Rechtbank 's-Gravenhage, 02-05-2012, ECLI:NL:RBSGR:2012:10247 BW7087, AWB 11/7065
Rechtbank 's-Gravenhage, 02-05-2012, ECLI:NL:RBSGR:2012:10247 BW7087, AWB 11/7065
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 2 mei 2012
- Datum publicatie
- 30 mei 2012
- ECLI
- ECLI:NL:RBSGR:2012:BW7087
- Zaaknummer
- AWB 11/7065
Inhoudsindicatie
Eiser is eigenaar van een recreatiewoning. Eiser verhuurt de recreatiewoning aan zijn vier kinderen. De kinderen wonen allen zelfstandig in Nederland. Elk van zijn vier kinderen huurt de recreatiewoning gedurende 11 weken per jaar tegen een huurprijs van € 250 per week. Dit is vastgelegd in een tussen eiser en zijn kinderen aangegane huurovereenkomst. Bij de huurovereenkomst behoort een verhuurschema, waaruit blijkt dat eiser en zijn echtgenote de recreatiewoning in de maanden januari en december zelf gebruiken.
In geschil is of terecht een aanslag forensenbelasting is opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de vraag of eiser de recreatiewoning in 2011 gedurende meer dan 90 dagen voor hem of zijn gezin beschikbaar heeft gehouden.
Ingevolge artikel 2 van de op artikel 233 van de Gemeentewet berustende Verordening forensenbelasting 2011 wordt onder de naam 'forensenbelasting' een directe belasting geheven van de natuurlijke personen, die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er op meer dan 90 dagen van het belastingjaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden gezegd dat de kinderen onderdeel uitmaken van het gezin van eiser. Nu noch in de Verordening, noch in de Gemeentewet uitleg is gegeven aan het begrip 'gezin' heeft de rechtbank bij de oordeelsvorming aansluiting gezocht bij het spraakgebruik en de definitie in Van Dale woordenboek Nederlandse taal. Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van wetsontduiking.
Het vorenstaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat de recreatiewoning gedurende minder dan 90 dagen aan eiser ter beschikking stond, zodat de aanslag ten onrechte is opgelegd.
Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 11/7065
uitspraak van de meervoudige kamer van 2 mei 2012 in de zaken tussen
[X], wonende te [Z] (Frankrijk), eiser
(gemachtigde: [A]),
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk, verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2011 een aanslag forensenbelasting opgelegd naar een te betalen bedrag van € 2.025. Eiser heeft daartegen, bij brief van 14 mei 2011, bezwaar gemaakt. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 25 juli 2011 de aanslag gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij fax van 5 september 2011 beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 maart 2012.
Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door [A]. Namens verweerder zijn verschenen [B] en [C].
Overwegingen
Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
1. Eiser is eigenaar van een recreatiewoning gelegen aan de [a-straat] te [D]. Met betrekking tot deze recreatiewoning is aan eiser de in geschil zijnde aanslag forensenbelasting opgelegd.
2. Eiser en zijn echtgenote hebben vier kinderen in leeftijd variërend van 23 tot 33 jaar oud. De kinderen wonen allen zelfstandig in Nederland.
3. Eiser verhuurt de recreatiewoning aan zijn vier kinderen. Elk van zijn kinderen huurt de recreatiewoning gedurende 11 weken per jaar tegen een huurprijs van € 250 per week. Dit is vastgelegd in een op 1 februari 2011 tussen eiser en zijn kinderen aangegane huurovereenkomst. Bij de huurovereenkomst behoort een verhuurschema, waaruit blijkt dat eiser en zijn echtgenote de recreatiewoning in de maanden januari en december zelf gebruiken.
Geschil
4. In geschil is of de aanslag forensenbelasting terecht is opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de vraag of eiser de recreatiewoning in 2011 gedurende meer dan 90 dagen voor hem of zijn gezin beschikbaar heeft gehouden.
5. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij in 2011 gedurende acht weken, en dus minder dan 90 dagen, de beschikking heeft gehad over de recreatiewoning, nu de woning gedurende de rest van het jaar verhuurd was aan zijn kinderen. Eiser stelt dat zijn zelfstandig wonende kinderen niet behoren tot zijn gezin en concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en de aanslag.
6. Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat de kinderen, ook al wonen zij zelfstandig, onderdeel uitmaken van het gezin van eiser. Volgens verweerder is het begrip gezin ruimer dan het begrip huishouden. Subsidiair stelt verweerder zich op het standpunt dat sprake is van fraus legis (hierna: wetsontduiking). Volgens verweerder is de huurovereenkomst slechts opgesteld om een belastingbesparing te bewerkstelligen. Dit vermoeden wordt volgens verweerder bevestigd door het feit dat eiser voornemens is de huurpenningen aan zijn kinderen te schenken en door het feit dat eiser ook in eerdere jaren procedures heeft gevoerd ter zake van de heffing van forensenbelasting. Volgens verweerder ontbeert de huurovereenkomst reële betekenis en had kunnen worden volstaan met het huurschema. Verweerder stelt dan ook dat de huurovereenkomst genegeerd dient te worden, conform het leerstuk van de wetsontduiking. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
7. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
8. Ingevolge artikel 2 van de op artikel 223 van de Gemeentewet berustende Verordening forensenbelasting 2011 van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk (hierna: de Verordening) wordt onder de naam 'forensenbelasting' een directe belasting geheven van de natuurlijke personen, die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er op meer dan 90 dagen van het belastingjaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden.
9. Ter zake van de primaire stelling van verweerder, dat de kinderen behoren tot het gezin van eiser, overweegt de rechtbank het volgende. Noch in de Verordening, noch in de Gemeentewet is uitleg gegeven aan het begrip 'gezin'. Voor de uitleg van dit begrip zal de rechtbank dan ook aansluiting zoeken bij het spraakgebruik. Naar het spraakgebruik worden als leden van een gezin aangemerkt ouders en hun kinderen, die samen op hetzelfde adres hun hoofdverblijf hebben. Steun hiervoor kan ook worden gevonden in Van Dale woordenboek Nederlandse taal waarin gezin wordt gedefinieerd als: "huishouden met kinderen, samenlevingsverband van een of twee ouders met een of meer kinderen". Vast staat dat de kinderen van eiser zelfstandig wonen op verschillende plaatsen in Nederland en dat eiser in Frankrijk zijn hoofdverblijf heeft. Naar het oordeel van de rechtbank kan onder die omstandigheden niet worden gezegd dat de kinderen onderdeel uitmaken van het gezin van eiser.
10. Nu de rechtbank van oordeel is dat de kinderen niet tot het gezin van eiser behoren, dient de vraag te worden beantwoord of, zoals verweerder stelt, sprake is van wetsontduiking.
11. Wil aan eiser het leerstuk van wetsontduiking kunnen worden tegengeworpen, is daarvoor vereist dat verijdeling van belastingheffing het doorslaggevende motief is geweest voor het aangaan van één of meer rechtshandelingen. Daarnaast is nodig dat sprake is van strijd met doel en strekking van de wet. Met toepassing van het leerstuk van wetsontduiking kan een feitencomplex dan zodanig worden omgezet dat belastingheffing in overeenstemming komt met die doel en strekking. Dat kan worden gerealiseerd door de belastingheffing toe te passen op de naastbij gelegen - wel tot heffing leidende - situatie maar ook in voorkomende gevallen, door het negeren van een rechtshandeling.
12. Naar het oordeel van de rechtbank, heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt, dat belastingbesparing de doorslaggevende beweegreden is geweest voor het aangaan van de huurovereenkomst. De gesloten huurovereenkomst is naar zijn aard en inhoud niet ongebruikelijk. Het is niet verboden om een recreatiewoning te verhuren aan de eigen kinderen en ter vastlegging van de afspraken een schriftelijke overeenkomst aan te gaan. Er is voorts een zakelijke vergoeding afgesproken voor de huur van de recreatiewoning. In die zin is er naar het oordeel van de rechtbank geen wezenlijk verschil met een huurovereenkomst gesloten met een derde. De enkele omstandigheid dat eiser, om hem moverende redenen, heeft afgezien van invordering van die beloning, maakt nog niet dat belastingbesparing het doorslaggevende motief moet zijn geweest voor de rechtshandeling. Ook de omstandigheid dat eiser in voorgaande jaren procedures heeft gevoerd over de aanslagen forensenbelasting, leidt de rechtbank niet tot een andere conclusie. Het staat eiser immers vrij om in rechte op te komen tegen de aan hem opgelegde aanslagen.
13. Het vorenstaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat de recreatiewoning in het onderhavige jaar gedurende minder dan 90 dagen aan eiser ter beschikking stond. Het belastbare feit als bedoeld in artikel 2 van de Verordening heeft zich derhalve niet voorgedaan, zodat de aanslag ten onrechte is opgelegd. Het beroep dient dan ook gegrond te worden verklaard en de aanslag forensenbelasting dient te worden vernietigd.
Proceskosten
14. Nu het beroep gegrond is, vindt de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 874 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt de uitspraak op bezwaar en de aanslag forensenbelasting;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 874, te betalen aan eiser;
-draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 41 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.H van Schaik, voorzitter, mr. G.J. van Leijenhorst en mr. G.J. Ebbeling, leden, in aanwezigheid van F.J. Crabbendam, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 mei 2012.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.