Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 20-04-2012, BW5804, AWB 10/1136 en AWB 10/1139

Rechtbank 's-Gravenhage, 20-04-2012, BW5804, AWB 10/1136 en AWB 10/1139

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
20 april 2012
Datum publicatie
18 juli 2012
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2012:BW5804
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 10/1136 en AWB 10/1139

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Omkering bewijslast. Redelijke schatting. Immateriële schade.

Vanaf september 2001 exploiteert eiseres een wasserette. Voor het jaar 2003 heeft eiseres een winst uit onderneming aangegeven van € 906 negatief. Na een boekenonderzoek heeft verweerder haar voor dat jaar navorderingsaanslagen met vergrijpboeten opgelegd.

De rechtbank oordeelt dat verweerder met de geconstateerde negatieve kassaldi, de wanverhouding tussen omzet en het verbruik van water en van wasmiddelen, de ongunstige uitkomsten van de chikwadraattoets en de onverenigbaarheid van de verantwoorde omzet met in 2002 gedane investeringen, aannemelijk heeft gemaakt dat de door eiseres in het onderhavige jaar gevoerde administratie niet aan de eisen voldoet, zodat omkering van de bewijslast geldt. Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder bij het vaststellen van de navorderingsaanslagen is uitgegaan van redelijke schattingen en dat eiseres niet overtuigend heeft aangetoond dat en in hoeverre de navorderingsaanslagen onjuist zijn.

De stelling van eiseres dat zij door de lange duur van het onderzoek in bewijsnood is gekomen en dat verweerder met de uitbreiding van het onderzoek onzorgvuldig, onbehoorlijk en in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft gehandeld, wordt door de rechtbank verworpen.

De rechtbank vernietigt de boetebeschikking omdat die door verweerder, ondanks de lange duur van het onderzoek, onvoldoende is onderbouwd. De rechtbank verklaart het beroep in zoverre gegrond. Voor het eventueel toekennen van een vergoeding van materiële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt het onderzoek door de rechtbank heropend.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht

zaaknummers: AWB 10/1136 en AWB 10/1139

uitspraak van de meervoudige kamer van 20 april 2012 ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de zaken tussen

[X], wonende te [Z], eiseres

(gemachtigde: [A]),

en

de inspecteur van de Belastingdienst [te P], verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2002 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: de aanslag IB), een aanslag premie Ziekenfondswet (hierna: de Zfw) en een aanslag premie Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (hierna: WAZ) opgelegd. De aanslag IB is berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 55.353, de aanslag Zfw naar een premie-inkomen van € 55.353 en de aanslag WAZ naar een premie-inkomen van € 38.118. Bij het opleggen van de aanslagen heeft verweerder eiseres bij beschikkingen vergrijpboeten opgelegd. De boete bij de aanslag IB bedraagt € 9.591, die bij de aanslag Zfw € 781 en die bij de aanslag WAZ € 1.098. Voorts heeft verweerder bij de aanslag IB, de aanslag Zfw en de aanslag WAZ beschikkingen heffingsrente gegeven ten bedrage van respectievelijk van € 2.377, € 172 en € 242.

Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 8 januari 2010 de aanslagen, boetebeschikkingen en beschikkingen heffingsrente gehandhaafd.

Bij brief, gedagtekend 11 februari 2010 en diezelfde dag bij de rechtbank ontvangen, heeft eiseres daartegen beroep ingesteld. Bij brief, gedagtekend 14 mei 2010, doch reeds ontvangen bij de rechtbank op 12 mei 2010, heeft eiseres het beroep gemotiveerd.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Vóór de zitting heeft verweerder nadere stukken ingediend die in afschrift zijn verstrekt aan de wederpartij.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2011. Namens eiser is

gemachtigde daar verschenen, bijgestaan door [B]. Namens verweerder is

[C] verschenen, bijgestaan door [D].

Ter zitting heeft tevens de mondelinge behandeling plaatsgevonden van de beroepen van eiseres betreffende de aan haar opgelegde aanslag Zfw voor het jaar 2001 en aanslagen IB, Zfw en WAZ voor het jaar 2003, procedurenummers AWB 10/1135, AWB 10/1137 en AWB 10/1140, alsmede van de beroepen van [E] betreffende de hem opgelegde aanslagen IB en WAZ voor de jaren 2001 en 2002, en aanslag WAZ voor het jaar 2003, procedurenummers AWB 10/1129, AWB 10/1410, AWB 10/1412, AWB 10/1130 en AWB 10/1131.

