Rechtbank 's-Gravenhage, 14-09-2012, BY1530, AWB 11/7151
Rechtbank 's-Gravenhage, 14-09-2012, BY1530, AWB 11/7151
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 14 september 2012
- Datum publicatie
- 30 oktober 2012
- ECLI
- ECLI:NL:RBSGR:2012:BY1530
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2014:1321, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- AWB 11/7151
Inhoudsindicatie
Loonbelasting/premie volksverzekeringen. Naheffingsaanslag opgelegd aan agrarisch loonbedrijf en uitzendbureau ter zake van loonbetalingen aan anonieme werknemers. Niet voldaan aan bewaarplicht. Omkering bewijslast. Naheffingsaanslag is gebaseerd op een redelijke schatting.
Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/7151
uitspraak van de meervoudige kamer van 14 september 2012 in de zaak tussen
[X] hodn [A] en [B], wonende te [Z], eiser
(gemachtigde: [C]),
en
de inspecteur van de Belastingdienst [te P], verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser over het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2001 een naheffingsaanslag (aanslagnummer [a]) loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd ten bedrage van € 37.950. Gelijktijdig met de naheffings¬aanslag is bij beschikking € 6.901 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 29 juli 2011 de naheffingsaanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij brief van 6 september 2011, ontvangen bij de rechtbank op
7 september 2011, beroep ingesteld. Eiser heeft de gronden van het beroep aan de rechtbank doen toekomen bij brief van 7 oktober 2011.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2012.
Namens eiser zijn verschenen [C], [D] en [E]. Namens verweerder zijn verschenen [F], [G] en [H].
De zaken van eiser met de procedurenummers AWB 11/7248, AWB 11/7249, AWB 11/7250 en AWB 09/3069 zijn met toestemming van partijen gelijktijdig ter zitting behandeld. Partijen hebben ter zitting een pleitnota/pleitnotities voorgedragen en exemplaren daarvan aan de rechtbank en de wederpartij overgelegd.
Overwegingen
Feiten
1. Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.
2. Eiser exploiteert een agrarisch loonbedrijf en uitzendbureau. De onderneming wordt gedreven in de vorm van een eenmanszaak.
3. Op 13 december 2005 is door de Belastingdienst een boekenonderzoek bij eiser ingesteld. De uitkomsten uit het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 11 juni 2008 (hierna: het controlerapport), waarvan een afschrift tot de gedingstukken behoort.
4. In het controlerapport wordt onder meer vermeld dat de door de werknemers gewerkte uren per week worden bijgehouden op urenstaten (in de gedingstukken ook wel aangeduid als werkbriefjes). Deze urenstaten worden blanco verstrekt aan de opdrachtgevers en bestaan uit drie delen. Eén deel is bestemd voor de opdrachtgever en één deel is bestemd voor de administratie van eiser. Het derde deel was oorspronkelijk bestemd voor de boekhouder, maar deze maakt hiervan geen gebruik. Het derde deel blijft daarom bij eiser. De op de urenstaten genoteerde uren worden vervolgens door eiser geregistreerd in een excelbestand dat de basis vormt voor de loonadministratie en de facturering. Tijdens het boekenonderzoek is geconstateerd dat een groot deel van de voormelde urenstaten door eiser niet zijn bewaard.
5. In het kader van het boekenonderzoek zijn een aantal opdrachtgevers van eiser bezocht. Bij opdrachtgever [I] zijn urenstaten aangetroffen die afkomstig zijn van eiser. De Belastingdienst heeft deze urenstaten vergeleken met de loonadministratie van eiser. Geconstateerd is dat de namen van de werknemers op de bij [I] aangetroffen urenstaten over 2001 tot en met week 22 van 2003 afwijken van de namen van de werknemers die volgens de loonadministratie van eiser in de desbetreffende periode bij [I] hebben gewerkt.
6. Verweerder heeft uit de voormelde bevindingen geconcludeerd dat eiser bij opdrachtgever [I] andere werknemers te werk heeft gesteld dan de werknemers die volgens zijn loonadministratie bij deze opdrachtgever hebben gewerkt.
Nu de gegevens van deze andere werknemers niet in de loonadministratie van eiser zijn opgenomen of althans daarin niet zijn aangetroffen, heeft verweerder aan eiser de onderhavige naar het anoniementarief berekende naheffingsaanslag opgelegd.
