Rechtbank 's-Gravenhage, 30-07-2012, BX7518, AWB 10/7922, AWB 10/7923, AWB 10/7924, AWB 10/7925 en AWB 10/7926
Rechtbank 's-Gravenhage, 30-07-2012, BX7518, AWB 10/7922, AWB 10/7923, AWB 10/7924, AWB 10/7925 en AWB 10/7926
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 30 juli 2012
- Datum publicatie
- 24 september 2012
- ECLI
- ECLI:NL:RBSGR:2012:BX7518
- Zaaknummer
- AWB 10/7922, AWB 10/7923, AWB 10/7924, AWB 10/7925 en AWB 10/7926
Inhoudsindicatie
Vennootschapsbelasting. Verzuimboeten. Eiseres exploiteert een bedrijventerrein met opstallen. Na een boekenonderzoek legt verweerder eiseres navorderingsaanslagen met verzuimboeten op. In geschil is of dit terecht en naar de juiste bedragen is gebeurd.
De rechtbank oordeelt dat verweerder met het controlerapport aannemelijk maakt dat eiseres niet heeft voldaan aan haar administratie-, bewaar- en informatieplicht, zodat omkering van de bewijslast geldt. De rechtbank oordeelt verder dat niet blijkt dat en in hoeverre de navorderingsaanslagen onjuist zijn en dat verweerder bij het vaststellen van de navorderingsaanslagen is uitgegaan van redelijke schattingen. De aanslagen worden wel verminderd omdat partijen het erover een zijn dat de belastbare winsten nog moeten worden verminderd met lonen en de ter zake daarvan nageheven loonbelasting en premie volksverzekeringen. De rechtbank verleent geen aftrek voor na te heffen premies werknemersverzekeringen omdat gesteld noch gebleken is dat en tot welke bedragen aan eiseres premienota’s zijn of worden opgelegd.
Aangaande de verzuimboeten oordeelt de rechtbank dat die terecht zijn opgelegd omdat eiseres niet tijdig aangiften heeft gedaan. Voor matiging ziet de rechtbank geen aanleiding en evenmin voor vermindering wegens overschrijding van de redelijke termijn omdat uit de gedingstukken duidelijk naar voren komt dat de termijnoverschrijding aan eiseres te wijten is.
Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
zaaknummers: AWB 10/7922, AWB 10/7923, AWB 10/7924, AWB 10/7925 en AWB 10/7926
uitspraak van de meervoudige kamer van 30 juli 2012 in de zaak tussen
B.V. [X], gevestigd te [Z], eiseres
(gemachtigde: [A]),
en
de inspecteur van de Belastingdienst [te P], verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres voor de jaren 2002, 2003, 2004 en 2005 aanslagen vennootschapsbelasting (hierna: de aanslagen) en voor het jaar 2005 een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting (hierna: de navorderingsaanslag) opgelegd. De aanslagen zijn berekend naar belastbare winsten en belastbare bedragen van respectievelijk € 500.000, € 250.000, € 400.000 en € 260.738. De navorderingsaanslag is berekend naar een belastbare winst en een belastbaar bedrag van € 339.080. Bij de aanslagen zijn bij beschikkingen verzuimboeten opgelegd van respectievelijk € 794, € 794, € 1.134 en € 794, (hierna: de boetebeschikkingen). Bij de aanslagen en de navorderingsaanslag is respectievelijk € 7.907, € 7.154, € 24.808, € 14.706 en € 4.549 heffingsrente in rekening gebracht (hierna: de beschikkingen heffingsrente). Tevens zijn voor de jaren 2004 en 2005 de verliezen vastgesteld op nihil (hierna: de verliesvaststellingsbeschikkingen).
Bij uitspraken op bezwaar van 2 oktober 2010, 9 oktober 2010 en 16 oktober 2010 heeft verweerder de aanslagen voor 2002, 2003 en 2004 verminderd tot aanslagen, berekend naar belastbare winsten van € 129.234, € 201.960 en € 263.001, de in rekening gebrachte heffingsrente dienovereenkomstig verminderd en de boetebeschikkingen en de verliesvaststellingsbeschikking gehandhaafd. Bij uitspraak op bezwaar van 6 september 2010 heeft verweerder de aanslag voor 2005 en de daarbij gegeven beschikkingen gehandhaafd. Bij uitspraak op bezwaar van 30 oktober 2010 heeft verweerder de navorderingsaanslag verminderd tot een, berekend naar een belastbare winst van € 304.489 en de in rekening gebrachte heffingsrente dienovereenkomstig verminderd.