Overwegingen

Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

1. Eiseres is geboren in 1967 en in gemeenschap van goederen gehuwd met [E], geboren in 1969 (hierna: de echtgenoot). Vanaf september 2001 exploiteert eiseres een wasserette onder de naam [F] (hierna: de Wasserette). De Wasserette is gevestigd in een pand op het adres [a-straat 1] te [G].

2. Voor het jaar 2002 heeft eiseres een winst uit onderneming aangegeven van € 4.647 negatief. In oktober 2004 is verweerder begonnen aan een boekenonderzoek bij eiseres. Met dagtekening 16 december 2005 heeft verweerder eiseres de onderhavige aanslagen en vergrijpboeten opgelegd. De aanslagen werden opgelegd ter behoud van rechten en vastgesteld op basis van een geschatte winst van € 60.000. Op 6 december 2005 heeft eiseres daartegen bezwaar gemaakt. Op 8 januari 2010 heeft verweerder bij de bestreden, in één geschrift vervatte, uitspraken op bezwaar de bezwaren ongegrond verklaard.

3. Het in 2 vermelde boekenonderzoek liep grote vertraging op en pas op 5 april 2009 heeft verweerder een concept-controlerapport uitgebracht en op 22 februari 2010, nadat hij inmiddels uitspraak op bezwaar had gedaan, het definitieve rapport (hierna: het controlerapport).

4. In het controlerapport, dat in kopie tot de gedingstukken behoort, is onder meer het volgende vermeld:

"2.3.3 Gebreken in de administratie

- De administratie wordt zodanig gevoerd dat niet te allen tijde de rechten en verplichtingen van belastingplichtige duidelijk blijken.

Gebreken in de kasadministratie:

- Over 2001 is geen kladkasboek aangetroffen. In de geautomatiseerde administratie zijn in het kasboek vier identieke maandomzetten geboekt.

- De omzet koffie/limonade wordt in december 2002 in één bedrag in het kladkasboek geboekt en wordt met ingang van 2003 maandelijks geboekt. Zie verder hoofdstuk 4.

- In de kladadministratie zoals die vanaf 2002 is aangetroffen, wordt per blad een saldo getrokken. Telfouten worden echter pas maanden later ontdekt en dan gecorrigeerd. Volgens verklaring van de ondernemer komen kasverschillen nooit voor. Dit duidt erop dat een deugdelijke kascontrole (o.a. geen saldo-controle) ontbreekt.

- Regelmatig bedraagt het administratieve kassaldo meer dan € 5.000 tot € 10.000. Tijdens de WTP op 23 maart 2009 heeft [de echtgenoot] verklaard dat in de wasserette op het einde van de dag slechts wisselgeld achterblijft. Het overige kasgeld wordt op het huisadres bewaard, tezamen met kasgeld van een andere onderneming, de wasserij van [de echtgenoot]. Vanuit deze kas worden periodieke bedragen bij de bank afgestort. De overdracht van kasgeld vanuit de wasserette naar het huisadres wordt niet in het kladkasboek aangetekend.

- (...)

- De kasadministratie 2002 en 2003 (...) is onderworpen aan de CHI-kwadraadtoets. Gelet op de geboekte omzetbedragen is een toets deels slechts mogelijk op de hele euro's, deels op zowel euro's als op tientallen. De CHI-kwadraadtoets geeft in alle jaren een uitkomst die aangeeft dat het aangetroffen patroon afwijkt van het normale patroon. De kans op een bijzondere oorzaak van de aangetroffen bedragen is 99,5 - 99,9%. Op grond van de uitkomst van de chi-kwadraadtoets wordt geconcludeerd dat de geboekte ontvangstbedragen, met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid, fictief zijn.

(...)

4.1 Geldbeweging/kladkas

(...)

Voor de beoordeling van de kasadministratie verwijs ik naar par. 2.3.3, "Gebreken in de administratie". De kasadministratie is een essentieel onderdeel van de administratie bij een wasserij, waarvan de volledige omzet contant wordt afgerekend.

De in par. 2.3.3 genoemde punten leiden tot de conclusie dat de kasadministratie geen betrouwbare basis vormt voor het vaststellen van de winst.

