Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 07-11-2012, BY5482, AWB 12/62

Rechtbank 's-Gravenhage, 07-11-2012, BY5482, AWB 12/62

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
7 november 2012
Datum publicatie
7 december 2012
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2012:BY5482
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 12/62

Inhoudsindicatie

Het staat verweerder niet vrij om bij een aanvraag om een aanlegvergunning die in strijd is met het bestemmingsplan buiten de beslistermijn zoals deze geldt binnen de reguliere voorbereidingsprocedure, tevens te beoordelen of op grond van artikel 2.11, tweede lid, van de Wabo een omgevingsvergunning voor het gebruik in strijd met het geldend planologisch regiem op grond van artikel 2.12 van de Wabo kon worden verleend. Nu de aanlegvergunning niet tijdig is geweigerd is de vergunning van rechtswege verleend.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht

zaaknummer: AWB 12/62

uitspraak van de meervoudige kamer van 7 november 2012 in de zaak tussen

de maatschap [A], te [plaats], eiseres

(gemachtigde: mr. W.M. Stolk),

en

het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas, verweerder

(gemachtigde: A. Polak).

Procesverloop

Bij besluit van 5 december 2011 (het bestreden besluit), heeft verweerder de door eiseres gevraagde omgevingsvergunning voor het dempen van een sloot op het adres [a-straat 1] te [plaats] geweigerd.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 maart 2012.

Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.

Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, tevens is namens verweerder verschenen M. van Braam en V. Rodenburg.

De rechtbank heeft na sluiting van het onderzoek, het onderzoek heropend en de procedure verwezen naar de meervoudige kamer.

Partijen hebben toestemming gegeven de zaak zonder nadere zitting af te doen. De meervoudige kamer heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.1 Op 14 april 2011 heeft eiseres een omgevingsvergunning aangevraagd voor het dempen van een sloot op het perceel gelegen aan de [a-straat 1], te [plaats], kadastraal bekend onder [plaats], [sectie], [nummer].

1.2 Bij e-mail van 21 juni 2011 heeft verweerder aan eiseres kenbaar gemaakt dat op de aanvraag de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is.

1.3 Bij brief van 18 augustus 2011 heeft verweerder zijn voornemen om de omgevingsvergunning te weigeren kenbaar gemaakt. Het ontwerpbesluit is ter inzage gelegd. Eiseres heeft tegen dit voornemen zowel schriftelijk als mondeling een zienswijze ingediend.

2. Bij besluit van 5 december 2011 heeft verweerder de omgevingsvergunning geweigerd en hieraan ten grondslag gelegd dat uit het door hem ingewonnen advies van de landschapdeskundige blijkt dat er door demping van de sloot sprake is van onevenredige schade aan de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de gronden, zodat de aanvraag in strijd is met het bestemmingsplan. Verweerder heeft geen aanleiding gezien om op grond van artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 3? van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (wabo) alsnog een omgevingsvergunning te verlenen.

3. Eiseres kan zich met het bestreden besluit niet verenigen en heeft onder meer aangevoerd dat de omgevingsvergunning na ommekomst van acht weken van rechtswege is verleend, zodat verweerder niet bevoegd was de vergunning te weigeren.

4. De rechtbank overweegt als volgt.

4.1 Ter plaatse geldt het bestemmingsplan “Hitlanden 2005”. Het betrokken perceel heeft de bestemming “Archeologisch waardevol gebied” en ‘Agrarische doeleinden met landschapswaarden” (Al).

4.2 Op grond van artikel 9, zesde lid, onder K, van de planvoorschriften is het verboden om op of in de gronden met de bestemming Archeologisch waardevol gebied zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) sloten, vijvers en andere wateren te graven, verbreden en dempen.

Op grond van artikel 9, negende lid, van de planvoorschriften, zijn de werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 6, slechts toelaatbaar voorzover de archeologische waarden hierdoor niet onevenredig worden geschaad.

Op grond van artikel 9, tiende lid, van de planvoorschriften, winnen burgemeester en wethouders, alvorens omtrent het verlenen van een aanlegvergunning te beslissen, schriftelijk advies in bijeen archeologische deskundige omtrent de vraag of door de voorgenomen werken en werkzaamheden de archeologische belangen niet onevenredig worden geschaad en de eventueel te stellen voorwaarden.