Tegen de uitspraken op de bezwaren tegen de aanslagen heeft eiseres bij brieven van 14 oktober 2010, ontvangen bij de Rechtbank Breda op 15 oktober 2010, beroep ingesteld. Bij brief van 18 oktober 2010, ontvangen bij de Rechtbank Breda op 19 oktober 2010, heeft eiseres beroep ingesteld tegen de navorderingsaanslag. Bij brieven van 29 november 2010, ontvangen bij de Rechtbank Breda op 30 november 2010, heeft eiseres de beroepen gemotiveerd. De Rechtbank Breda heeft de stukken doorgezonden naar deze rechtbank.
Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 januari 2012. Van de zijde van eiseres is [B], curator in het faillissement van eiseres, verschenen. De gemachtigde van eiseres heeft per faxbericht van 18 januari 2012 aan de rechtbank meegedeeld dat hij niet ter zitting aanwezig zou zijn. Namens verweerder zijn verschenen [C], [D] en [E].
Ter zitting heeft tevens de mondelinge behandeling plaatsgevonden van de beroepen van eiseres betreffende de aan haar opgelegde aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2006 en de naheffingsaanslagen loonbelasting en premie volksverzekeringen voor de tijdvakken 1 januari 2002 tot en met 31 december 2003 en 1 januari 2004 tot en met 31 december 2005, procedurenummers AWB 10/7927, AWB 10/5499 en AWB 10/5500. Al hetgeen in die zaken is aangevoerd en overgelegd wordt tevens geacht te zijn aangevoerd en overgelegd in deze zaken.
Overwegingen
Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
1. Eiseres is opgericht in 1912. Vanaf 22 december 1995 worden alle aandelen in eiseres gehouden door [F] B.V.. Enig aandeelhouder van [F] B.V. is [G].
2. Tot december 2007 bestonden de bedrijfsactiviteiten van eiseres uit de exploitatie van een bedrijventerrein met opstallen aan de [a-straat] te [Z] (hierna: het terrein). De grond van het terrein was eigendom van de gemeente Rotterdam en in erfpacht gegeven aan het [H] waarvan eiseres het terrein huurde. In december 2007 heeft eiseres de opstallen overgedragen aan de Gemeente Rotterdam.
3. Op 2 april 2007 is verweerder begonnen aan een boekenonderzoek bij eiseres. Van dit onderzoek is op 24 maart 2009 het controlerapport uitgebracht (hierna: het controlerapport). In het controlerapport is onder meer het volgende vermeld:
"3 Voorgeschiedenis
In het verleden is meerdere keren gebleken dat de administratie niet op orde was. Ten aanzien van de vennootschaps- en inkomstenbelasting zijn de hierdoor veroorzaakte geschillen tussen [G] en de Belastingdienst tot twee keer toe in de vorm van een compromis afgedaan, waarbij beide keren is gekozen voor het sluiten van een vaststellingsovereenkomst en het betalen van een afkoopsom ter finale kwijting.
De eerste vaststellingovereenkomst zag op de verschuldigde inkomsten- en vennootschapsbelasting 1993 tot en met 1996 en vermogensbelasting 1994 tot en met 1997. (...)
De tweede vaststellingsovereenkomst betrof de periode 1997 tot en met 2001 en zag op de aangiften inkomsten-, vennootschaps- en vermogensbelasting over die periode. Ik teken hierbij aan dat van die jaren zelfs geen jaarrekeningen zijn opgesteld.
(...) Wij hebben vastgesteld dat, ondanks het feit dat [G] daar meerdere keren op is gewezen, nog steeds sprake is van een ondeugdelijke administratie.
4 Verloop onderzoek
Het onderzoek heeft een bijzonder moeizaam verloop gekend. (...)
Het inleidend gesprek met [G] vond plaats op 23 maart 2007. Nadat [G] regelmatig in gezamenlijk overleg vastgestelde deadlines had overschreden en bij voortduring gemaakte afspraken niet was nagekomen, heb ik hem op 30 mei 2008 een brief geschreven waarin ik onder meer aangaf dat ik het boekenonderzoek zou gaan afronden. Ook wees ik hem op het feit dat hij gemaakte afspraken niet was nagekomen, dat hij niet had voldaan aan de informatieplicht ex artikel 47 Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) en dat de administratie niet voldeed aan de verplichtingen ex artikel 52 AWR, waardoor deze wordt verworpen. Ook heb ik [G] erop gewezen dat de vereiste aangiften niet zijn gedaan. De mogelijkheid tot omkering van de bewijslast heb ik eveneens medegedeeld.