Bij de toetsing van het realiteitsgehalte van de verantwoorde omzet is bovendien vastgesteld dat de verhouding tussen omzet, wasmiddelenverbruik en waterverbruik van de wasserette afwijkt van verwachte verhoudingen.

Bovenstaande vaststellingen geven aanleiding tot het opstellen van een theoretische omzetberekening. De uitkomsten van deze berekeningen duiden erop dat niet de gehele omzet in de administratie is verantwoord.

De resultaten van de theoretische omzetberekening zijn hierna opgenomen.

4.2 Omzet

4.2.1 Theoretische omzetberekening

Bij de theoretische omzetberekening is gewerkt met een aantal uitgangspunten. Bij het vaststellen van de uitgangspunten is gebruik gemaakt van verklaringen van de echtgenoot van belastingplichtige. Daarnaast is gebruik gemaakt van de technische informatie van de apparatuur. Deze informatie is verkregen via het internet, gekoppeld aan de informatie zoals blijkt uit de aankoopfacturen m.b.t. de apparatuur.

De echtgenoot van belastingplichtige verklaarde dat bij een wasbeurt met een gewone automaat (maximaal 6 kg was) ongeveer 200 gram waspoeder wordt gebruikt (via een plastic koffiebekertje of maatbeker). In een doorsnee koffiebekertje gaat 180 gram water. Dat is 180 ml. Rekening houdende met een soortelijk gewicht van 0,83 komt dit overeen met circa 150 gram waspoeder.

Op de eerste nota van de leverancier [H] (2001) werd een maatschepje meegeleverd van 190 ml. Rekening houdende met een soortelijk gewicht van 0,83 komt dit overeen met 158 gram waspoeder. Ook zijn er klanten die hun eigen wasmiddel meebrengen.

Rekening houdende met bovenstaande wordt in de berekening uitgegaan van een wasmiddelenverbruik van 200 gram per wasbeurt van 6/7 kg.

Het gebruik van een wasautomaat kost € 3. (...). Het wasmiddel (200 gram) kost de klant 0,50. Het gebruik van de grote automaat kost € 6 (...) waarbij een dubbele hoeveelheid wasmiddel nodig is. Aangezien de prijs ook 2 x zo hoog is maakt dit voor de berekeningen niet uit.

Bij theoretische omzetbenaderingen is per jaar uitgegaan van de ingekochte hoeveelheid wasmiddel. Er wordt rekening gehouden met een verlies van wasmiddel door diverse factoren van 5%.

(...)

In de wasserette wordt eveneens omzet behaald in verband met drogen, verkoop wasverzachter, verkoop frisdrank.

Het gebruik van de drogers kost per 10 minuten € 0,50 en per 20 minuten € 1.

De drogers werken op gas.

Niet iedereen gebruikt de droger.

De theoretische omzet drogen is benaderd door uit te gaan van de omzetverhoudingen zoals die is aangegeven door een andere soortgelijke wasserette op een overeenkomstige locatie in [G]. De omzet wassen verhield zich tot de omzet drogen als 7:1.

Het aantal drogers ten opzichte van het aantal wasmachines dat in de wasserij werd gebruikt (5 wasmachines en 3 drogers, en vanaf 2002 8 wasmachines en 5 drogers), geeft aan dat een dergelijke verhouding zeer voorzichtig is.

De theoretische omzet wasverzachter is benaderd door uit te gaan van de inkopen en een verbruik per wasbeurt van 150 ml. Wasverzachter wordt verkocht voor € 0,50 (0,42 excl. OB).

Op grond van deze uitgangspunten is de theoretische omzet van de overige opbrengstcategorieën in het onderstaande schema uitgewerkt. De omzetgegevens zijn steeds excl. OB. In kolom 6 en 7 zijn theoretische en verantwoorde omzet weergegeven.

