Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 09-10-2012, ECLI:NL:RBSGR:2012:22454 BY1633, AWB 12/4613

Rechtbank 's-Gravenhage, 09-10-2012, ECLI:NL:RBSGR:2012:22454 BY1633, AWB 12/4613

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
9 oktober 2012
Datum publicatie
30 oktober 2012
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2012:BY1633
Zaaknummer
AWB 12/4613

Inhoudsindicatie

artikel 21, lid 1, onder a van de Awir, reformatio in peius, recht op zorgtoeslag, werknemer NATO

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht

zaaknummer: AWB 12/4613

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer

van 9 oktober 2012 in de zaak tussen

[X], wonende te [Z], eiser

(gemachtigde: [A]),

en

Belastingdienst/Toeslagen [te P] verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 9 mei 2012 op het bezwaar van eiser tegen de definitieve berekening zorgtoeslag 2009.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2012.

Namens eiser is daar zijn gemachtigde verschenen. Namens verweerder zijn verschenen

[B] en [C].

Beslissing

De rechtbank:

-verklaart het beroep gegrond;

-vernietigt de beslissing op bezwaar;

-herroept de beschikking van 29 mei 2012 met nummer [a];

-draagt verweerder op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;

-draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 42 aan eiser te vergoeden.

Overwegingen

1. Bij beschikking met dagtekening 23 december 2008 is aan eiser voor het berekeningsjaar 2009 een voorschot zorgtoeslag verleend van € 693.

2. Bij beschikking met dagtekening 16 september 2011 is de zorgtoeslag voor het berekeningsjaar 2009 (de zorgtoeslag) definitief berekend op € 0 en is het voorschot van

€ 693 teruggevorderd. Eiser heeft hiertegen op 19 september 2011 bezwaar gemaakt.

3. Bij beschikking met dagtekening 16 maart 2012 is de zorgtoeslag herzien naar

€ 693.

4. Bij beslissing op bezwaar met dagtekening 9 mei 2012 heeft verweerder meegedeeld dat eiser geen recht heeft op de zorgtoeslag omdat eiser geen zorgverzekering had in de zin van de Zorgverzekeringswet. Eiser is uitgezonderd van de kring van verzekerden omdat hij een meeverzekerd gezinslid is van een personeelslid van de NATO. Verweerder verwijst daartoe naar de artikelen 5 en 5b van de AWBZ.

5. Bij beschikking met dagtekening 29 mei 2012 is de zorgtoeslag overeenkomstig de uitspraak op bezwaar herzien naar nihil.

6. Eiser stelt zich op het standpunt dat voor het berekeningsjaar 2008 onder gelijke omstandigheden wel zorgtoeslag is toegekend en dat dit ook bij zijn zus voor de jaren 2009 en 2010 is toegekend. Hij beroept zich daarom op het gelijkheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel. Ter zitting heeft hij verklaard dat hij wel verplicht verzekerd is.

7. Uit artikel 1, eerste lid, onder b en d, van de Wet op de zorgtoeslag in samenhang met artikel 1, eerste lid, onder d, en artikel 35 van de Zorgverzekeringswet volgt dat voor aanspraak op een tegemoetkoming in de premie voor een zorgverzekering vereist is dat de door een belanghebbende gesloten zorgverzekering aangemeld is bij het College voor Zorgverzekeringen (hierna: CvZ).

8. Uit het door verweerder overgelegde afschrift “Raadplegen CvZ gegevens” blijkt dat eisers verzekering voor de periode 1 januari 2006 tot en met 22 augustus 2011 niet is aangemeld bij het CvZ. Nu eisers ziektekostenverzekering niet is aangemeld in de periode

1 januari 2009 tot en met 31 december 2009, voldoet die verzekering reeds om die reden niet aan de voorwaarden om voor een tegemoetkoming ingevolge de Wet op de zorgtoeslag in aanmerking te komen. Verweerder heeft dan ook terecht bij de beschikking van

16 september 2011 de zorgtoeslag vastgesteld. Dat voor het berekeningsjaar 2008 wel zorgtoeslag is toegekend, leidt niet tot een ander oordeel. Verweerder heeft verklaard dat de toekenning voor het jaar 2008 ten onrechte heeft plaatsgevonden maar dat hij in die onjuiste toekenning heeft berust. Het in enig jaar ten onrechte toekennen van een zorgtoeslag brengt niet mee dat verweerder diezelfde onjuiste handelwijze in latere jaren dient voort te zetten.

Ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet. Uit het enkele feit dat aan de zus van eiser zorgtoeslagen zijn toegekend voor de jaren 2009 en 2010 kan niet worden afgeleid dat sprake is van een situatie dat verweerder in een meerderheid van met eisers situatie vergelijkbare gevallen wel zorgtoeslag heeft toegekend voor het jaar 2009.

9. Op de beschikking met dagtekening 16 maart 2012 waarbij de zorgtoeslag is herzien naar € 693 staat het volgende vermeld:

“Er zijn nieuwe feiten die van invloed zijn op de hoogte van uw toeslag, deze vindt u in de brief die u afzonderlijk ontvangt”.

Verweerder noch eiser heeft een afschrift overgelegd van een brief als bedoeld in die beschikking. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd geen verklaring kunnen geven waarom deze beschikking is afgegeven. De rechtbank houdt het er daarom voor dat verweerder aanleiding heeft gezien op grond van artikel 21a van de Awir de toekenning te herzien in het voordeel van eiser.

