Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 08-10-2012, BY1617, AWB 12/4391

Rechtbank 's-Gravenhage, 08-10-2012, BY1617, AWB 12/4391

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
8 oktober 2012
Datum publicatie
30 oktober 2012
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2012:BY1617
Zaaknummer
AWB 12/4391

Inhoudsindicatie

Eiseres, een BV, doet geen aangifte en krijgt daarvoor een verzuimboete van € 2.460 die later door verweerder wordt gematigd tot € 1.230.

In beroep stelt eiseres dat de boete niet hoger kan zijn dan een verzuimboete die onder dezelfde omstandigheden zou zijn opgelegd aan een natuurlijk persoon. Eiseres beroept zich daarbij op artikel 1 van de Grondwet, artikel 90quater van het Wetboek van Strafrecht, artikel 54 van het VWEU, artikel 14 van het EVRM, artikel 1 van het Eerste protocol bij het EVRM en artikel 26 van het IVBPR.

De rechtbank oordeelt dat eiseres als rechtspersoon niet gelijk te stellen is met een natuurlijk persoon. Een rechtspersoon is zelfstandig drager is van rechten en verplichtingen, zodat haar bestuurder(s) of aandeelhouder(s) niet in persoon aansprakelijk zijn te stellen voor haar gedragingen.

Het beroep van eiseres op artikel 1 van de Grondwet, artikel 90quater van het Wetboek van Strafrecht, artikel 14 van het EVRM, artikel 1 van het Eerste protocol bij het EVRM en artikel 26 van het IVBPR, wijst de rechtbank af omdat die bepalingen gaan over discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht en dergelijke. Bij ongelijke behandeling van natuurlijke personen enerzijds en rechtspersonen anderzijds kan daarvan geen sprake zijn.

Het beroep op artikel 54 van het VWEU wijst de rechtbank af omdat tekst, doel en strekking van dit artikel geen grond bieden voor de opvatting dat het bepaalde in dit artikel ook heeft te gelden bij het opleggen van sancties aan rechtspersonen, althans voor zover daarbij geen onderscheid wordt gemaakt in nationaliteit en plaats van vestiging. Beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht

zaaknummer: AWB 12/4391

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 oktober 2012 in de zaak tussen

[X] B.V., gevestigd te [Z], eiseres

(gemachtigde: [A]),

en

de inspecteur van de Belastingdienst [te P], verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 25 april 2012 op het bezwaar van eiseres tegen de aan haar opgelegde verzuimboete wegens het niet tijdig doen van aangifte vennootschapsbelasting voor het jaar 2009.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2012.

Namens eiseres is [A] daar verschenen, bijgestaan door [B]. Namens verweerder is [C] verschenen, bijgestaan door [D].

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Per brief van 6 juli 2010 heeft verweerder eiseres eraan herinnerd dat zij vóór 1 juni 2010 aangifte voor de vennootschapsbelasting voor het jaar 2009 had moeten doen. In de brief, die in kopie tot de gedingstukken behoort, wordt eiseres verzocht om vóór 20 juli 2010 alsnog aangifte te doen en wordt zij gewezen op de mogelijkheid van een boete als zij niet tijdig reageert op een aanmaning tot het doen van aangifte.

2. Per brief van 11 augustus 2010 verzoek de adviseur van eiseres haar aangifte op nemen in de uitstelregeling voor belastingconsulenten (hierna: beconregeling).

3. Met dagtekening 22 november 2010 heeft verweerder eiseres opnieuw een herinnering gestuurd en haar een nieuwe termijn voor het alsnog doen van aangifte gesteld die afliep op 5 december 2010. Opnieuw wees verweerder eiseres op de mogelijkheid van een boete bij niet tijdig reageren.

4. Met dagtekening 30 december 2010 heeft verweerder eiseres tot het doen van aangifte aangemaand en haar een uiterste termijn voor het doen van aangifte gesteld die afliep op 12 januari 2011. Omdat eiseres daarop niet reageerde heeft verweerder eiseres met dagtekening 12 maart 2011 de aanslag opgelegd, berekend naar een ambtshalve vastgesteld belastbaar bedrag van € 10.000. Bij het opleggen van de aanslag heeft hij eiseres bij beschikking een verzuimboete opgelegd van € 2.460.

5. Op 14 mei 2011 heeft eiseres elektronisch een aangifte ingediend en daarbij een verlies aangegeven van € 3.795. De aangifte is door verweerder aangemerkt als bezwaarschrift. Bij de bestreden uitspraak op bezwaar heeft verweerder de aanslag conform het bezwaar verminderd en de boete gematigd tot € 1.230.

6. Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. In geschil is de hoogte van de boete. Eiseres neemt het standpunt in dat de boete naar een te hoog bedrag is opgelegd en heeft daarvoor – kort weergegeven – aangevoerd dat de boete niet hoger kan zijn dan een verzuimboete die onder dezelfde omstandigheden zou zijn opgelegd aan een natuurlijk persoon omdat rechtspersonen en natuurlijke personen bij straftoemeting gelijk behoren te worden behandeld. Eiser beroept zich daarbij op de non-discriminatiebepalingen van artikel 1 van de Grondwet, artikel 90quater van het Wetboek van Strafrecht, artikel 54 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), artikel 14 van het EVRM, artikel 1 van het Eerste protocol bij het EVRM en artikel 26 van het IVBPR.

7. Verweerder stelt neemt het standpunt in dat natuurlijke personen en rechtspersonen niet gelijk zijn en het verschil in beboeting van natuurlijke personen en rechtspersonen in een goede verhouding staat tot de ongelijkheid van natuurlijke personen en rechtspersonen.

8. Naar het oordeel van de rechtbank treft het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel geen doel. Eiseres is een rechtspersoon die zelfstandig drager is van rechten en verplichtingen, zoals de verplichting tot het tijdig doen van aangifte en de aansprakelijkheid voor een verzuimboete. In dat verband zijn in beginsel noch haar bestuurder(s) noch haar aandeelhouder(s) in persoon aansprakelijk te stellen voor haar gedragingen. Daarmee is eiseres feitelijk en rechtens niet gelijk te stellen met een natuurlijk persoon die zelf en in volle omvang is aan te spreken op zijn gedragingen. Dit relevante verschil in aard tussen een natuurlijke persoon en een rechtspersoon, dat onder meer tot uitdrukking komt in de wijze van vertegenwoordiging en de aansprakelijkheid voor het niet voldoen aan fiscale verplichtingen, rechtvaardigt het stellen van andere eisen en daarmee verbonden het opleggen van een hogere sanctie, aan een rechtspersoon zoals eiseres. Gelet op dit relevante onderscheid tussen natuurlijke personen en rechtspersonen heeft de wetgever, naar het oordeel van de rechtbank, de hem toekomende beoordelingsmarge niet overschreden door een te late aangifte voor de inkomstenbelasting te beboeten met een verzuimboete van in beginsel € 226 en een te late aangifte in de vennootschapsbelasting met een verzuimboete van in beginsel vijftig procent van € 4.920 (§ 21 Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst).

9. Naar aanleiding van de door eiseres aangevoerde beroepsgronden merkt de rechtbank nog het volgende op.

In paragraaf 1.13 van haar beroepschrift vergelijkt eiseres verschillende groepen natuurlijke personen met elkaar en concludeert zij dat de statistisch vastgestelde aanzienlijke verschillen in criminaliteit tussen deze groepen geen reden zijn voor een verschillende straftoemeting. Dit betoog faalt echter. Ongelijke behandeling van de door eiseres genoemde groepen van natuurlijke personen zou – verweerder heeft daar terecht ook op gewezen – in strijd zijn met het verbod tot discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht en dergelijke. Bij ongelijke behandeling van natuurlijke personen enerzijds en rechtspersonen anderzijds kan daarvan echter geen sprake zijn. In zoverre treft het beroep van eiser op artikel 1 van de Grondwet, artikel 90quater van het Wetboek van Strafrecht, artikel 14 van het EVRM, artikel 1 van het Eerste protocol bij het EVRM en artikel 26 van het IVBPR, dan ook geen doel. Het beroep op artikel 54 van het VWEU treft evenmin doel. Dat artikel handelt over het recht van vestiging van rechtspersonen binnen de Europese Unie, waarbij rechtspersonen in zoverre worden gelijkgesteld met natuurlijk personen. Het artikel staat in titel IV van het VWEU dat handelt over het vrije verkeer van goederen, diensten en kapitaal. Tekst, doel en strekking van deze titel, in het bijzonder het daartoe behorende artikel 54, bieden geen grond voor de opvatting van eiseres dat het bepaalde in dit artikel ook heeft te gelden bij het opleggen van sancties aan rechtspersonen, althans voor zover daarbij geen onderscheid wordt gemaakt in nationaliteit en plaats van vestiging.

10. Al het vorenstaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat de boete naar het juiste bedrag is opgelegd. Er zijn geen feiten en omstandigheden gesteld of gebleken die aanleiding zouden kunnen geven de boete verder te matigen dan verweerder reeds heeft gedaan. De rechtbank acht de boete passend en geboden.

11. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard.

12. De rechtbank vindt geen aan¬lei¬ding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C.H.M. Lips, rechter, in aanwezigheid van H. van Lingen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 oktober 2012.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ’s-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.