(...)
Op 5 december 2008 heb ik samen met collega (...) het conceptcontrolerapport persoonlijk uitgereikt aan [G]. Zijn zoon (...) was daarbij aanwezig. (...) Wij maakten een afspraak voor 16 december 2008 voor een gesprek in het kantoor van de Belastingdienst (...). Aan dat gesprek namen [G], zijn zoon (...), [gemachtigde], mijn collega (...) en ondergetekende deel. (...) Wij maakten een nieuwe afspraak voor 8 januari 2009 (...) en wij spraken af dat [gemachtigde] uiterlijk 6 januari 2009 zou laten weten welke specifieke onderwerpen uit het conceptrapport hij wilde bespreken. [Gemachtigde] is deze laatste afspraak niet nagekomen, het gesprek is wel doorgegaan.
De conclusie van het gesprek van 8 januari 2009 was dat beide partijen zich opnieuw bereid toonden te onderzoeken of een compromis haalbaar was. We maakten een afspraak voor een nieuw overleg op 19 februari 2009, (...). Onderdeel van deze afspraken was dat [gemachtigde] uiterlijk 9 februari 2009 een uitgebreide inhoudelijk reactie zou verstrekken op beide conceptcontrolerapporten. Ook deze afspraak is niet nagekomen. Op of vóór 9 februari 2009 hebben wij niets ontvangen.
Pas op 17 februari 2009, (...), kwam een fax binnen van [gemachtigde] met daarbij een brief van 11 februari 2009. (...) De reactie op het conceptrapport van [eiseres] is bovendien onvolledig (de winstcorrecties 10 tot en met 15 NSI zijn niet besproken) en zeer summier. Wij konden dan ook niet anders concluderen dan dat de gemaakte afspraken wederom niet waren nagekomen. Collega (...) heeft de bespreking van 19 februari 2009 om die reden (...) telefonisch afgezegd. Hij heeft daarna op 3 maart 2009 een brief geschreven, waarin hij een allerlaatste deadline heeft gesteld: Uiterlijk 13 maart 2009 moesten de ontbrekende reacties binnen zijn. Die dag ontvingen wij een schrijven van de [gemachtigde] van 11 maart 2009 (...). [Gemachtigde] schrijft dat hij later zal ingaan op de winstcorrecties 40 tot en met 63, dat hij later zal reageren op de balanscorrecties uit het rapport en dat hij later de correcties op de loonbelasting, de dividendbelasting en de inkomstenbelasting zal behandelen.
Na deze reactie van [gemachtigde] heb ik samen met collega (...) vastgesteld dat [G] c.s. ook de laatste deadline van 13 maart niet hebben gehaald en dat opnieuw gemaakte afspraken niet zijn nagekomen. Voor ons is hiermee een einde gekomen aan onze pogingen het onderzoek af te ronden middels een door beide partijen gedragen compromis. Wij hebben ons voortdurend, van het begin van het onderzoek tot het einde, bereid getoond een dergelijk compromis te sluiten omdat een zaak als deze zich daar bij uitstek voor leent. Onze handreiking daartoe is naar onze mening nooit aanvaard. Wij hebben dan ook besloten het definitieve controlerapport uit te brengen en de inhoudelijke bespreking over te laten aan de inspecteurs die de bezwaarschriften zullen behandelen. Wij hebben dit bevestigd in een brief aan [gemachtigde] met een afschrift naar [F BV] ter attentie van [G].
De reacties van [gemachtigde] op het conceptcontrolerapport heb ik verwerkt in het definitieve controlerapport.
5 Administratie
Beschrijving van de administratie
(...)
De administratie over het jaar 2002 is handmatig tot stand gekomen door een vorm van enkel boekhouden. Voor de jaren 2003 tot en met 2005 is gebruik gemaakt van [H], maar na het uitdraaien van de saldibalansen heeft [G] handmatig zodanige wijzigingen aangebracht, dat de aansluiting tussen de saldibalansen en de uiteindelijk uitgebrachte jaarrekening ontbreekt.