10. Verweerder heeft bij de uitspraak op bezwaar meegedeeld dat eiser geen recht heeft op de zorgtoeslag en heeft dienovereenkomstig de toekenning herzien naar nihil. Een heroverweging naar aanleiding van een bezwaar mag slechts tot een voor de indiener van het bezwaar ongunstiger resultaat leiden indien het bestuursorgaan ook zonder dat het bezwaarschrift zou zijn ingediend tot wijziging van het bestreden besluit ten nadele van de indiener bevoegd zou zijn (Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in de uitspraak van 19 oktober 2011, 201101161/1/H2, LJN BT8556).

11. De bevoegdheid van verweerder om een toegekende zorgtoeslag te herzien, anders dan wegens wijzigingen in de fiscale gegevens, is neergelegd in artikel 21 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir). Dit artikel luidt als volgt.

De Belastingdienst/Toeslagen kan een toegekende tegemoetkoming herzien:

a. op grond van feiten of omstandigheden waarvan Belastingdienst/Toeslagen bij de toekenning redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de tegemoetkoming vermoedelijk tot een te hoog bedrag is toegekend, of

b. indien de tegemoetkoming tot een te hoog bedrag is toegekend en de belanghebbende of zijn partner dit wist of behoorde te weten.

12. De rechtbank ontleent aan de memorie van toelichting (TK, 2004-2005, 29 764,

nr. 3) bij het wetsvoorstel dat geleid heeft tot de Awir de volgende passages.

“Het uitgangspunt bij herziening van een tegemoetkoming ten nadele van de belanghebbende is dat gegevens die de Belastingdienst Toeslagen bij de toekenning al bekend waren of redelijkerwijs bekend hadden kunnen zijn, niet kunnen leiden tot herziening. Dit is vastgelegd in onderdeel a van het eerste lid.”

“Onderdeel b van het eerste lid biedt een mogelijkheid tot herziening in gevallen waarin een tegemoetkoming tot een te hoog bedrag is toegekend en de belanghebbende of zijn partner dit wist, of behoorde te weten. Het kan hier gaan om bijvoorbeeld evidente fouten, zoals toekenningen die significant afwijken van hetgeen belanghebbende mocht verwachten op grond van zijn aanvraag, of op grond van overleg met de Belastingdienst Toeslagen.”

13. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat de nieuwe feiten en omstandigheden daaruit bestaan dat pas na 16 maart 2012 duidelijk is geworden dat eiser niet verzekeringsplichtig was. Eiser heeft echter reeds bij het bezwaarschrift van 27 september 2011 een afschrift overgelegd van een “Certificate of insurance issued by Vanbreda International” dat ondermeer de volgende informatie bevat.

“This document certifies that the insured named below is covered as mentioned for the period indicated.

Policyholder North Atlantic Treaty Organization (NATO)

Insured

Name [X]

Date of birth [datum] 1989

(…)”

Daaruit volgt dat verweerder reeds ten tijde van de beschikking van 16 maart 2012 op de hoogte was van het feit dat het om een verzekering van een personeelslid van de NATO ging. Dat betekent dat bij de herziening van 29 mei 2012 geen sprake is van een feit dat verweerder niet bekend was in de zin van artikel 21, eerste lid, letter a, van de Awir.

14. Verweerder heeft ter zitting aangevoerd dat eiser moest weten dat hij niet verzekeringsplichtig was en dat hij daarom ingevolge artikel 21, eerste lid, letter b, van de Awir de zorgtoeslag mocht herzien. De juistheid van deze stelling kan echter niet worden beoordeeld nu verweerder niet heeft aangetoond dat eiser daadwerkelijk is uitgezonderd van de kring van verzekerden. De enkele verwijzing daartoe naar de artikelen 5 en 5b van de AWBZ is daartoe onvoldoende.

15. In de artikelen 5 en 5b van de AWBZ wordt (voor wat betreft het jaar 2009) verwezen naar het Besluit uitbreiding en beperking kring van verzekerden 1999. In dat besluit is, kort samengevat, in artikel 14 bepaald dat niet verzekerd is de persoon die in dienst is van een volkenrechtelijke organisatie en op wie de regeling inzake sociale zekerheid van die organisatie van toepassing is. Voorts is daarin bepaald dat de in Nederland wonende kinderen van die persoon niet zijn verzekerd op grond van de volksverzekeringen, indien de zetelovereenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de volkenrechtelijke organisatie zulks bepaalt.

De desbetreffende volkenrechtelijke organisaties zijn aangewezen in de Regeling aanwijzing volkenrechtelijke organisaties in Nederland. Daarin staat voor wat betreft de NATO het volgende vermeld:

“6. de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NATO):

a. NATO-C3 Agentschap;

b. Allied Forces North (JFC Brunssum);

c. NATO AEW&C Programme Management Agency (NAPMA);”

16. Verweerder heeft geen informatie overgelegd waaruit blijkt dat de vader van eiser werkzaam is bij een van de in de Regeling aanwijzing volkenrechtelijke organisaties in Nederland vermelde onderdelen van de NATO. Evenmin heeft hij informatie verstrekt op grond waarvan kan worden geoordeeld dat, zo de vader onder deze regeling valt, ook de zoon niet verzekerd is.

17. Gezien hetgeen is overwogen onder 14 tot en met 16 berust de beslissing op bezwaar niet op een deugdelijke motivering als bedoeld in artikel 7:12 van de Awb. Om die reden is de beslissing op bezwaar vernietigd. Nu de beschikking van 24 januari 2012 de cijfermatige weerslag is van de beslissing op bezwaar, is die beschikking herroepen.

18. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld dat eiser kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Ebbeling, rechter, in aanwezigheid van

mr. A. Atwaroe, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 oktober 2012.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. (Nadere informatie www.raadvanstate.nl)

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.