Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 11-07-2012, BX2868, AWB 11/9302

Rechtbank 's-Gravenhage, 11-07-2012, BX2868, AWB 11/9302

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
11 juli 2012
Datum publicatie
27 juli 2012
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2012:BX2868
Zaaknummer
AWB 11/9302

Inhoudsindicatie

Herziening kinderopvangtoeslag na beschikking niet in Nederland belastbaar inkomen op grond van art. 21 Awir mogelijk

In 2007 heeft verweerder de kinderopvangtoeslag over het jaar 2006 aan belanghebbende toegekend (de zogenoemde definitieve berekening) Op de beschikking is een toetsingsinkomen van de partner vermeld van € 0. In 2009 heeft de inspecteur het niet in Nederland belastbaar van de partner over het jaar 2006 vastgesteld. In 2011 heeft verweerder de kinderopvangtoeslag over het jaar 2006 herzien en een bedrag teruggevorderd. De rechtbank overweegt dat toepassing van artikel 21 alleen mogelijk is als niet aan de toepassing van artikel 20 kan worden toegekomen. Herziening op grond van artikel 20 is niet mogelijk, omdat die bepaling in het herzieningsjaar (2011) alleen ziet op wijziging van het niet in Nederland belastbaar inkomen van de partner, en niet op de vaststelling daarvan. Herziening op grond van artikel 21, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Awir is in dit geval volgens de rechtbank wel mogelijk, omdat belanghebbende en/of zijn partner moet(en) hebben geweten dat de tegemoetkoming tot een te hoog bedrag was vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht

zaaknummer: AWB 11/9302

uitspraak van de meervoudige kamer van 11 juli 2012 in de zaak tussen

[X], wonende te [Z], eiser

en

Belastingdienst [te P], verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft bij beschikking van 3 juni 2011 de definitief berekende kinderopvangtoeslag voor het berekeningsjaar 2006 herzien.

Eiser heeft tegen de beschikking van 3 juni 2011 een bezwaarschrift ingediend.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 3 november 2011 het bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen voormelde uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.

Verweerder heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan eiser.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 mei 2012.

Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder is verschenen [A].

De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:64 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) het onderzoek ter zitting geschorst en de zaak verwezen naar de meervoudige kamer. Partijen hebben vervolgens schriftelijk toestemming gegeven dat de rechtbank zonder nadere zitting uitspraak doet.

De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Feiten

1. Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.

2. Eiser heeft met dagtekening 21 april 2007 een aanvraag kinderopvangtoeslag ingediend, met als ingangsdatum 15 september 2006. In de aanvraag is een geschat toetsingsinkomen van eiser vermeld van € 38.947 en een geschat toetsingsinkomen van zijn partner van € 1.008.

3. Verweerder heeft bij beschikkingen van 19 mei 2007 en van 23 juni 2007 het voorschot kinderopvangtoeslag voor het berekeningskaar 2006 vastgesteld op € 3.526.

4. Verweerder heeft bij beschikking van 25 juni 2007 het voorschot kinderopvangtoeslag voor het berekeningsjaar 2006 herzien en vastgesteld op € 15.202.

5. Verweerder heeft bij beschikking van 2 september 2008 de kinderopvangtoeslag voor het berekeningsjaar 2006 definitief berekend en vastgesteld op € 12.428 en het teveel uitgekeerde bedrag van € 2.774 teruggevorderd. Verweerder is bij deze beschikking uitgegaan van een toetsingsinkomen van eiser van € 55.272 en van een toetsingsinkomen van de partner van eiser van € 0.

6. De Belastingdienst [te B] heeft bij beschikking in de zin van artikel 8a Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir), met dagtekening 21 augustus 2009, het niet in Nederland belastbaar inkomen van eiser voor het jaar 2006 vastgesteld op nihil en het verzamelinkomen in Nederland op € 55.272.

7. De Belastingdienst [te B] heeft bij beschikking in de zin van artikel 8a Awir, met dagtekening 20 oktober 2009, het niet in Nederland belastbaar inkomen van de partner van eiser voor het jaar 2006 vastgesteld op € 82.265.

8. Verweerder heeft bij beschikking van 3 juni 2011 de definitief berekende kinderopvangtoeslag voor het berekeningsjaar 2006 herzien en vastgesteld op € 5.556 en het uiteindelijk teveel uitgekeerde bedrag van € 6.872 teruggevorderd. Verweerder is bij deze beschikking uitgegaan van een toetsingsinkomen van eiser van € 55.272 en van een toetsingsinkomen van de partner van eiser van € 82.265.