De balans kwam tot stand met behulp van handmatige specificaties.
In geen van de jaren heb ik handmatig geschreven kasstaten aangetroffen. Alleen in 2005 is gebruik gemaakt van achteraf opgezette kasstaten in Excel.
(...)
5.4 Niet voldoen aan de administratieplicht, vereiste aangifte niet gedaan
Ik ben tot de conclusie gekomen dat de administratie niet voldoet aan de eisen die in artikel 52 van de (...) AWR zijn gesteld. De administratie vertoont zoveel onvolkomenheden dat hieruit de "rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens" niet duidelijk blijken. Gelet op de grote hoeveelheid gebreken, die zowel in absolute als in relatieve zin tot hoge correcties leiden, stel ik mij op het standpunt dat de vereiste aangiften over de gehele controleperiode niet zijn gedaan. (...)
Op voorhand samenvattend leiden de hoofdstukken hierna tot de volgende belangrijkste conclusies:
1. De administratie is achteraf opgemaakt
2. De fysieke administratie wordt chaotisch opgeslagen, een structuur ontbreekt
3. met betrekking tot het jaar 2002 is een systeem van enkel boekhouden toegepast, dat bij een onderneming als deze onbeheersbaar en derhalve onaanvaardbaar is
4. Aansluitingen ontbreken
5. Diverse belangrijke administratieve bescheiden zijn niet bewaard gebleven
6. Kascontrole kan niet hebben plaatsgevonden
7. Er is vermoedelijk gebruik gemaakt van valse facturen
8. De (kas)administratie is onbetrouwbaar
9. Een huuradministratie ontbrak, althans is niet overgelegd;
10. Er zijn vermoedelijk lonen buiten de boeken om betaald
(...)
12 Loonheffing
(...)
Het gebruik van valse facturen leidt tot het vermoeden dat lonen buiten de boeken om zijn betaald. Hoewel ik niet heb bewezen dat alle in het overzicht genoemde facturen vals zijn, heb ik ten aanzien van een aantal van die facturen aangetoond dat op zijn minst het redelijk vermoeden bestaat dat ze valselijk zijn opgemaakt.
(...)
Ik stel mij op het standpunt dat een deel van het totale bedrag van € 348.793 moet zijn gebruikt voor het uitbetalen van lonen buiten de boeken om. Ik stel dat deel op gemiddeld € 50.000 per jaar. Er dient eindheffing plaats te vinden naar het gebruteerde tarief van een Ziekenfondswetverzekerde dat geldt voor een anonieme werknemer. Dat tarief bedraagt voor de jaren 2002 tot en met 2005 resp. 129,5%, 131,2%, 129,7% en 130,4%. De na te heffen loonheffing is dan als volgt te becijferen:
2002: 129,5% x € 50.000 = € 64.750
2003: 131,2% x € 50.000 = € 65.600
2004: 129,7% x € 50.000 = € 64.850
2005: 130,4% x € 50.000 = € 65.200"
4. Vóór de afronding van het boekenonderzoek zijn, ter behoud van rechten, de aanslagen voor 2002, 2003 en 2004 opgelegd. De aanslagen zijn berekend naar ambtshalve vastgestelde belastbare winsten. Pagina 58 van het controlerapport bevat een cijfermatig overzicht van de winstcorrecties met de gevolgen voor de belastbare winsten. Op basis van dat overzicht is de aanslag voor 2005 opgelegd. In zijn brief aan eiseres van 20 april 2009 heeft verweerder de volgende herziene versie van dit overzicht gegeven:
Tabel 1
Op basis van dit herziene overzicht heeft verweerder de navorderingsaanslag voor 2005 opgelegd.
5. Eiseres heeft tegen alle aanslagen bezwaar gemaakt. Later heeft zij de bezwaren voor de jaren 2002 en 2003 gemotiveerd met het alsnog indienen van aangiften. In haar aangiften heeft eiseres de in het in 4 weergegeven overzicht vermelde belastbare winsten aangegeven. Naar aanleiding van de bezwaren en op basis van de aangiften en de bevindingen uit het boekenonderzoek heeft verweerder enkele correcties herzien en de belastbare winsten voor de jaren 2002, 2003, 2004 en 2005 als volgt nader vastgesteld:
Tabel 2
Conform dit overzicht heeft verweerder bij de bestreden uitspraken op bezwaar de aanslagen voor 2002, 2003 en 2004 en de navorderingsaanslag voor 2005 verminderd en de aanslag voor 2005 gehandhaafd.
