepalingen
Deze verordening verstaat onder:
(...)
e. woonruimte: een ruimte die blijkens haar inrichting is bestemd om als afzonderlijk geheel te voorzien in woongelegenheid en waarvan de delen blijkens de inrichting van die ruimte niet bestemd zijn om afzonderlijk in gebruik te worden gegeven.
f. bedrijfsruimte: een naar zijn of haar aard en inrichting als afzonderlijk geheel te beschouwen terrein of ruimte, niet zijnde een woonruimte, een zuiveringstechnisch werk of riolering.
(...)
Artikel 3 Belastbaar feit en heffingsplicht
1. Ter bestrijding van kosten die zijn verbonden aan de behartiging van de taak inzake
het zuiveren van afvalwater, wordt onder de naam zuiveringsheffing een directe belasting geheven ter zake van direct of indirect afvoeren op een zuiveringstechnisch werk in beheer bij het waterschap.
2. Aan de heffing worden onderworpen:
a. ter zake het afvoeren vanuit een woonruimte of een bedrijfsruimte: degene die het gebruik heeft van die ruimte;
(...)
Artikel 7 Meting, bemonstering en analyse
1. Het aantal vervuilingseenheden van zuurstofbindende en andere stoffen wordt berekend met behulp van door meting, bemonstering en analyse van verkregen gegevens. De meting, bemonstering, analyse en berekening geschieden met inachtneming van de in Bijlage I opgenomen voorschriften.
(...)
Artikel 15 Vervuilingswaarde van kleine bedrijfsruimten
1. In afwijking van artikel 7, eerste lid, wordt de vervuilingswaarde van de stoffen die vanuit een bedrijfsruimte of vanuit een zuiveringstechnisch werk voor het zuiveren van afvalwater worden afgevoerd gesteld op drie vervuilingseenheden indien door de heffingsplichtige aannemelijk is gemaakt dat die vervuilingswaarde minder dan vijf vervuilingseenheden bedraagt en op één vervuilingseenheid indien door de heffingsplichtige aannemelijk is gemaakt dat die één vervuilingseenheid of minder bedraagt.
(...)"
5. Het aanslagbiljet vermeldt dat de opgelegde aanslag een "aanslag bedrijfsruimte" is. Ook in de overige van hem afkomstige stukken van het geding gaat verweerder ervan uit dat eiser de zuiveringsheffing verschuldigd is voor het afvoeren van stoffen vanuit een bedrijfsruimte. Eiser heeft dit uitgangspunt niet weersproken. De rechtbank sluit zich hierbij aan. Naar haar oordeel voldoet het gedeelte aan de omschrijving van een bedrijfsruimte in artikel 1, aanhef en onderdeel f, van de Verordening: een naar zijn aard en inrichting als afzonderlijk geheel te beschouwen ruimte die geen woonruimte is. Bij dit oordeel neemt de rechtbank in aanmerking dat uit de stukken van het geding en hetgeen eiser hierover ter zitting heeft verklaard, volgt dat in het gedeelte een keukenblok met kraan en een toilet aanwezig zijn, dat het gedeelte als kantoorunit is ingericht en wordt gebruikt en dat het gedeelte door een deur is afgescheiden van het door de ouders van eiser bewoonde deel van het pand.
6. Verweerder dient, tegenover de gemotiveerde betwisting door eiser, aannemelijk te maken dat hij de ter zake van het afvoeren van stoffen vanuit het werkgedeelte verschuldigde belasting niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Hierin is verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet geslaagd. Bij dit oordeel neemt de rechtbank het volgende in aanmerking. Verweerder heeft het volledige waterverbruik in het pand van
260 m3, na aftrek van 94 m3, toegerekend aan het werkgedeelte. Hij heeft daarbij geen rekening gehouden met de omstandigheid dat het waterverbruik in het werkgedeelte veel geringer is dan het waterverbruik in het woondeel van het pand, onder meer doordat de in het werkgedeelte werkzame personen daar slechts ca. 40 uur per week verblijven en zich daar niet wassen, baden of douchen en in de zomermaanden de grote, bij het pand behorende tuin niet vanuit het werkgedeelte, maar door de bewoners van het woondeel van het pand wordt besproeid. Gelet hierop is het onaannemelijk dat het waterverbruik in het werkgedeelte 1,75 keer zo hoog is al het waterverbruik in het woondeel, zoals verweerder stelt.
7. Nu verweerder niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan, komt de vraag aan de orde of eiser zijn stelling dat het waterverbruik in het werkgedeelte correspondeert met vervuilingswaarde van minder dan 1 v.e., aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende. Eisers schatting van het waterverbruik van de in het werkgedeelte werkzame personen is, nu zij daar ca. 40 uur per week verblijven en hun waterverbruik in het werkgedeelte, naar eiser onweersproken heeft gesteld, uitsluitend de onder 3. genoemde oorzaken heeft, alleszins redelijk. Met deze redelijke schatting heeft eiser voldoende onderbouwd dat de vervuilingswaarde van de stoffen die vanuit het werkgedeelte worden afgevoerd 1 v.e. of minder bedraagt.
8. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard, is de uitspraak op bezwaar vernietigd en is de aanslag verminderd tot één, berekend naar een vervuilingswaarde van 1 v.e.
9. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld dat eiser kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. van Leijenhorst, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Atwaroe, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2012.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.