Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 30-07-2012, ECLI:NL:RBSGR:2012:18738 BX7512, AWB 10/7928

Rechtbank 's-Gravenhage, 30-07-2012, ECLI:NL:RBSGR:2012:18738 BX7512, AWB 10/7928

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
30 juli 2012
Datum publicatie
17 september 2012
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2012:BX7512
Zaaknummer
AWB 10/7928

Inhoudsindicatie

Vennootschapsbelasting. Verzuimboete. Eiseres verhuurt woningen en een bedrijfspand met kantoren en werkplaatsen. Na een boekenonderzoek legt verweerder eiseres een navorderingsaanslag met een verzuimboete op. In geschil is of dit terecht en naar de juiste bedragen is gebeurd.

De rechtbank oordeelt dat verweerder met het controlerapport aannemelijk maakt dat eiseres niet heeft voldaan aan haar administratie-, bewaar- en informatieplicht, zodat omkering van de bewijslast geldt. De rechtbank oordeelt verder dat niet blijkt dat en in hoeverre de navorderingsaanslagen onjuist zijn en dat verweerder bij het vaststellen van de navorderingsaanslagen is uitgegaan van redelijke schattingen. De aanslag wordt verminderd overeenkomstig het in geding ingenomen nadere standpunt van verweerder.

Aangaande de verzuimboete oordeelt de rechtbank dat die terecht is opgelegd omdat eiseres niet tijdig aangifte heeft gedaan. Voor matiging ziet de rechtbank geen aanleiding.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht

zaaknummer: AWB 10/7928

uitspraak van de meervoudige kamer van 30 juli 2012 in de zaak tussen

[X] B.V., gevestigd te [Z], eiseres

(gemachtigde: [A]),

en

de inspecteur van de Belastingdienst [te P], verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2006 een aanslag vennootschapsbelasting opgelegd, berekend naar een belastbare winst en belastbaar bedrag van € 1.765.712 (hierna: de aanslag). Bij de aanslag is een verzuimboete opgelegd van € 1.134 (hierna: de boetebeschikking) en € 73.136 aan heffingsrente in rekening gebracht (hierna: de beschikking heffingsrente).

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 27 augustus 2010 de aanslag en de daarbij gegeven beschikkingen gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen bij brief van 4 oktober 2010, ontvangen bij de rechtbank Breda op 6 oktober 2010, beroep ingesteld. Bij brief van 9 november 2010, ontvangen bij de rechtbank Breda op dezelfde datum, heeft eiseres het beroep gemotiveerd. De rechtbank Breda heeft het beroepschrift met de stukken doorgezonden naar de rechtbank, waar het op 11 november 2010 is ontvangen.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 januari 2012.

Namens eiseres is daar, met kennisgeving aan de rechtbank, niemand verschenen. Namens verweerder zijn verschenen [B], [C] en [D].

Ter zitting heeft tevens de mondelinge behandeling plaatsgevonden van de beroepen van eiseres betreffende de aan haar opgelegde aanslagen vennootschapsbelasting voor de jaren 2002 tot en met 2005 en naheffingsaanslagen loonbelasting en premie volksverzekeringen voor de tijdvakken 1 januari 2002 tot en met 31 december 2003 en 1 januari 2004 tot en met 31 december 2005, procedurenummers AWB 11/697, AWB 11/701, AWB 11/704, AWB 11/705, AWB 11/3071 en AWB 11/3075. Al hetgeen in die zaken is aangevoerd en overgelegd wordt tevens geacht te zijn aangevoerd en overgelegd in deze zaak.

Overwegingen

Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

1. Eiseres is opgericht in 1992. Alle aandelen in eiseres worden gehouden door [E] B.V.. Enig aandeelhouder van [E] BV is [F].

2. Tot december 2007 bestonden de bedrijfsactiviteiten van eiseres uit de exploitatie van onroerende zaken. Het bezit aan onroerende zaken van eiseres bestond uit woningen en een bedrijfspand met kantoren en werkplaatsen. In december 2007 heeft eiseres vrijwel het gehele bezit, inclusief het bedrijfspand, overgedragen aan de Gemeente Rotterdam.