Schema

Geschil

5. Het geschil betreft de aanslagen, boetebeschikkingen en beschikkingen heffingsrente onder "Procesverloop" en spitst zich toe op de volgende vragen:

a. heeft verweerder bij de uitspraken op bezwaar terecht de aanslagen en de beschikkingen heffingsrente gehandhaafd omdat eiseres in 2002 niet heeft voldaan aan de administratie- en bewaarplicht zoals bepaald in artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) en voorts niet heeft doen blijken dat en in hoeverre de aanslagen en de beschikkingen heffingsrente onjuist zijn?

b. indien vraag ad a. bevestigend wordt beantwoord, is verweerder dan bij het vaststellen van de aanslagen uitgegaan van redelijke schattingen?

c. heeft verweerder de vergrijpboeten terecht en tot de juiste bedragen opgelegd?

d. heeft eiseres recht op vergoeding van immateriële schade?

Het geschil strekt zich niet langer uit tot de bij de aanslag Zfw en de aanslag WAZ opgelegde vergrijpboeten omdat verweerder zich in beroep op het standpunt heeft gesteld dat die boeten ten onrechte zijn opgelegd.

6. Eiseres beantwoordt de vragen ad a, ad b en ad c ontkennend en de vraag ad d. bevestigend. Zij voert daartoe - samengevat - het volgende aan. De onvolkomenheden in de administratie zijn zo gering dat het niet redelijk is daarvoor de sanctie van omkering van de bewijslast op te leggen. De koffieautomaat wordt slechts eenmaal per jaar geleegd. De omzetberekeningen van verweerder zijn willekeurig. De door verweerder gelegde verbanden tussen omzet en verbruik van water, wasmiddel, wasverzachter en gas zijn onjuist omdat de, voornamelijk allochtone, klanten van eiseres hun was niet één keer, maar twee of drie keer spoelen en het gebruik van waspoeder anderhalf tot twee keer hoger is dan bij een wasserette waarvan de clientèle bijna geheel uit autochtonen bestaat. Eiseres is in bewijsnood gekomen omdat verweerder niet voortvarend te werk is gegaan en haar meer dan vier jaar in het ongewisse heeft gelaten over de uitkomsten van het boekenonderzoek. Verweerder heeft bij (de uitbreiding van) het boekenonderzoek onzorgvuldig, onbehoorlijk en in strijd met het vertrouwensbeginsel gehandeld. Verweerder heeft de gronden waarop het opleggen van de vergrijpboeten berust, niet in bijzonderheden en uiterlijk op het tijdstip waarop hij de boetebeschikkingen heeft gegeven, aan eiseres medegedeeld. Ook de aankondiging als bedoeld in artikel 67k van de Awr heeft verweerder niet aan eiseres gezonden. Tenslotte is bij de vaststelling van het bedrag van de vergrijpboeten geen rekening gehouden met de omstandigheid dat de aanslagen met toepassing van de omkering

en verzwaring van de bewijslast zijn vastgesteld. De redelijke termijn, waarbinnen op de bezwaren en vervolgens de beroepen had moeten worden beslist, is ruimschoots overschreden.

7. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en van de aanslagen, vaststelling van het in 2002 geleden verlies uit onderneming, conform de aangifte, op € 4.647, vernietiging van de boetebeschikkingen, veroordeling van verweerder in de kosten die eiseres in bezwaar en in beroep heeft moeten maken en toekenning van een vergoeding voor de door eiseres als gevolg van de overschrijding van de redelijke termijn geleden immateriële schade.

8. Verweerder beantwoordt de vragen ad a. en ad b. bevestigend, Hij voert daartoe -samengevat - het volgende aan. De administratie van de Wasserette voldoet niet aan de wettelijke eisen en vertoont dusdanige gebreken dat zij moet worden verworpen. Dit heeft omkering en verzwaring van de bewijslast tot gevolg. De verhouding tussen de omzet enerzijds en het verbruik van water en wasmiddelen anderzijds wijkt sterk af van wat in de branche gebruikelijk is. Dit blijkt uit een vergelijking van de Wasserette met een andere wasserette in [G] met een vergelijkbare klantenkring. Verweerder heeft geen verband kunnen leggen tussen de omzet en het verbruik van wasverzachter omdat over de inkoop van wasverwachter in 2002 niets bekend is. Hij kon evenmin verband leggen tussen de omzet en het gasverbruik omdat niet alleen de drogers maar ook de boilers voor de wasmachines op gas werken. Verder impliceert de door eiseres verantwoorde omzet een zo lage bezetting van de wasmachines dat deze niet te rijmen is met de investeringen in nieuwe machines die in februari 2002, een half jaar na opening van de Wasserette, zijn gedaan. De grote vertraging bij het boekenonderzoek valt te betreuren, maar heeft niet geleid tot bewijsnood bij eiseres.