Geschil

9. In geschil is of verweerder de kinderopvangtoeslag voor het berekeningsjaar 2006 bij beschikking van 3 juni 2011 heeft mogen herzien en vaststellen op € 5.556. Specifiek is in geschil of verweerder op grond van artikel 21, eerste lid, aanhef en onderdeel b Awir de definitief berekende kinderopvangtoeslag voor het berekeningsjaar 2006 heeft mogen herzien, nu die herziening is geschied naar aanleiding van de beschikking van 20 oktober 2009 waarbij het niet in Nederland belastbaar inkomen van de partner van eiser is vastgesteld.

10. Eiser stelt zich op het standpunt dat er geen nieuwe feiten en omstandigheden aanwezig zijn die een herziening van de definitieve berekening van de kinderopvangtoeslag na een aantal jaren nog rechtvaardigen. Hij voert daartoe aan dat hij en zijn partner hun jaaropgaven met specificaties aan de belastinginspecteur hebben overgelegd, waarna deze tot drie keer zijn getoetst. De Belastingdienst had moeten weten wat het gezamenlijke inkomen was. De risico's van de automatisering zijn voor rekening van de Belastingdienst. Verder voert eiser aan dat hij ten onrechte niet is gehoord in bezwaar en dat de Belastingdienst niet heeft voldaan aan de in artikel 19 Awir vermelde termijnen. Ook voldoet de Belastingdienst niet aan de voorwaarde van artikel 20, tweede lid, Awir, waarin is bepaald dat een herziening plaatsvindt binnen acht weken na het tijdstip waarop het gewijzigde inkomensgegeven aan de Belastingdienst/Toeslagen is bekend geworden dan wel de beschikking of uitspraak onherroepelijk is geworden. Eiser verwijst verder naar een uitspraak van de rechtbank over internationale organisaties.

11. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij op grond van artikel 21, eerste lid, onderdelen a en b, van de Awir gerechtigd is om de definitieve berekening te herzien omdat sprake is van een nieuw feit (onderdeel a) en omdat eiser wist dan wel behoorde te weten dat de beschikking onjuist was (onderdeel b). De toetsingsinkomens van eiser en diens partner zijn in overeenstemming met het bepaalde in artikel 8 van de Awir op het juiste bedrag vastgesteld.

Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

Beoordeling van het geschil

12. De rechtbank voorop dat uit de wetsgeschiedenis van artikel 21 van de Awir - op grond waarvan verweerder stelt de herziening te hebben toegepast - volgt dat aan toepassing daarvan alleen kan worden toegekomen, als herziening op grond van artikel 20 van de Awir niet mogelijk is. In de Memorie van Toelichting bij het wetsontwerp Wijziging van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen en enige andere wetten (TK 2004-2005, 29 764, nr. 3, blz. 52) valt bij de toelichting op artikel 21 te lezen:

"Dit artikel vormt een aanvulling op de in artikel 20 opgenomen mogelijkheid om de tegemoetkoming te herzien indien de aan het toetsingsinkomen ten grondslag liggende fiscale gegevens worden gewijzigd. Het geeft aan in welke gevallen de tegemoetkoming na de toekenning kan worden herzien ten nadele van de belanghebbende, in andere gevallen dan de in artikel 20 genoemde."

13. Gelet op het vorenoverwogene dient allereerst te worden vastgesteld of verweerder de toekenning van de tegemoetkoming op grond van artikel 20 van de Awir had kunnen herzien.

14. Voor zijn stelling dat in dit geval artikel 21 van de Awir de mogelijkheid biedt tot herziening onafhankelijk van de vraag of op grond van artikel 20 kon worden herzien, wijst verweerder op de volgende passage uit de hiervoor bedoelde toelichting:

"In dit artikel is geregeld in welke gevallen de tegemoetkoming wordt herzien door een wijziging van gegevens die zijn ontleend aan de fiscaliteit. (...). Deze grootheden kunnen veranderen nadat een tegemoetkoming is toegekend. (...). Het voorgestelde artikel [20] laat de toepassing van artikel 21 onverlet, voorzover de tegemoetkoming om andere dan de hiervoor geschetste redenen dient te worden herzien. Daaronder valt ook een herziening wegens gewijzigde (internationele) inkomensgegevens bedoeld in artikel 8, derde lid, die buiten het fiscale inkomen vallen. Deze worden immers niet door de Belastingdienst vastgesteld of herzien. ". (TK 2004-2005, 29 764, nr. 3, blz. 51).

15. Deze passage moet echter als achterhaald worden beschouwd. Daartoe overweegt de rechtbank dat per 1 januari 2006 in artikel 8a, eerste lid van de Awir is bepaald dat het niet in Nederland belastbaar inkomen wordt vastgesteld door de inspecteur, en dat per genoemde datum in lijn daarmee aan artikel 20 van de Awir is toegevoegd dat de Belastingdienst/Toeslagen de tegemoetkoming herziet bij wijziging van niet in Nederland belastbaar inkomen. In de Memorie van Toelichting bij het wetsontwerp Wijziging van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen en enige andere wetten (TK 2005-2006, 30 337, nr. 3) is die wijziging als volgt toegelicht:

"Met de wijziging van artikel 20 wordt geregeld dat in situaties waarin een beschikking ter zake van niet in Nederland belastbaar inkomen wordt vastgesteld, een wijziging van dat inkomen automatisch leidt tot een herziening van de tegemoetkoming.".