3. Eiseres is uitgenodigd tot het doen van aangifte vennootschapbelasting voor het jaar 2006. De aangifte diende uiterlijk 1 juni 2008 te worden ingediend. Op 16 augustus 2008 heeft verweerder eiseres tot het doen van aangifte aangemaand. Eiseres gaf daaraan geen gehoor en bij brief van 7 april 2009 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat hij een aanslag vennootschapsbelasting zou opleggen naar een ambtshalve vastgestelde belastbare winst van € 1.765.712 en dat hij haar wegens het niet doen van aangifte een verzuimboete zou opleggen. Met dagtekening 23 mei 2009 heeft verweerder eiseres de aanslag opgelegd.

4. Bij brief van 15 juni 2009, door verweerder ontvangen op 16 juni 2009, heeft eiseres tegen de aanslag bezwaar gemaakt. Het bezwaarschrift luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

“Hierbij teken ik – ter bewaring van rechten – formeel bezwaar aan tegen de in aanhef genoemde aanslag. Voor nadere motivatie van dit bezwaar vraag ik uitstel tot 15 juli 2009. Tevens verzoek ik u om uitstel van betaling voor het gehele bedrag tot op het bezwaar is beslist.”

5. Omdat het bezwaarschrift volgens verweerder niet de gronden van het bezwaar bevatte, heeft verweerder, bij brief van 22 juni 2009, eiseres een termijn van vier weken gegeven om de gronden van het bezwaar in te dienen. Omdat een reactie van eiseres uitbleef heeft verweerder eiseres, bij brief van 20 juli 2010, daartoe nogmaals in de gelegenheid gesteld. Omdat ook toen een reactie van eiseres uitbleef heeft verweerder, bij de bestreden uitspraak op bezwaar, het bezwaar als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Bij de brief waarin eiseres haar beroep heeft gemotiveerd heeft zij als bijlage een aangiftebiljet gevoegd. Deze aangifte vermeldt een verlies van € 76.021.

Geschil

In geschil is of de aanslag en de boete terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd en of de heffingsrente terecht en naar een juist bedrag in rekening is gebracht.

7. Eiseres neemt het standpunt in dat het verlies moet worden vastgesteld op € 76.021.

8. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en, naar de rechtbank begrijpt, vermindering van de aanslag en de in rekening gebrachte heffingsrente tot nihil en tot vaststelling van het verlies op een bedrag van € 76.021.

9. Verweerder neemt met verwijzing naar de uitkomsten van het boekenonderzoek over de jaren 2002 tot en met 2005, het standpunt in dat de aanslag naar een te hoge belastbare winst is vastgesteld, maar dat de alsnog ingediende aangifte niet kan worden gevolgd en de juistheid daarvan alleen zou kunnen worden vastgesteld bij een alsnog in te stellen boekenonderzoek. Verder stelt verweerder dat de vereiste aangifte niet is gedaan en daarom sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast. Nu eiseres geen (tijdige) aangifte heeft gedaan, is de verzuimboete terecht en tot het juiste bedrag opgelegd.

10. Verweerder concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbare winst van € 1.268.268 en tot handhaving van de boetebeschikking.

Beoordeling van het geschil

11. Indien een bezwaar is gericht tegen een aanslag met betrekking tot welke de vereiste aangifte niet is gedaan, wordt, ingevolge artikel 25, derde lid, aanhef en onderdeel a van de AWR, bij de uitspraak op het bezwaarschrift de belastingaanslag gehandhaafd, tenzij gebleken is dat en in hoeverre de belastingaanslag onjuist is. Ingevolge artikel 27e van de AWR verklaart de rechtbank het beroep tegen een dergelijke uitspraak ongegrond, tenzij blijkt dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is (hierna: de omkering en verzwaring van de bewijslast). Indien de omkering en verzwaring van de bewijslast toepassing vindt en de belanghebbende de hoogte van de belastingaanslag bestrijdt, dient de inspecteur aannemelijk te maken dat de belastingaanslag is gebaseerd op een redelijke schatting.