Geschil
6 In geschil is of de aanslagen, de navorderingsaanslag en de verzuimboeten terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd.
7. Eiseres neemt het standpunt in dat de belastbare winsten waarnaar de aanslagen, de navorderingsaanslag en de verliesvaststellingbeschikkingen zijn berekend te hoog zijn vastgesteld en heeft daarvoor - kort weergegeven - aangevoerd dat de correcties 1, 5, 7, 8 en 9 niet terecht zijn, dat wordt getracht over correcties 3 een compromis te bereiken en correctie 6 afhankelijk is van correctie 1. Verder stelt eiseres dat de belastbare winsten nog dienen te worden verminderd met de voor de desbetreffende jaren opgelegde naheffingsaanslagen loonbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: loonheffing) en met de door het UWV uitgereikte premienota's werknemersverzekeringen. Naar de rechtbank begrijpt zouden de belastbare winsten volgens eiseres als volgt moeten worden berekend:
Tabel 3
8. Eiseres concludeert, naar de rechtbank begrijpt, tot gegrondverklaring van de beroepen, tot vernietiging van de navorderingsaanslag, tot vermindering van de aanslagen tot nihil en tot vaststelling van de verliezen over de jaren 2002 tot en met 2005 op de onder 7 vermelde bedragen.
9.1 Verweerder neemt het standpunt in dat eiseres niet de vereiste aangiften heeft gedaan en niet heeft voldaan aan haar administratie-, medewerkings- en informatieverplichtingen. Het beroep moet daarom worden afgewezen omdat eiseres niet heeft doen blijken dat en in hoeverre de aanslagen onjuist zijn.
9.2. Verder neemt verweerder het standpunt in dat de belastbare winsten waarnaar de aanslagen, de navorderingsaanslag en de verliesvaststellingbeschikkingen zijn berekend, zoals die luiden na de uitspraken op bezwaar, niet op te hoge bedragen zijn vastgesteld.
9.3 Ter zitting heeft verweerder verklaard dat de belastbare winsten moeten worden verminderd met de voor de jaren 2002 tot en met 2005 nageheven loonheffing, afhankelijk van de uitkomst van de daarover bij de rechtbank aanhangige beroepen.
9.4 Aangaande de boeten stelt verweerder dat eiseres daartegen geen afzonderlijke grieven heeft aangevoerd en ook overigens niet is gebleken dat die ten onrechte of naar onjuiste bedragen zijn opgelegd.
10. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.
11. Voor de onderbouwing van de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de stukken van het geding.
Beoordeling van het geschil
12. Ingevolge artikel 52, eerste en tweede lid, onderdeel a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) zijn lichamen administratieplichtig en gehouden van hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf, naar de eisen van dat bedrijf, op zodanige wijze administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken.
13. Indien een bezwaar is gericht tegen een aanslag of navorderingsaanslag met betrekking tot welke de vereiste aangifte niet is gedaan, of niet volledig is voldaan aan de informatie- en administratieverplichtingen ingevolge de artikelen 47, 49, 52 en 53, eerste, tweede en derde lid van de AWR, wordt, ingevolge artikel 25, derde lid, aanhef en onderdelen a en b van de AWR, bij de uitspraak op het bezwaarschrift de belastingaanslag gehandhaafd, tenzij gebleken is dat en in hoeverre de belastingaanslag onjuist is. Ingevolge artikel 27e van de AWR verklaart de rechtbank het beroep tegen een dergelijke uitspraak ongegrond, tenzij blijkt dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is (hierna: de omkering en verzwaring van de bewijslast). Indien de omkering en verzwaring van de bewijslast toepassing vindt en de belanghebbende de hoogte van de belastingaanslag bestrijdt, dient de inspecteur aannemelijk te maken dat de belastingaanslag is gebaseerd op een redelijke schatting.
14. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met de bevindingen zoals opgenomen in het onder 3 geciteerde controlerapport, aannemelijk gemaakt dat eiseres geen administratie heeft gevoerd die voldoet aan de eisen van haar bedrijf en dat zij de daarbij behorende boeken en bescheiden niet op zodanige wijze heeft bewaard, dat te allen tijde daaruit haar rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens duidelijk blijken. Ook komt uit die bevindingen voldoende duidelijk naar voren dat eiseres niet aan haar informatieverplichting heeft voldaan. Eiseres heeft geen feiten en omstandigheden gesteld en aannemelijk gemaakt die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder bij de beslissing op het bezwaar van eiseres de omkering en verzwaring van de bewijslast, voor zover de bewijslast al niet op eiseres rustte, terecht heeft toegepast.
