Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 16-10-2012, BY5476, AWB 11/8261

Rechtbank 's-Gravenhage, 16-10-2012, BY5476, AWB 11/8261

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
16 oktober 2012
Datum publicatie
7 december 2012
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2012:BY5476
Zaaknummer
AWB 11/8261

Inhoudsindicatie

Verzoek om vergoeding van proceskosten.

Eiseres heeft het beroep ingetrokken en heeft daarbij verzocht verweerder te veroordelen tot vergoeding van de kosten die zij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.

De rechtbank stelt allereerst vast dat eiseres verweerder schriftelijk in gebreke heeft gesteld wegens het niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaarschrift, maar daarbij niet heeft voldaan aan de voorwaarden van artikel 6:12, tweede lid, aanhef en onder b, van de Awb.

De rechtbank acht een veroordeling van verweerder in de proceskosten van de beroepsprocedure niet redelijk waarbij de rechtbank in aanmerking neemt dat de kosten die eiseres in verband met het beroep heeft gemaakt, niet gemaakt hadden hoeven te worden indien zij de in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb had bewandeld. Dit geldt temeer nu uit de stukken van het geding blijkt dat verweerder binnen twee weken na de ingebrekestelling zijn bevindingen aan eiseres heeft meegedeeld en eiseres daarmee heeft ingestemd.

Voorts overweegt de rechtbank dat, ook voorzover eiseres heeft bedoeld te verzoeken om een vergoeding van de kosten in verband met het bezwaar, het beroep faalt omdat geen sprake is van onrechtmatig handelen door verweerder.

De rechtbank wijst het verzoek om vergoeding van proceskosten af.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht

zaaknummer: AWB 11/8261

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

16 oktober 2012 in de zaak tussen

[X], wonende te [Z], eiseres

(gemachtigde: [A]),

en

de inspecteur van de Belastingdienst [te P], verweerder.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2012.

Partijen zijn, met kennisgeving, niet ter zitting verschenen.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om vergoeding van proceskosten af.

Overwegingen

1. Bij uitspraak van 6 juli 2012 heeft de enkelvoudige belastingkamer van deze rechtbank, het verzet van verweerder tegen de uitspraak van de rechtbank van 3 februari 2012, waarbij het verzoek van eiseres om verweerder met toepassing van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen tot vergoeding van proceskosten is toegewezen, gegrond verklaard. Mitsdien is het onderzoek voortgezet in de stand waarin het zich bevond.

2. Verweerder heeft met dagtekening 3 augustus 2011 aan eiseres voor het jaar 2009 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd. Eiseres heeft hiertegen bij brief van 6 augustus 2011 bezwaar gemaakt. Bij brief van 20 oktober 2011 heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig nemen van een beslissing op haar bezwaarschrift. Bij brief van 22 oktober 2011 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar bezwaarschrift.

3. Bij uitspraak op bezwaar van 10 november 2011 is verweerder gedeeltelijk aan het bezwaar tegemoetgekomen. Onder verwijzing naar zijn brief van 9 november 2011 heeft verweerder het verzoek van eiseres om een vergoeding voor de kosten van bezwaar, afgewezen.

4. Eiseres heeft bij brief van 3 december 2011 het beroep ingetrokken en heeft daarbij verzocht verweerder te veroordelen tot vergoeding van de kosten die zij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.

5. Verweerder heeft zich naar aanleiding van het verzoek van eiseres om haar een proceskostenvergoeding toe te kennen op het standpunt gesteld dat van onrechtmatig handelen door verweerder bij het vaststellen van de aanslag geen sprake is geweest omdat de bestreden aanslag conform de door eiseres ingediende aangifte is vastgesteld en de bij de uitspraak op bezwaar verleende vermindering uitsluitend is gebaseerd op de door eiseres pas in de bezwaarfase gevraagde aftrek ter voorkoming van dubbele belasting. Verder heeft verweerder aangevoerd dat het ingestelde beroep voortijdig is ingediend, nu eiseres de twee weken wachttijd voor het instellen van beroep wegens niet tijdig beslissen, niet in aanmerking heeft genomen. Dit leidt ertoe dat sprake is van een niet-ontvankelijk beroep, zodat geen vergoeding voor de kosten van beroep dient te worden toegekend.

6. Ingevolge artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank – bij afzonderlijke uitspraak en met toepassing van artikel 8:75 – een bestuursorgaan in de proceskosten veroordelen, indien daarom bij de intrekking van het beroep wordt verzocht en verweerder geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen.

7. Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, kan het beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit worden ingediend zodra:

a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en

b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft meegedeeld dat het in gebreke is.

8. De rechtbank stelt vast dat verweerder bij zijn uitspraak op bezwaar van 10 november 2011 op het bezwaarschrift van eiseres heeft beslist en daarmee aan het beroep van eiseres tegemoet is gekomen. Verder stelt de rechtbank vast dat eiseres verweerder schriftelijk in gebreke heeft gesteld wegens het niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaarschrift, maar daarbij niet heeft voldaan aan de voorwaarde van artikel 6:12, tweede lid, aanhef en onder b, van de Awb. Eiseres heeft enkele dagen na de ingebrekestelling het beroepschrift wegens niet tijdig beslissen bij de rechtbank ingediend. Niet is voldaan aan de voorwaarde dat bij niet tijdig beslissen het beroepschrift niet eerder kan worden ingediend dan nadat twee weken zijn verstreken na de schriftelijke ingebrekestelling.

9. Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank een veroordeling van verweerder in de proceskosten van de beroepsprocedure niet redelijk. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de kosten die eiseres in verband met het beroep heeft gemaakt, niet gemaakt hadden hoeven te worden indien zij de in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb neergelegde weg had bewandeld en twee weken had gewacht met het instellen van beroep na de ingebrekestelling. Dit geldt temeer nu uit de stukken van het geding blijkt dat verweerder bij brief van 1 november 2011 en daarmee binnen twee weken na de ingebrekestelling zijn bevindingen aan eiseres heeft meegedeeld, waarmee eiseres bij brief van 6 november 2011 heeft ingestemd. Op grond hiervan heeft verweerder alsnog voorkoming van dubbele belasting verleend voor het door eiseres genoten pensioen. Gelet hierop vindt de rechtbank geen aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken.

10. Ook voorzover eiseres heeft bedoeld te verzoeken om een vergoeding van de kosten in verband met het bezwaar, faalt het beroep. In dit geval is immers geen sprake van onrechtmatig handelen door verweerder. Uit de stukken van het geding volgt dat eiseres pas in de bezwaarfase heeft verzocht om aftrek ter voorkoming van dubbele belasting, welke aftrek bij uitspraak op bezwaar is verleend.

11. Gelet op het vorenoverwogene wijst de rechtbank het verzoek van eiseres om verweerder met toepassing van artikel 8:75a van de Awb te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Obbink-Reijngoud, rechter, in aanwezigheid van

F.J. Crabbendam, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2012.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ’s-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.