Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 06-06-2012, BW9207, AWB 11/7051

Rechtbank 's-Gravenhage, 06-06-2012, BW9207, AWB 11/7051

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
6 juni 2012
Datum publicatie
22 juni 2012
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2012:BW9207
Zaaknummer
AWB 11/7051

Inhoudsindicatie

Naar het oordeel van de rechtbank is de vergoeding die eiser ontvangt voor zijn werkzaamheden als gemeenteraadslid belast als resultaat uit overige werkzaamheden. De door eiser gestelde kosten zijn niet aannemelijk gemaakt. Het beroep is ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht

zaaknummer: AWB 11/7051

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 juni 2012 in de zaak tussen

[X], wonende te [Z], eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst [te P], verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2008 een aanslag (aanslagnummer [nummer]) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 28.382. Gelijktijdig heeft verweerder bij beschikking aan eiser € 312 heffingsrente in rekening gebracht (hierna: de beschikking heffingsrente).

Eiser heeft bij brief van 9 mei 2011 bezwaar gemaakt tegen de aanslag. Bij uitspraak op bezwaar van 16 augustus 2011 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en de aanslag alsmede de beschikking heffingsrente gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen bij brief van 2 september 2011, ontvangen bij de rechtbank op 5 september 2011, beroep ingesteld.

Verweerder heeft bij schrijven van 4 november 2011, ontvangen bij de rechtbank op 7 november 2011, de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Eiser heeft bij brief van 9 januari 2012 gereageerd op het verweerschrift en nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 januari 2012 te 's-Gravenhage.

Eiser is daar met kennisgeving aan de rechtbank niet verschenen. Namens verweerder is verschenen [A].

De rechtbank heeft op 28 februari 2012 de zaak heropend en het vooronderzoek hervat. Partijen hebben nadere stukken ingediend die in afschrift aan de andere partij zijn verstrekt. Daarop heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

1. Eiser is lid van de gemeenteraad van [Z] en heeft in dat kader in 2008 een vergoeding ontvangen van € 8.144 (hierna: de vergoeding).

2. Bij brief van 7 maart 2008 heeft verweerder aan eiser het volgende meegedeeld:

"Op 22 februari 2011 ontving ik uw brief waarin u verzoekt om voorlopige verliesverrekening (Box 1) 2006 [...].

Omdat de indiening van de aangifte IH 2006 nog niet heeft geleid tot een definitieve vaststelling, kan er vooruitlopend op de definitieve vaststelling een voorschot worden verstrekt.

[...] Dit betekent dat 80% van het vermoedelijke verlies 2006( € 2.930,==) voor verrekening in aanmerking komt. Dit leidt tot een teruggave van € 720,==."

3. Eiser heeft op 28 maart 2009 aangifte IB/PVV voor 2008 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.628. In de aangifte is de vergoeding niet vermeld. Eiser heeft ook geen verliezen uit voorgaande jaren verrekend met het aangegeven inkomen.

4. Bij het opleggen van de aanslag IB/PVV voor 2008 met dagtekening 4 juni 2011 ter zake van de vergoeding een bedrag van € 7.754 in de heffing betrokken. Verweerder bij heeft geen verliezen uit voorgaande jaren met de aanslag verrekend.

5. Het belastbaar inkomen voor werk en woning voor 2006 heeft verweerder bij het opleggen van de aanslag met dagtekening 5 augustus 2009 definitief vastgesteld op € 18.700. Bij uitspraak op bezwaar van 8 april 2010 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen deze aanslag niet-ontvankelijk verklaard. Daarbij heeft verweerder aan eiser bericht geen aanleiding te zien de aanslag ambtshalve te verminderen.

Geschil

6. In geschil is of de vergoeding belast is als resultaat uit overige werkzaamheden. Indien dit het geval is, is voorts in geschil of op de vergoeding voor de bepaling van het resultaat, kosten in mindering komen. Tenslotte is in geschil of er met het belastbaar inkomen uit werk en woning voor 2008 verliezen uit voorgaande jaren dienen te worden verrekend.

7. Eiser stelt zich op het standpunt dat de vergoeding dient ter compensatie van gemaakte kosten en gederfde inkomsten en derhalve niet tot het belastbare inkomen uit werk en woning dient te worden gerekend. Indien de vergoeding belast is, neemt eiser het standpunt in dat de aan de vergoeding toerekenbare kosten het bedrag van de vergoeding overschrijden, zodat per saldo geen inkomsten in aanmerking dienen te worden genomen. Tenslotte stelt eiser dat verweerder voor het jaar 2006 een verlies heeft vastgesteld van € 2.930 dat met het belastbaar inkomen uit werk en woning voor 2008 dient te worden verrekend.

8. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar bedrag van € 20.628. Indien de vergoeding geheel belast is, concludeert eiser tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar bedrag van

9. Verweerder heeft de standpunten van eiser gemotiveerd weersproken.

10. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. Indien de rechtbank aannemelijk acht dat op de vergoeding kosten in mindering dienen te worden gebracht, concludeert verweerder tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 27.152.