15. Voorts is de rechtbank van oordeel dat eiseres, met wat zij daartoe tijdens de bezwaarfase heeft aangevoerd en overgelegd, niet heeft doen blijken dat de aanslagen en de navorderingsaanslag onjuist zijn. Bij dit oordeel neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.
Eiseres heeft in de bezwaarfase, onder meer in haar brief aan verweerder van 1 december 2009 en tijdens het hoorgesprek met verweerder op 2 april 2010, een aantal redenen genoemd waarom de aanslagen en de navorderingsaanslag mogelijk onjuist zijn. Deze door verweerder betwiste redenen heeft eiseres voor een deel in algemene bewoordingen geformuleerd. Hetgeen eiseres ten bewijze van de onjuistheid van de aanslagen en de navorderingsaanslag aanvoert, kan de daaraan door eiser verbonden gevolgtrekkingen niet dragen. Gelet op het een en ander heeft eiser de onjuistheid van de (navorderings)aanslag(en) niet overtuigend aangetoond en derhalve evenmin doen "blijken" in de zin van de onder 14 genoemde wettelijke bepalingen die de omkering en de verzwaring van de bewijslast regelen.
16. Ook met hetgeen eiseres in beroep heeft aangevoerd, heeft zij niet aan de omgekeerde en verzwaarde bewijslast voldaan.
17. De rechtbank beantwoordt de vraag of verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de aanslagen zijn gebaseerd op redelijke schattingen, bevestigend en overweegt daartoe het volgende.
Uit hetgeen verweerder heeft aangevoerd, in het bijzonder de bevindingen in het controlerapport, blijkt dat verweerder voor de aan de berekening van de aanslagen ten grondslag liggende schattingen is uitgegaan van de door eiseres gepresenteerde cijfers en voldoende heeft gemotiveerd waarom en in hoeverre de door eiseres opgevoerde kostenposten niet in aftrek konden worden toegelaten. Verder heeft verweerder bij het opnieuw bepalen van de huuropbrengsten voor de jaren 2002 en 2003 rekening gehouden met lagere opbrengsten van respectievelijk 30 en 20 procent per jaar wegens wanbetaling en wegens mogelijke leegstand door de aanschrijvingen van de gemeente Rotterdam. Ook heeft verweerder rekening gehouden met een huurverhoging van drie procent per jaar. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder bij de schattingen van de belastbare winsten goede uitgangspunten gehanteerd.
18. In beroep heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat de belastbare winsten waarnaar de aanslagen en de navorderingsaanslag zijn berekend moeten worden verminderd met de nageheven loonheffing en de premienota's van het UWV. Verweerder onderschrijft dit standpunt wat betreft de nageheven loonheffing, indien en voorzover de desbetreffende naheffingsaanslagen in stand blijven. Dat de desbetreffende naheffingsaanslagen in stand blijven, volgt uit de uitspraak die de rechtbank heden heeft gedaan in de zaken met procedurenummers AWB 10/5499 en AWB 10/5500. Dus verschillen partijen niet van mening over de vermindering van de belastbare winsten met de nageheven loonheffing. De rechtbank sluit zich bij deze gezamenlijke opvatting van partijen aan. De belastbare winsten waarnaar de aanslagen zijn berekend dienen derhalve te worden verminderd met de over de desbetreffende jaren nageheven loonheffing alsmede met de lonen die bij de berekening van de naheffingen in aanmerking zijn genomen.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de belastbare winsten te verminderen met de door eiseres genoemde premienota's van het UWV, omdat niet is gebleken dat en tot welke bedragen die nota's zijn vastgesteld en aan eiseres zijn uitgereikt.