Geschil
7. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht aan eiser is opgelegd.
8. Eiser stelt zich op het standpunt dat de naheffingsaanslag ten onrechte aan hem is opgelegd. Eiser stelt dat zijn loonadministratie juist is. Eiser heeft geen andere werknemers bij [I] te werk gesteld dan de werknemers die in zijn urenregistratie zijn vermeld. Van deze werknemers is in de administratie een loonbelastingverklaring en een kopie van het identiteitsbewijs aanwezig. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag.
9. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Verweerder beroept zich hierbij op omkering en verzwaring van de bewijslast. Wel heeft verweerder zich ter zitting nader op het standpunt gesteld dat de naheffingsaanslag moet worden verminderd tot een bedrag van € 37.173 in verband met een dubbeltelling in het aantal uren bij het berekenen van de correctie. Verweerder concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de belastingaanslag tot een bedrag aan loonheffingen van € 37.173.
10. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
Administratie- en bewaarplicht
11. Ingevolge artikel 52, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr) zijn administratieplichtigen gehouden van hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf naar de eisen van dat bedrijf op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit blijken.
12. In artikel 52, derde lid, Awr is bepaald dat tot de administratie behoort hetgeen ingevolge andere belastingwetten wordt bijgehouden, aangetekend of opgemaakt.
13. In artikel 52, vierde lid, Awr is bepaald dat administratieplichtigen, voor zover bij of krachtens de belastingwet niet anders is bepaald, verplicht zijn de in het eerste en derde lid bedoelde gegevensdragers gedurende zeven jaren te bewaren.
14. Verweerder stelt en eiser betwist dat eiser in het tijdvak waarover de naheffingsaanslag is opgelegd en ook nog ten tijde van voornoemde controle niet heeft voldaan aan de even genoemde wettelijke bepalingen en dat de tekortkomingen dermate ernstig zijn dat de sanctie van de omkering en verzwaring van de bewijslast dient te worden toegepast.
15. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser een groot deel van de urenstaten (ook wel werkbriefjes) ter zake van de in 2001, 2002 en week 1 tot en met 22 van 2003 verrichte werkzaamheden bij opdrachtgever [I] niet heeft bewaard. Naar het oordeel van de rechtbank stelt verweerder terecht dat deze urenstaten van wezenlijk belang zijn voor de controle van de gevoerde loonadministratie. Mitsdien zijn deze urenstaten aan te merken als gegevensdragers die - naar de eisen van het bedrijf van eiser - tot diens administratie behoren. Door deze urenstaten niet te bewaren heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank niet voldaan aan zijn bewaarplicht als bedoeld in artikel 52, vierde lid, van de Awr. Hetgeen verweerder verder heeft aangevoerd voor zijn stelling dat de administratie niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen, behoeft daarom geen bespreking.
Omkering bewijslast
16. Aangezien eiser niet heeft voldaan aan zijn bewaarplicht wordt ingevolge het bepaalde in artikel 27e, eerste lid, van de Awr (voor 1 januari 2012: 27e, aanhef, onder b en slot van de Awr) de bewijslast omgekeerd en verzwaard. Dit brengt mee dat het beroep van eiser ongegrond moet worden verklaard, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is. Eiser dient daarom overtuigend aan te tonen dat de uitspraak op bezwaar niet in stand kan blijven. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser daarin niet geslaagd. Zij overweegt daartoe het volgende.