Ook de overige grieven van eiseres heeft verweerder weersproken.

Met betrekking tot de vraag ad c. neemt verweerder nader het standpunt in dat de bij de aanslag IB opgelegde boete moet worden verminderd tot € 5.000 in verband met het tijdsverloop.

9. Verweerder concludeert, naar de rechtbank begrijpt, tot gegrondverklaring van de beroepen tegen de aanslag Zfw en tegen de boetebeschikkingen, tot ongegrondverklaring van de beroepen tegen de aanslag IB en de aanslag WAZ, tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar inzake de aanslag Zfw en de boetebeschikkingen, tot vernietiging van de aanslag Zfw, tot vernietiging van de bij de aanslagen Zfw en WAZ gegeven boetebeschikkingen en tot vermindering van de bij de aanslag IB opgelegde boete tot € 5.000.

Beoordeling van het geschil

Met betrekking tot de vragen ad a. en ad. b

10. Ingevolge artikel 52, eerste lid en tweede lid, onder b, van de Awr is eiseres gehouden van haar vermogenstoestand en van alles betreffende haar bedrijf, naar de eisen van dat bedrijf op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanig wijze te bewaren, dat te allen tijde haar rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken. Het niet-voldoen aan deze administratie- en bewaarplicht leidt tot omkering en verzwaring van de bewijslast. Omkering en verzwaring van de bewijslast houdt in dat de inspecteur bij de uitspraak op bezwaar de belastingaanslag handhaaft, tenzij gebleken is - dat wil zeggen, overtuigend is aangetoond - dat en in hoeverre deze onjuist is en dat de rechter het beroep ongegrond verklaart tenzij gebleken is dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is (artikel 25, zesde lid, aanhef, onderdeel b, en slot van de eerste volzin, van de Awr en artikel 27e, aanhef, onderdeel b en slot van de eerste volzin, van de Awr). Vaststaat dat verweerder met toepassing van de omkering en verzwaring van de bewijslast uitspraak op de bezwaren tegen de aanslagen en de beschikkingen heffingsrente heeft gedaan.

11. Eiseres heeft aangevoerd dat de onvolkomenheden in de administratie zo gering zijn dat het niet redelijk en billijk is haar de sanctie van omkering en verzwaring van de bewijslast op te leggen. De wet biedt verweerder niet de ruimte op grond van de redelijkheid en billijkheid van het bepaalde in artikel 25, zesde lid, onder b, van de AWR af te wijken. Ook de rechter heeft, mede gelet op het bepaalde in artikel 11 van de Wet algemene bepalingen, deze ruimte niet. Voor zover eiseres heeft beoogd te stellen dat de toepassing van de omkering en verzwaring van de bewijslast geen automatisme is doch achterwege moet blijven indien de gebreken in de administratie niet ernstig zijn en, na herstel en/of aanvulling van die gebreken, de voor de heffing van belasting van belang zijnde gegevens nog voldoende duidelijk uit de administratie blijken (vergelijk Hoge Raad 14 juni 2000, nr. 33 862, LJN AA6199) overweegt de rechtbank het volgende.

12. Volgens het controlerapport komen in de kasadministratie hoge of juist negatieve administratieve kassaldi voor en is daarin de omzet van de koffie- en frisdrankenautomaat slechts één keer geboekt. Eiseres heeft dienaangaande aangevoerd dat, als de kasadministraties van beide filialen worden samengevoegd, er geen sprake is van negatieve administratieve kassaldi, en dat de koffie- en frisdrankautomaat slechts eenmaal per jaar wordt geleegd.

13. Met de beide filialen bedoelt eiseres kennelijk de Wasserette en de wasserette van de echtgenoot. Uit de stukken blijkt echter dat de wasserette van de echtgenoot pas in 2004 is geopend, zodat van het samenvoegen van beide administraties over 2002 geen sprake kan zijn. Nu eiseres voor het overige niet heeft weersproken dat de bij het boekenonderzoek geconstateerde negatieve kassaldi zich hebben voorgedaan, acht de rechtbank aannemelijk dat er in 2002 sprake was van negatieve kassaldi. De stelling van verweerder dat de omzet van de koffie- en frisdrankenautomaat slechts één keer is geboekt en de stelling van eiseres dat de koffie- en frisdrankautomaat slechts eenmaal per jaar wordt geleegd, zijn niet met elkaar in strijd. Voor de beantwoording van de vraag of de administratie van eiseres zodanig ernstige gebreken vertoont dat er reden is voor omkering en verzwaring van de bewijslast gaat de rechtbank er daarom aan voorbij.