19. Met inachtneming van de bevindingen in hoofdstuk 12 van het controlerapport heeft verweerder de lonen gesteld op € 50.000 per jaar, voor de jaren 2002, 2003, 2004 en 2005 respectievelijk € 64.750, € 65.600, € 64.850 en € 65.200 loonheffing nageheven en daartoe aan eiseres twee naheffingsaanslagen opgelegd. Na daartegen door eiseres gemaakt bezwaar heeft verweerder die naheffingsaanslagen gehandhaafd. Bij uitspraak van heden heeft de rechtbank de daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard voor zover gericht tegen de naheffingsaanslagen. Dit heeft tot gevolg dat de belastbare winsten over de jaren de jaren 2002, 2003, 2004 en 2005 nader moeten worden vastgesteld op respectievelijk € 14.484 (€ 129.234 -/- € 50.000 -/- € 64.750), € 86.360 (€ 201.960 -/- € 50.000 -/- € 65.600), € 148.151 (€ 263.001 -/- € 50.000 -/- € 64.850) en € 189.289 (€ 304.489 -/- € 50.000 -/- € 65.200). De beroepen betreffende aanslagen en de navorderingsaanslag en dienen daarom gegrond te worden verklaard. De aanslagen en de daarbij in rekening gebrachte heffingsrente dienen te worden verminderd zoals hierna aangegeven onder "Beslissing"; de navorderingsaanslag en de daarbij gegeven beschikking heffingsrente dienen te worden vernietigd.
20. De aan eiseres opgelegde boeten zijn verzuimboeten wegens het niet (tijdig) doen van aangifte. Eiseres heeft niet weersproken dat zij de aangiften niet (tijdig) heeft ingediend. Ook overigens heeft zij met betrekking tot de boeten niets aangevoerd. De rechtbank is niet gebleken van feiten die zouden kunnen leiden tot het oordeel dat de boeten ten onrechte of naar onjuiste bedragen zijn opgelegd. Evenmin zijn feiten gesteld of gebleken die aanleiding zouden kunnen zijn voor een matiging van de boeten. De rechtbank acht de boeten passend en geboden. Voor een vermindering van de boeten wegens overschrijding van de redelijke termijn ziet de rechtbank geen aanleiding, omdat die overschrijding, naar verweerder niet, althans onvoldoende, weersproken heeft gesteld, is veroorzaakt doordat de ontoegankelijkheid van de administratie en het gebrek aan medewerking van eiseres tijdens de bezwaarfase een afhandeling van het bezwaar en beroep binnen twee jaar onmogelijk maakten. Voor zover de beroepen moeten worden geacht mede te zijn gericht tegen de boetebeschikkingen, zijn ze ongegrond.
21. Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen, voor zover ze zijn gericht tegen de aanslagen, de navorderingsaanslag en de beschikkingen heffingsrente gegrond te worden verklaard en voor zover ze zijn gericht tegen de boetebeschikkingen en de verliesvaststellingsbeschikkingen, ongegrond.
Proceskosten
22. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 656 (1 punt met een waarde van € 437 voor het indienen van het beroepschrift, een wegingsfactor 1 voor het gewicht van de zaak en een wegingsfactor van 1,5 voor meer dan vier samenhangende zaken). Voor vergoeding van de kosten van het bezwaar is geen aanleiding omdat gesteld noch gebleken is dat eiseres daarop aanspraak heeft gemaakt.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen inzake de aanslagen, de navorderingsaanslag en de beschikkingen heffingsrente gegrond;
- verklaart de beroepen inzake de boetebeschikkingen en de verliesvaststellingsbeschikkingen ongegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar voor zover deze betrekking hebben op de aanslagen, de navorderingsaanslag en de beschikkingen heffingsrente;
- vernietigt de navorderingsaanslag en de daarbij gegeven beschikking heffingsrente;
- vermindert de aanslag voor 2002 tot een, berekend naar een belastbare winst van € 14.484, de aanslag voor 2003 tot een, berekend naar een belastbare winst van € 86.360, de aanslag voor 2004 tot een, berekend naar een belastbare winst van € 148.151 en de aanslag voor 2005 tot een, berekend naar een belastbare winst van € 189.289;
- wijzigt de bij de aanslagen gegeven beschikkingen heffingsrente aldus dat de in rekening gebrachte heffingsrente wordt verminderd overeenkomstig de verminderingen van de aanslagen;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde gedeelten van de uitspraken op bezwaar;
- veroordeelt verweerder de proceskosten tot een bedrag van € 656 aan eiseres te voldoen;
- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 298 aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. van Leijenhorst, mr. I. Obbink-Reijngoud en mr. R.C.H.M. Lips, rechters, in aanwezigheid van H. van Lingen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2012.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.