12. Eiseres heeft, na daartoe door verweerder te zijn uitgenodigd en aangemaand, geen aangifte heeft ingediend. Dus heeft eiseres de ‘vereiste aangifte’ in de zin van de onder 11 genoemde wettelijke bepalingen, niet gedaan en dient de bewijslast te worden omgekeerd en verzwaard.

13. Als de omkering en verzwaring van de bewijslast van toepassing is, dient verweerder bij de uitspraak op bezwaar de aanslag te handhaven tenzij eiseres doet blijken, dat wil zeggen: overtuigend aantoont, dat de en in hoeverre de aanslag onjuist is. Eiseres heeft in het bezwaarschrift van 15 juni 2009 geen gronden van bezwaar aangevoerd. Verweerder heeft eiseres tot drie maal toe in de gelegenheid gesteld haar bezwaar alsnog te motiveren. Dat heeft eiseres echter niet gedaan. Onder deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat eiseres in bezwaar overtuigend heeft aangetoond dat de aanslag onjuist was.

14. Hoewel eiseres haar bezwaren in het bezwaarschrift noch nadien in de bezwaarfase heeft gemotiveerd, ligt naar het oordeel van de rechtbank in het (ongemotiveerde) bezwaarschrift besloten dat eiseres de hoogte van de aanslag bestrijdt. Dus dient verweerder aannemelijk te maken dat de door hem ambtshalve vastgestelde aanslag berust op een redelijke schatting. Omdat de rechtsstrijd van partijen in beroep gewijzigd is doordat verweerder zich nader het standpunt stelt dat de belastbare winst waarnaar de aanslag dient te worden vastgesteld € 1.268.268 bedraagt, behoeft verweerder niet langer aannemelijk te maken dat de oorspronkelijke aanslag op een redelijke schatting berust doch kan hij volstaan met het aannemelijk maken van de redelijkheid van een belastbare winst van € 1.268.268. Daarvoor verwijst de rechtbank naar rechtsoverweging 18.

15. Omdat eiseres niet de vereiste aangifte heeft gedaan, dient ook in beroep de bewijslast te worden omgekeerd en verzwaard. Dit houdt in dat de rechtbank het beroep ongegrond dient te verklaren tenzij eiseres doet blijken, dat wil zeggen: overtuigend aantoont, dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is. Hierbij slaat de rechtbank ook acht op feiten en bewijsmiddelen die eiser pas in beroep in het geding heeft gebracht en waarmee verweerder bij het doen van de uitspraak op bezwaar dus geen rekening heeft kunnen houden.

16. Zoals al is overwogen onder 10 en onder 14 neemt verweerder in beroep nader het standpunt in dat de belastbare winst waarnaar de aanslag is vastgesteld € 1.268.268 bedraagt en dat de aanslag dienovereenkomstig dient te worden verminderd. Hierdoor wordt de rechtsstrijd van partijen beperkt tot de belasting die is verschuldigd over een belastbare winst van € 1.268.268 en dient eiseres overtuigend aan te tonen dat het nadere standpunt van verweerder met betrekking tot de hoogte van de aanslag onjuist is. Hierin is eiseres niet geslaagd. Bij dit oordeel overweegt de rechtbank het volgende.

17. Eiseres heeft in haar beroepschrift het standpunt ingenomen dat het belastbare bedrag voor 2006 dient te worden vastgesteld op € 76.021 negatief en heeft ter onderbouwing van dit standpunt een alsnog opgestelde aangifte voor dat jaar met het beroepschrift meegezonden. Met deze aangifte heeft eiseres, tegenover hetgeen verweerder heeft aangevoerd, niet aannemelijk gemaakt, laat staan overtuigend aangetoond, dat het nadere standpunt van verweerder met betrekking tot de hoogte van de aanslag onjuist is.

18. De rechtbank beantwoordt de vraag of verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de nader door hem op € 1.268.268 bepaalde belastbare winst berust op een redelijke schatting, bevestigend en overweegt daartoe het volgende.