14. Volgens het controlerapport komt de verhouding tussen de geboekte omzet enerzijds en het verbruik van wasmiddelen en water anderzijds niet overeen met wat in de branche gebruikelijk is. Eiseres geeft als verklaring voor het feit dat de verhouding tussen de omzet en het verbruik van water en wasmiddelen bij eiseres sterk afwijkt van wat in de branche gebruikelijk is, dat in de Wasserette, met overwegend allochtone klanten, verhoudingsgewijs veel meer water wordt verbruikt dan in een wasserette met overwegend autochtone klanten, omdat haar allochtone klanten de gewoonte zouden hebben de was vaker te spoelen. Verweerder heeft in reactie daarop aangevoerd dat hij bij de bepaling van de in de branche gebruikelijke verhouding tussen verbruik en omzet is uitgegaan van de gegevens van een andere wasserette in [G], die eveneens overwegend allochtone klanten heeft.

15. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met hetgeen hij heeft aangevoerd over de verhouding van de omzet en het verbruik van water en wasmiddelen in vergelijking met hetgeen in de branche gebruikelijk is, aannemelijk gemaakt dat eiseres een substantieel deel van de omzet van de Wasserette niet in haar aangifte heeft verantwoord. Eiseres heeft haar stelling dat de door haar verantwoorde omzet wel spoort met het verbruik van water van wasmiddelen, niet met feiten onderbouwd. De enkele verwijzing naar de omstandigheid dat de clientèle van de Wasserette van allochtone afkomst is, schiet als onderbouwing tekort, gelet op het feit dat verweerder, naar deze onweersproken heeft gesteld, bij de bepaling van de in de branche gebruikelijke verhouding tussen omzet en verbruik van water en wasmiddelen is uitgegaan van de gegevens van een andere wasserette in [G], die eveneens overwegend allochtone klanten heeft.

16. De stellingen van verweerder dat de uitkomsten van de chikwadraattoets doen vermoeden dat de in de kasadministratie geboekte bedragen geheel of gedeeltelijk fictief zijn en dat de door eiseres verantwoorde omzet een lage bezetting van de wasmachines impliceert die niet is te rijmen met de begin 2002 gedane investeringen, heeft eiseres niet, althans onvoldoende gemotiveerd betwist.

17. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over het bestaan van negatieve kassaldi, de verhouding van de omzet en het verbruik van water en van wasmiddelen in vergelijking met hetgeen in de branche gebruikelijk is, de uitkomsten van de chikwadraattoets en de onverenigbaarheid van de verantwoorde omzet met de begin 2002 gedane investeringen, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk gemaakt dat de door eiseres in het onderhavige jaar gevoerde administratie onvolledig is en dat de voor de heffing van belasting van belang zijnde gegevens onvoldoende duidelijk uit de administratie blijken. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de tekortkomingen van dien aard, dat de administratie niet als grondslag voor berekening van de verschuldigde belasting kan worden gebruikt. Mitsdien heeft verweerder bij de uitspraken op bezwaar terecht de sanctie van de omkering en verzwaring van de bewijslast toegepast.

18. De omkering en verzwaring van de bewijslast ontslaat verweerder niet van zijn verplichting aannemelijk te maken dat de door hem opgelegde aanslagen berusten op redelijke schattingen van de winst van de Wasserette in 2002. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder hierin geslaagd. Bij dit oordeel neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.

19. Verweerder is bij het berekenen van de omzet wasbeurten uitgegaan van de inkoop van wasmiddelen, een verlies van wasmiddelen van 5 procent, de gebruikelijke hoeveelheid wasmiddel per wasbeurt en de door eiseres gehanteerde tarieven voor het gebruik van de wasmachines. Voor de omzet van het gebruik van de drogers is verweerder uitgegaan van de omzetverhoudingen bij een andere vergelijkbare wasserette in [G]. Verweerder heeft gesteld en de rechtbank acht aannemelijk, dat verweerder in zijn berekeningen aan de voorzichtige kant is gebleven. De rechtbank acht daarbij mede van belang dat verweerder bij het bepalen van het aantal wasbeurten niet is uitgegaan van het waterverbruik - zou hij dat wel hebben gedaan, dan zou dat voor het onderhavige jaar tot een hogere omzet hebben geleid - en dat verweerder voor 2002 voor de verkoop van wasverzachter, koffie en frisdrank geen extra omzet in aanmerking heeft genomen.