17. Tijdens het boekenonderzoek is geconstateerd dat de namen van de werknemers op de urenstaten over 2001 tot en met week 22 van 2003 aangetroffen bij [I] afwijken van de namen van de werknemers die volgens de loonadministratie van eiser in de desbetreffende periode bij [I] hebben gewerkt. De namen op de urenstaten zijn niet in de loonadministratie van eiser aangetroffen. Eiser stelt dat zijn loonadministratie juist is. Voor het verschil in namen tussen enerzijds de urenstaten en anderzijds de loonadministratie geeft eiser als verklaring dat opdrachtgever [I] kennelijk moeite heeft met buitenlandse namen en hij daarom op de urenstaten zelf verzonnen namen heeft ingevuld. In de administratie van eiser was dit niet te verifiëren aangezien eiser de urenstaten over 2001 tot en met week 22 van 2003 ter zake van de werkzaamheden bij [I] niet heeft bewaard. Bovendien blijkt uit het door verweerder overgelegde overzicht met de namen van de werknemers die volgens de facturen bij [I] hebben gewerkt en de namen van werknemers die volgens de urenstaten van [I] in de desbetreffende weken aldaar hebben gewerkt dat er niet alleen een verschil is in namen maar dat er in sommige weken ook een verschil is in het aantal werknemers. Eiser heeft hiervoor geen verklaring gegeven. Verder heeft verweerder gesteld dat op de urenstaten van [I] alleen mannennamen voorkomen, terwijl op de facturen van eiser aan [I] ook vrouwennamen voorkomen. Ook hiervoor heeft eiser geen verklaring gegeven. Met hetgeen eiser heeft gesteld, heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank niet overtuigend aangetoond dat de uitspraak op bezwaar onjuist is.
Redelijke schatting
18. Verweerder dient aannemelijk te maken dat de naheffingsaanslag berust op een redelijke schatting. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder hierin geslaagd. Gezien de bevindingen uit het boekenonderzoek heeft verweerder redelijkerwijze kunnen aannemen dat eiser andere werknemers bij [I] te werk heeft gesteld dan de werknemers die volgens zijn loonadministratie aldaar hebben gewerkt. Nu de namen van even bedoelde andere werknemers niet zijn aangetroffen in de loonadministratie van eiser is terecht nageheven naar het anoniementarief. Bij de berekening van de correctie is verweerder uitgegaan van het aantal uren vermeld op de urenstaten van [I] en een bruto uurloon van € 9,65. Verweerder heeft dit bruto uurloon gebaseerd op het gemiddelde netto uurloon (van € 7,50) zoals dat blijkt uit de loonadministratie van eiser. Voorts heeft verweerder rekening gehouden met de mogelijkheid dat eiser ten aanzien van de werk¬nemers die wel in zijn loonadministratie zijn opgenomen loonbelasting heeft ingehouden en afgedragen die in de plaats is gekomen van de inhoudingen en afdrachten ten aanzien van de hiervoor bedoelde andere werknemers. In dat verband heeft verweerder bij zijn berekening rekening gehouden met een loonheffing van € 1,99 per uur. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder aldus bij zijn berekening alleszins redelijke uitgangspunten gehanteerd. De naheffingsaanslag is daarmee gebaseerd op een redelijke schatting.
Slotsom
19. Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor onder 16, 17 en 18 heeft overwogen, is de naheffingsaanslag terecht aan eiser opgelegd. Het beroep dient evenwel gegrond te worden verklaard nu, zoals hiervoor onder 9 is overwogen, verweerder zich ter zitting nader op het standpunt heeft gesteld dat de naheffingsaanslag dient te worden verminderd tot een bedrag aan loonheffingen van € 37.173 wegens een dubbeltelling in zijn berekening.
Proceskosten
20. De rechtbank vindt aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiser in verband met de behande¬ling van het beroep redelij¬kerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 874 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1).
21. Voor een vergoeding van de kosten van bezwaar ziet de rechtbank geen aanleiding nu verweerder bij uitspraken op bezwaar inzake de naheffingsaanslagen over de tijdvakken
1 januari 2002 tot en met 31 december 2002, 1 januari 2003 tot en met 31 december 2005,
1 januari 2006 tot en met 31 december 2006 en 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007 reeds een vergoeding voor de kosten van bezwaar heeft toegekend waarbij de wegingsfactor 1,5 is toegepast wegens vier of meer samenhangende zaken en de onderhavige zaak moet worden aangemerkt als een met die zaken samenhangende zaak.
Beslissing
De rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt de uitspraak op bezwaar;
-vermindert de naheffingaanslag tot € 37.173;
-wijzigt de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig;
-bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 874 te betalen aan eiser;
-draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 41 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. van Leijenhorst, voorzitter, mr. M.A. Dirks en
mr. I. Obbink-Reijngoud, leden, in aanwezigheid van mr. W.M.M.A. van der Vegt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 september 2012.
Wegens verhindering van de voorzitter is deze uitspraak ondertekend door mr. M.A. Dirks.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ’s-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.