Zoals verweerder heeft vermeld in zijn brief aan eiseres van 7 april 2009 is hij bij de bepaling van het belastbare bedrag waarnaar de aanslag is opgelegd uitgegaan van het gemiddelde van de belastbare bedragen van de jaren 2002 tot en met 2005. In het verweerschrift heeft verweerder verwezen naar de bevindingen van een boekenonderzoek waarbij onder meer de administratie en de aanvaardbaarheid van de aangiften vennootschapsbelasting voor de jaren 2002 tot en met 2005 zijn onderzocht. Op grond van deze bevindingen en het door eiseres in de bij haar beroepschrift gevoegde aangifte alsnog aangegeven verlies, heeft verweerder het belastbare bedrag voor het jaar 2006 nader op € 1.268.268 berekend Daarbij heeft verweerder de door eiseres verantwoorde huuropbrengsten en kosten herrekend en herzien op de wijze zoals hij dit, op basis van de bevindingen in het boekenonderzoek, voor de jaren 2002 tot en met 2005 heeft gedaan. Bij uitspraak van heden in de zaken met de procedurenummers AWB 11/697, AWB 11/701, AWB 11/704 en AWB 11/705 heeft de rechtbank deze wijze van winstberekening voor die jaren geaccepteerd. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder de belastbare winst in alle redelijkheid op € 1.268.268 heeft kunnen schatten. Eiseres heeft geen feiten aangevoerd die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden. De rechtbank merkt daarbij nog op dat door partijen, anders dan in de procedures betreffende de jaren 2002 tot en met 2005, over en weer niets is gesteld over (zwarte) lonen die wel zijn betaald, maar niet in de administratie zijn verantwoord en ter zake waarvan (mogelijk) loonbelasting en premie volks- en werknemersverzekeringen zijn of worden nageheven. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding de schatting van het belastbare bedrag door verweerder te corrigeren voor een bedrag aan lonen, loonbelasting en premies.

19. De aan eiseres opgelegde boete is een verzuimboete wegens het niet (tijdig) doen van aangifte. Eiseres heeft niet weersproken dat zij de aangifte niet tijdig heeft ingediend. Ook overigens heeft zij met betrekking tot de boete niets aangevoerd. De rechtbank is niet gebleken van feiten die zouden kunnen leiden tot het oordeel dat de boete ten onrechte of tot een onjuist bedrag is opgelegd. Evenmin zijn feiten gesteld of gebleken die aanleiding zouden kunnen zijn voor een matiging van de boete. De rechtbank acht de boete passend en geboden. Voor zover het beroep moet worden geacht mede te zijn gericht tegen de boetebeschikking, is het ongegrond.

20. Op grond van het vorenstaande dient het beroep gegrond te worden verklaard, de uitspraak op bezwaar te worden vernietigd, de belastbare winst waarnaar de aanslag is berekend te worden verminderd tot € 1.268.268 en de in rekening gebrachte heffingsrente dienovereenkomstig te worden verminderd.

Proceskosten

21. De rechtbank vindt geen aan¬lei¬ding voor een proceskostenveroordeling omdat verweerder in de met deze zaak samenhangende zaken met procedurenummers AWB 11/697, AWB 11/701, AWB 11/704 en AWB 11/705 is veroordeeld in de proceskosten, waarbij met deze zaak rekening is gehouden.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep voor zover het is gericht tegen de aanslag en de beschikking heffingsrente gegrond;

- verklaart het beroep voor zover het is gericht tegen de boetebeschikking ongegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de aanslag en de beschikking heffingsrente;

- vermindert de aanslag tot een, berekend naar een belastbare winst en belastbaar bedrag van € 1.268.268;

- vermindert de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van de uitspraak op bezwaar;

- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 298 aan haar vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. van Leijenhorst, rechter, mr. I. Obbink-Reijngoud, rechter en mr. R.C.H.M. Lips, rechter, in aanwezigheid van H. van Lingen, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2012.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ’s-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.