20. Nu verweerder bij de uitspraken op bezwaar terecht de sanctie van de omkering en verzwaring van de bewijslast heeft toegepast en voorts de door hem opgelegde aanslagen berusten op redelijke schattingen van de winst van de Wasserette in 2002, dienen de beroepen van eiseres, voor zover zij de aanslagen en de beschikkingen heffingsrente betreffen, ongegrond te worden verklaard tenzij eiseres overtuigend aantoont dat en in hoeverre de aanslag IB en de aanslag WAZ - wat betreft de aanslag Zfw is niet meer in geschil is dat deze dient te worden vernietigd - te hoog zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres hierin niet geslaagd. Bij dit oordeel neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.

21. Eiseres heeft aangevoerd dat zij door de lange duur van het onderzoek in bewijsnood is gekomen en dat verweerder met de uitbreiding van het onderzoek onzorgvuldig, onbehoorlijk en in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft gehandeld. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het onderzoek te lang geduurd, wat door verweerder ook is erkend. Met dit enkele feit heeft eiseres, zonder nadere onderbouwing, welke ontbreekt, niet aannemelijk gemaakt dat zij als gevolg daarvan in bewijsnood is gekomen. De door verweerder weersproken stelling van eiseres dat verweerder met de uitbreiding van het onderzoek onzorgvuldig, onbehoorlijk en in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft gehandeld, is - wat daar ook van zij - evenmin een reden om eiseres geslaagd te achten in het van haar verlangde bewijs dat de aanslag IB en de aanslag WAZ te hoog zijn. Dat eiseres niet slaagt in dit bewijs is een gevolg van de ernstige tekortkomingen van haar administratie en het niet-overleggen van verifieerbare gegevens waaruit zou kunnen blijken dat en in hoeverre de aanslagen, voor zover nog in geschil, te hoog zijn. Eiseres heeft geen feiten gesteld die, indien overtuigend aangetoond, de conclusie zouden kunnen dragen dat zij als het onderzoek minder lang had geduurd of anders door verweerder zou zijn uitgevoerd, wel had kunnen beschikken over de ter voldoening aan haar (verzwaarde) bewijslast benodigde bewijsmiddelen.

Met betrekking tot de vraag ad c.

22. Aangaande de boete is de rechtbank van oordeel dat die door verweerder onvoldoende is onderbouwd. Er is slechts een summiere onderbouwing gegeven in de aankondiging van de boete bij brief van 18 november 2005. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat in het conceptrapport van het boekenonderzoek - dat ongeveer 4 jaar na het opleggen van de aanslag is uitgebracht - wordt opgemerkt dat over de boeten nog geen standpunt is ingenomen en dat in het definitieve rapport slechts wordt vastgesteld dat de boeten zijn aangekondigd en zijn opgelegd. De rechtbank is daarom van oordeel dat de boete moet vervallen. Wat partijen over en weer hebben aangevoerd over matiging in verband met omkering van de bewijslast en vermindering wegens overschrijding van de redelijke termijn hoeft daardoor geen behandeling meer.

Met betrekking tot de vraag ad d.