Op grond van artikel 9, tiende lid, van de planvoorschriften wordt de aanlegvergunning niet verleend dan nadat van Gedeputeerde Staten een verklaring van geen bezwaar is ontvangen.

4.3 Op grond van artikel 11, vijfde lid, onder g, van de planvoorschriften is het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van aanwezige waterlopen, voorzover in de lengterichting van de kavels (dus geen dwarssloten) zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders verboden.

Op grond van artikel 11, zevende lid, van de planvoorschriften kan de vergunning slechts worden verleend indien daardoor de landschapswaarden van de gronden met de subbestemming Al niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheid voor herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

4.4 Verweerder heeft reeds op basis van een eerdere aanvraag van eiseres advies ingewonnen bij Landschapsbeheer Zuid-Holland. De landschapsbeheerder heeft in zijn advies van 7 maart 2011 verweerder geadviseerd om geen vergunning af te geven omdat er door demping van de middensloot bij de aanleg van het baggerdepot sprake is van onevenredige schade aan de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de gronden. Het verkavelingpatroon en de afwisseling van land en water wordt door de demping van de middensloot aangetast. Voorts wordt met de demping de verkavelingstructuuris aangetast, waarbij de lange smalle kavels in de polder cultuurhistorische elementen zijn, aldus het landschapsdeskundig advies.

4.5 Niet in geschil is dat verweerder op de aanvraag van eiseres niet heeft beslist binnen de wettelijke termijn voor het behandelen van de aanvraag binnen de reguliere voorbereidingsprocedure. De vraag die ter beoordeling voorligt is of de situatie zich voordoet dat de omgevingsvergunning van rechtswege geacht moet worden te zijn verleend.

4.6 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de aanvraag, gezien het negatieve advies van de landschapbeheerder, in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Verweerder heeft op grond van artikel 2.11, tweede lid van de Wabo onderzocht of er naast de aanlegvergunning ingevolge artikel 2.1 sub b, van de Wabo tevens een vergunning voor strijdig planologische gebruik ingevolge artikel 2.1 sub c, van de Wabo kan worden verleend. Verweerder is echter niet bereid geweest om op grond van artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 3?, van de Wabo deze vergunning te verlenen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat op dit onderzoek ingevolge artikel 3.10, eerste lid aanhef en onder a, van de Wabo de uniforme openbare voorbereidingsprocedure (afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)) van toepassing is en dat derhalve de aanlegvergunning niet na ommekomst van acht weken van rechtswege is verleend.

4.7 De rechtbank is echter van oordeel dat, nu in artikel 2.11, eerst lid, van de Wabo is opgenomen dat een aanvraag met betrekking tot de activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, van de Wabo die in strijd is met het bestemmingsplan dient te worden geweigerd, het verweerder niet vrij stond om buiten de beslistermijn zoals deze geldt binnen de reguliere voorbereidingsprocedure, tevens te beoordelen of op grond van artikel 2.11, tweede lid, van de Wabo een omgevingsvergunning voor het gebruik in strijd met het geldend planologisch regiem op grond van artikel 2.12 van de Wabo kon worden verleend. Dit geldt te meer nu verweerder ten aanzien van de aanvraag voor de aanlegvergunning, anders dan bij een bouwvergunning, niet gehouden is om een met het bestemmingsplan strijdige aanvraag tevens aan te merken als een aanvraag voor de activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo.

4.8 Gezien het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat de gevraagde vergunning van rechtswege is verleend, zodat verweerder onbevoegd was om alsnog op de aanvraag te beslissen.

5. De rechtbank verklaart het beroep gegrond.

6. Verweerder wordt in de door eiseres gemaakte proceskosten veroordeeld, waarbij met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht het gewicht van de zaak is bepaald op 1 (gemiddeld) en voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (het indienen van een beroepschrift, het verschijnen ter zitting, het geven van een schriftelijke zienswijze na heropening) 3 punten worden toegekend.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

- bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht, te weten € 302,- vergoedt;

- veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten tot een bedrag van

€ 1.311,-.

Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Koper, voorzitter, mr. D.A.J. Overdijk, rechter,

mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van mr. A.W.W. Koppe, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 november 2012.

griffier voorzitter

Afschrift verzonden naar partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.