Beoordeling van het geschil

Kwalificatie van de vergoeding

11. Niet in geschil is dat de werkzaamheden die eiser als raadslid heeft verricht, geen belastbare winst of belastbaar loon genereren. In dat verband neemt de rechtbank mede in aanmerking dat geen zogeheten "opting in"-verklaring als bedoeld in artikel 4, onderdeel f, van de Wet op de loonbelasting 1964 is overgelegd.

12. Volgens vaste rechtspraak onder de Wet op de inkomstenbelasting 1964 is de vergoeding die een raadslid voor zijn of haar werkzaamheden ontvangt, ingevolge artikel 22, eerste lid, onderdeel b, van die wet, belast als inkomsten uit niet in dienstbetrekking verrichte werkzaamheden (zie HR 5 mei 1971, nr. 16.531, BNB 1971/116). Onder de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet IB 2001) worden de inkomsten uit niet in dienstbetrekking verrichte werkzaamheden aangemerkt als resultaat uit een werkzaamheid in de zin van artikel 3.94 van de Wet IB 2001. Ingevolge artikel 3:1, lid 2, aanhef en onderdeel c, gelezen in samenhang met artikel 3:90 van de Wet IB 2001, behoort het resultaat uit een of meer werkzaamheden die geen belastbare winst of belastbaar loon genereren, tot het belastbaar inkomen uit werk en woning. Gelet hierop en op hetgeen onder 12 is overwogen, heeft verweerder de vergoeding voor de werkzaamheden die eiser als raadslid heeft verricht, terecht tot het belastbaar inkomen uit werk en woning van eiser gerekend.

Hoogte van de te belasten vergoeding

13. Naar volgt uit artikel 3.95 van de Wet IB 2001 is een aantal bepalingen betreffende de bepaling van de winst uit onderneming van overeenkomstige toepassing bij de bepaling van het resultaat van een werkzaamheid (hierna ook: resultaat). Dit brengt onder meer mee dat de kosten die verband houden met de werkzaamheid op het resultaat in mindering komen en dat vergoedingen van de zo-even bedoelde kosten tot het resultaat behoren.

14. De gemeente [Z] heeft eiser naast de vergoeding voor de werkzaamheden die eiser als raadslid heeft verricht, ook een vergoeding van de door eiser in verband met die werkzaamheden gemaakte onkosten verstrekt (de kostenvergoeding). Verweerder heeft enerzijds de kostenvergoeding niet tot het resultaat gerekend en anderzijds de door eiser in aanmerking genomen, in verband met zijn werkzaamheden als raadslid gemaakte kosten niet in aftrek op het resultaat toegelaten. Aldus heeft verweerder, tenzij en voor zover eiser aannemelijk maakt dat de kosten die hij in verband met de werkzaamheden heeft gemaakt het bedrag van de kostenvergoeding overtreffen, het resultaat niet op een te hoog bedrag vastgesteld.

15. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser niet geslaagd aannemelijk te maken dat hij kosten heeft gemaakt waarvan het bedrag dat van de kostenvergoeding te boven gaat. Bij dit oordeel neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser de door hem gestelde kosten niet heeft gespecificeerd en evenmin stukken heeft overgelegd of anderszins bewijs heeft geleverd waaruit volgt dat en tot welk bedrag kosten zijn gemaakt.

16. Gelet op het voorgaande heeft verweerder het door eiser met zijn werkzaamheden als raadslid behaalde resultaat uit een werkzaamheid niet op een te hoog bedrag vastgesteld.

17. Eiser heeft gesteld dat de vergoeding onbelast is omdat deze strekt tot vergoeding van gederfde inkomsten. Dit leidt niet tot een ander oordeel omdat tot het resultaat uit overige werkzaamheden worden gerekend de bedragen die de resultaatgenieter ontvangt als vergoeding van gederfde inkomsten.

Verliesverrekening

18. Een in enig jaar geleden verlies uit werk en woning komt slechts voor verrekening met het inkomen uit werk en woning van een ander jaar in aanmerking, indien het bij een voor bezwaar vatbare beschikking is vastgesteld (verliesvaststellingsbeschikking). Eiser noch verweerder heeft een (kopie van een) verliesvaststellingsbeschikking voor het jaar 2006 overgelegd. Ook anderszins is niet gebleken dat verweerder een verliesvaststellingsbeschikking voor 2006 heeft gegeven. Derhalve kan er van verrekening van een in 2006 geleden verlies met het belastbaar inkomen uit werk en woning van 2008 geen sprake zijn.

Slotsom

19. De rechtbank zal het beroep, gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, ongegrond verklaren.

Proceskosten

20. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. van Leijenhorst, rechter, in aanwezigheid van mr. C.J.M. Reniers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2012.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.