23. Eiseres verzoekt om het toekennen van een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als rechtszekerheidsbeginsel. Op 10 juni 2011 heeft de Hoge Raad beslist dat het rechtszekerheidsbeginsel ertoe noopt dat ook zuivere belastinggeschillen (zonder boete) binnen een redelijke termijn worden beslecht en dat in voorkomend geval overschrijding van de redelijke termijn, behoudens bijzondere omstandigheden, dient te leiden tot vergoeding van immateriële schade (nrs. 09/02639, 09/05112 en 09/05113, LJN BO5046, LJN BO5080 en LJN BO5087). Voor de beantwoording van de vraag of de redelijke termijn is overschreden, wordt aangesloten bij de uitgangspunten die zijn neergelegd in HR 22 april 2005, nr. 37.984, LJN AO9006, BNB 2005/ 337. Dit betekent dat als uitgangspunt geldt dat, behoudens bijzondere omstandigheden, de berechting van een zaak door de rechtbank niet binnen een redelijke termijn geschiedt indien de rechtbank niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen uitspraak doet. De termijn vangt op grond van de arresten van de Hoge Raad van 10 juni 2011 in beginsel aan op het moment dat verweerder het bezwaarschrift ontvangt. Heeft de procedure tot de uitspraak van de rechtbank langer dan twee jaar geduurd, dan dient vervolgens voor de bezwaar- en de beroepsfase afzonderlijk te worden bezien of sprake is van een langere behandelingsduur dan gerechtvaardigd, waarbij in beginsel geldt dat de bezwaarfase binnen een half jaar en de beroepsfase binnen anderhalf jaar zou moeten worden afgerond (vergelijk CRvB 26 januari 2009, 05/1789 WAO en 08/4026 WAO, LJN BH1009).

24. De bezwaarfase heeft een aanvang genomen met de ontvangst van het bezwaarschrift door verweerder. Uit de aantekeningen op dat bezwaarschrift zoals opgenomen in de gedingstukken, maakt de rechtbank op dat het op 16 december 2005 door verweerder is ontvangen. Op 8 januari 2010 heeft verweerder uitspraak op bezwaar gedaan. De beroepschriften zijn ingediend en ontvangen op 11 februari 2010. De zitting bij de rechtbank vond plaats op 10 oktober 2011. Aan deze vaststellingen ontleent de rechtbank het vermoeden dat de redelijke termijn in bezwaar en beroep is overschreden. De rechtbank verbindt hieraan de gevolgtrekking dat het onderzoek op de voet van artikel 8:73 van de Awb moet worden heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak over het verzoek van eiser de door hem geleden schade te vergoeden. Op grond van rechtsoverweging 3.3.5 van het arrest van de Hoge Raad van 10 juni 2011, nr. 09/02639, LJN BO5046, zal de rechtbank de Minister van Veiligheid en Justitie in de voortzetting van deze procedure betrekken.

Slotsom

25. Gelet op het vorenoverwogene zal de rechtbank de beroepen tegen de aanslag Zfw en de boetebeschikkingen gegrond verklaren, de beroepen tegen de aanslag IB en de aanslag WAZ ongegrond verklaren en de aanslag Zfw en de boetebeschikkingen vernietigen. Voorts zal de rechtbank, ter voorbereiding van een uitspraak over de door eiseres gevorderde immateriële schadevergoeding, het onderzoek heropenen.

Proceskosten en griffierecht

26. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde verleende beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1311 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437, een wegingsfactor voor het gewicht van de zaak van 1 en een wegingsfactor voor samenhangende zaken van 1,5, waarbij de rechtbank de zaken AWB 10/1135, AWB 10/1136, AWB 10/1137, AWB 10/1139 en AWB 10/1140 als samenhangende zaken heeft aangemerkt). Voor een hogere proceskostenvergoeding ziet de rechtbank geen aanleiding. Overigens is niet gebleken dat voorafgaand aan de uitspraken op bezwaar eiseres een verzoek tot vergoeding van proceskosten voor de bezwaarfase zou hebben gedaan, zodat op die grond eiseres niet voor een kostenvergoeding in aanmerking komt.

Beslissing

De rechtbank:

-verklaart de beroepen, voor zover gericht tegen de aanslag Zfw en de boetebeschikkingen, gegrond;

-verklaart de beroepen, voor zover gericht tegen de aanslag IB en de aanslag WAZ, ongegrond;

-vernietigt de uitspraken op bezwaar voor zover betrekking hebbend op de aanslag Zfw en de boetebeschikkingen;

-vernietigt de aanslag Zfw;

-vernietigt de boetebeschikkingen;

-bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;

-veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1311, te voldoen aan eiseres;

-gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 41 aan haar vergoedt;

-heropent het onderzoek ter voorbereiding van een nadere uitspraak over de schadevergoeding.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C.H.M. Lips, mr. G.J. van Leijenhorst en

mr. J.M. van Kempen, rechters, in aanwezigheid van H. van Lingen, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 april 2012.

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.