Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 03-07-2012, BX2221, AWB 11/8197 en AWB 11/8198

Rechtbank 's-Gravenhage, 03-07-2012, BX2221, AWB 11/8197 en AWB 11/8198

Inhoudsindicatie

Eiseres komt op tegen het niet tijdig uitbetalen van de maandtermijnen voortvloeiende uit een voorlopige teruggaaf. De beroepen richten zich dan ook tegen het uitblijven of later betalen van de maandtermijnen en mitsdien tegen feitelijke handelingen van de ontvanger ter uitvoering van een daaraan ten grondslag liggend besluit. Voor dat handelen of nalaten geldt dat het niet op een publiekrechtelijk rechtsgevolg is gericht, zodat er geen sprake is van een besluit als bedoeld in art. 1:3 Awb waartegen bezwaar of beroep mogelijk is. De Rb. acht de beroepen dan ook niet-ontvankelijk. Hetgeen eiseres overigens nog heeft aangevoerd, vormt geen aanleiding anders te beslissen. Met betrekking tot hetgeen eiseres over verrekening door de ontvanger heeft aangevoerd overweegt de Rb. dat, gelet op de Bijlage bij de Awb, onderdeel I, sub 1, gelezen in samenhang met art. 8:5 Awb, tegen een besluit genomen ingevolge de Invorderingswet 1990 geen beroep kan worden ingesteld. Nu de beslissing over de verrekening van belasting een ingevolge art. 24 Invorderingswet 1990 genomen besluit is, is de bestuursrechter niet bevoegd om van een geschil betreffende verrekening kennis te nemen. Eiseres dient zich dienaangaande tot de burgerlijke rechter te wenden.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht

zaaknummers: AWB 11/8197 en AWB 11/8198

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

3 juli 2012 in de zaak tussen

[X], wonende te [Z],

(gemachtigde: [A]),

en

de ontvanger van de Belastingdienst [te P], verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De beroepen zijn gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een verzoek van eiseres aan verweerder tot het uitbetalen van de termijnen van de voorlopige aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) 2009 en 2011 met aanslagnummers [a], [b], [c] en [d] respectievelijk [e] (de voorlopige aanslagen).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2012.

Eiseres is daar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Namens verweerder is verschenen [B].

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.

Overwegingen

1. Met dagtekening 15 januari 2009 is aan eiseres een voorlopige aanslag IB/PVV 2009 ([d]) opgelegd naar een te ontvangen bedrag van € 4.328. Vervolgens is op verzoek van eiseres met dagtekening 23 februari 2009 een nadere voorlopige aanslag IB/PVV 2009 ([b]) opgelegd naar een te ontvangen bedrag van € 2.345. Daaropvolgend zijn op verzoek van eiseres de navolgende nadere voorlopige aanslagen IB/PVV 2009 opgelegd:

met dagtekening 23 maart 2009 de aanslag [c] naar een te ontvangen bedrag van € 6.729,

met dagtekening 13 juni 2009 de aanslag [f] naar een te ontvangen bedrag van € nihil,

met dagtekening 15 augustus 2009 de aanslag [d] naar een te ontvangen bedrag van € 5.063.

2. Met dagtekening 15 maart 2011 is aan eiseres een voorlopige aanslag IB/PVV 2011 ([e]) opgelegd naar een te ontvangen bedrag van € 7.941.

3. Bij brief van 30 mei 2011 heeft eiseres verweerder verzocht om vergoeding van verzuimrente voor de vertraagde uitbetaling van de termijnbedragen van de maanden september tot en met december 2009 van de voorlopige teruggaaf 2009 en de maandtermijnen maart tot en met mei 2011 van de voorlopige teruggaaf 2011. Hierop heeft verweerder bij beschikking van 20 juni 2011 aan eiseres ter zake van de op grond van de voorlopige aanslag IB/PVV 2009 ([d]) uit te betalen maandtermijnen september tot en met december 2009 coulancerente vergoed ten bedrage van € 35 en over de uitbetaalde maandtermijnen over 2011 geen rente vergoed.

4. Bij brief van 21 juni 2011 heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld en verzocht om toekenning van dwangsommen in verband met de niet tijdige uitbetaling van de verschuldigde termijnbedragen op de voorlopige aanslagen 2009 en 2011. Eiseres heeft vervolgens het onderhavige beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op haar verzoek van 21 juni 2011. Voorts heeft eiseres daarbij verzocht om toekenning van vermogensschade ten bedrage van € 2.472.000.

5. Bij beschikkingen van 8 december 2011 heeft verweerder de verzoeken van eiseres om toekenning van een dwangsom afgewezen.

6. De rechtbank stelt voorop dat eiseres opkomt tegen het niet tijdig uitbetalen van de maandtermijnen voortvloeiende uit een voorlopige teruggaaf. De beroepen richten zich dan ook tegen het uitblijven of later betalen van de maandtermijnen en mitsdien tegen feitelijke handelingen van de ontvanger ter uitvoering van een daaraan ten grondslag liggend besluit. Voor dat handelen of nalaten geldt dat het niet op een publiekrechtelijk rechtsgevolg is gericht, zodat er geen sprake is van een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) waartegen bezwaar of beroep mogelijk is. De rechtbank acht de beroepen dan ook niet-ontvankelijk.

7. Ook hetgeen eiseres overigens nog heeft aangevoerd, vormt geen aanleiding anders te beslissen. Met betrekking tot hetgeen eiseres over verrekening door de ontvanger heeft aangevoerd overweegt de rechtbank dat gelet op de Bijlage bij de Awb, onderdeel I, sub 1, gelezen in samenhang met artikel 8:5 van de Awb, tegen een besluit, genomen ingevolge de Invorderingswet 1990 geen beroep kan worden ingesteld. Nu de beslissing over de verrekening van belasting een ingevolge artikel 24 van de Invorderingswet 1990 genomen besluit is, is de bestuursrechter niet bevoegd om van een geschil betreffende verrekening kennis te nemen. Eiseres dient zich dienaangaande tot de burgerlijke rechter te wenden. Ook met betrekking tot de beweerdelijk geleden vermogensschade ten bedrage van € 2.472.000 dient eiseres zich tot de burgerlijke rechter te wenden.

8. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Obbink-Reijngoud, rechter, in aanwezigheid van

mr. M. Molenaar, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2012.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.