16. Niettemin is de rechtbank van oordeel van oordeel dat in het onderhavige geval herziening op grond van artikel 20 van de Awir niet mogelijk was. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.

17. Herziening op grond van artikel 20 van de Awir geschiedt indien na de toekenning van de tegemoetkoming uit een wijziging van - voor zover hier van belang - niet in Nederland belastbaar inkomen blijkt dat de tegemoetkoming tot een te hoog bedrag is vastgesteld. In het onderhavige geval is geen sprake van een wijziging van niet in Nederland belastbaar inkomen, maar van een eerste vaststelling daarvan. Artikel 20 van de Awir voorzag in het jaar waarin de herziening heeft plaats gevonden (2011), anders dan in het jaar 2006 en vanaf het jaar 2012, niet in de mogelijkheid om de tegemoetkoming te herzien indien na de toekenning van de tegemoetkoming een eerste vaststelling van niet in Nederland belastbaar inkomen heeft plaatsgevonden.

18. Nu herziening op grond van artikel 20 van de Awir niet mogelijk was, staat de rechtbank voor de vraag of verweerder dat op grond van artikel 21 en met name op grond van het eerste lid, aanhef en letter b, van de Awir heeft kunnen doen, omdat eiser of zijn partner wist of behoorde te weten, dat de tegemoetkoming tot een te hoog bedrag is toegekend. De rechtbank is van oordeel dat dat het geval is, alleen al omdat eiser zowel in zijn beroepschrift als ter zitting heeft verklaard dat hij verweerder steeds op de hoogte heeft gesteld van het gezamenlijke toetsingsinkomen van hem en zijn partner. Ook overigens is de rechtbank van oordeel dat eiser moet hebben geweten dat bij de toekenning van de tegemoetkoming van een te laag toetsingsinkomen is uitgegaan, nu in die beschikking een toetsingsinkomen van de toeslagpartner van € 0 is vermeld, terwijl in de beschikking niet in Nederland belastbaar inkomen dat inkomen van de partner is vastgesteld op € 82.265.

19. Dat eiser zich door de herzieningsbeschikking overvallen heeft gevoeld, kan hem niet baten. Ingevolge artikel 21, tweede lid, van de Awir is herziening op grond van die bepaling mogelijk totdat vijf jaren zijn verstreken na de laatste dag van het berekeningsjaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft. De omstandigheid dat - naar eiser stelt - verweerder op de hoogte was van het juiste toetsinginkomen en dat verweerder niet beschikt over een nieuw feit doet, daargelaten of dat het geval is, aan het hiervoor gegeven oordeel evenmin af. Voor herziening op grond van artikel 21, eerste lid, onderdeel b, van de Awir is niet vereist dat sprake is van een feit of omstandigheid waarvan de Belastingdienst/Toeslagen nog niet op de hoogte was.

20. Datzelfde geldt voor zijn verwijzing naar een uitspraak over internationale organisatie waarin aspecten van belastingheffing van personen werkzaam bij internationale organisaties aan de orde waren en waarbij sprake zou zijn van schending van internationale verdragen. Dat in het onderhavige geval sprake is van schendig van internationale verdragen is niet gesteld of gebleken.

21. Verweerder heeft het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard en er om die reden van afgezien eiser in bezwaar te horen. Gelet op hetgeen eiser in bezwaar heeft aangevoerd had verweerder het bezwaar van eiser niet als kennelijk ongegrond mogen beschouwen en van het horen van eiser mogen afzien. Daarom zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren. De rechtbank zal de zaak echter niet terugwijzen naar verweerder maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand laten. Daartoe overweegt de rechtbank dat horen eiser niet kan baten, nu hij heeft aangegeven daarbij getuigen te willen horen die zouden kunnen verklaren dat verweerder op de hoogte was van het gezamenlijke toetsingsinkomens van hem en zijn partner. Zoals hiervoor is overwogen doet dat er niet aan af dat verweerder op grond van artikel 21, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Awir de toegekende tegemoetkoming kon herzien.

22. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.

Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld dat eiser kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:

-verklaart het beroep gegrond;

-vernietigt de uitspraak op bezwaar;

-laat met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand;

-draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 41 aan eiser te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. Braun, voorzitter, en mr. E.I. Batelaan Boomsma en mr. G.J. Ebbeling, leden, in aanwezigheid van mr. A.M. van Duijvendijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2012.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. (Nadere informatie www.raadvanstate.nl)

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.